Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Belgische vluchtelingen in interneringskampen tijdens de 1e wereldoorlog

Beoordeling 6
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 2178 woorden
  • 25 juni 2004
  • 48 keer beoordeeld
Cijfer 6
48 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test
Onderzoeksvraag:

Hoe was het leven in Belgische interneringskampen?

Deelvragen:
1. Hoe kwam het dat er zoveel Belgen naar Nederland zijn gevlucht?
2. Wat was het nut van voorlopige en permanente interneringskampen?
3. Waarom was het leven in een interneringskamp zo zwaar?
4. Welke bezigheden hadden de geïnterneerden in de kampen?
5. Welke voorzieningen waren er voor arbeid en onderwijs?
6. Wat deden de geïnterneerden zelf om de leefsituatie te verbeteren?

Inleiding

Het is 2 augustus 1914. Duitsland is bezig om heel Europa te overwinnen. Ze sturen veel soldaten naar Frankrijk en willen daarbij België als vrije doorgang gebruiken. De Belgische overheid wijst dit voorstel af; daarom vallen de Duitsers, die met veel meer en veel beter bewapend waren, twee dagen later België binnen. Al snel worden vestingen overgenomen, en de Duitse overrompeling is overdonderend. Op 20 augustus meldt koning Albert de terugtrekking van het Belgische veldleger naar de oninneembare vesting Antwerpen. Ook dit gaat helemaal verkeerd; de Duitsers worden onderschat en Antwerpen met zijn dubbele verdedigingsringen overschat. Hierover schreef een soldaat:

“Ik heb dat meegemaakt toen wij in het fort van Kathelijne-Waver weerstand trachtten te bieden met onze batterijen. De houwitsers van de Duitsers droegen vijf kilometer verder dan onze artillerie. Toen het fort gebombardeerd werd, beseften onze jongens dat zijn nutteloos hun kruit verschoten omdat hun geschut slechts vijftien kilometer ver droeg, terwijl de Duitsers ons vanop twintig kilometer afstand bombardeerden.”

Op 28 september begint deze aanval op Antwerpen met grof geschut. De buitenste verdedigingsringen vallen één voor één in Duitse handen. De Belgische soldaten zijn oververmoeid en geven steeds meer grond weg aan de Duitsers. Deze namen langzamerhand de hele stad over. Veel mensen vluchtten hiervoor naar het neutrale Nederland, de enige vluchtroute omdat de andere routes ofwel waren afgesneden ofwel in Duits gebied lagen. Op 10 oktober bood de Antwerpse burgemeester de capitulatie van de stad aan. Vanaf dat moment kwamen er steeds meer Belgische burgers de grens over; bij elkaar zouden dit er zo’n 1.000.000 worden. De Nederlandse regering bemoeide zich niet al te veel met deze stroom, maar probeerde wel zoveel mogelijk Belgen naar huis te laten keren. Het totaal aantal gevluchte vestingsoldaten betrof zo’n 40.000 man (dit was ongeveer éénderde van het totale Belgische leger). Ongeveer 7.000 andere Belgische militairen lukte het om in burgerkleding te ontsnappen naar Engeland.

Hoe verlieten de Belgische soldaten hun posities en vluchtten naar Nederland?
Over deze vraag bestaat onenigheid, er gaan verschillende versies rond. Één ervan is dat de Belgische legerleiding en regering het moeilijk heeft gehad met het verlies van éénderde van zijn troepen. Van de 40.000 soldaten die na de capitulatie van Antwerpen naar Nederland vluchtten, zijn er ongeveer 7.000 alsnog teruggegaan om België te dienen. De overige 33.000 werden door de regering beschouwd als laffe zakken die het niet moesten wagen ooit nog een stap in België te zetten.
Een ander verhaal is dat een deel van de officieren tot de laatste snik door wilden vechten. Een tweede groep officieren gaf aan hun troepen opdracht om naar Nederland te vluchten, terwijl een derde groep zelf vluchtte en zijn onderliggende soldaten in de steek liet. De soldaten hadden de keuze: krijgsgevangen in Duitsland of internering in Nederland. Die laatste keuze was voor veel mensen een stuk aanlokkelijker, vandaar de grote stroom Belgen. De familie van de soldaten werd opgevangen in gastgezinnen door heel Nederland. Rond november 1915 werd begonnen met de bouw van het eerste permanente interneringskamp in Nunspeet.

Een overzicht van de voorlopige en permanente interneringskampen en vluchtoorden.
Voorlopige kampen waren ingericht in:
- Amsterdam (de loodsen van het IJ)
- Baarle Nassau (stationsgebouwen)
- Bergen op zoom (twee tentenkampen)
- Hontenisse (tenten- en barakkenkamp dat plaats bood aan ongeveer 4.000 mensen, werd in mei 1915 opgeheven en de bewoners werden overgeplaatst naar permanent kamp Uden)
- Oldebroek (kamp in barakken van een schietschool in Oldebroek, werd in december 1914 opgeheven om plaats te maken voor het interneringskamp. De bewoners werden overgeplaatst naar één van de officiële kampen)
- Roosendaal (suikerfabriek die onderdak bood aan zo’n 1600 mensen)
- Scheveningen (in het circus)
- Tilburg (tentenkamp dat later een barakkenkamp werd; dit werd opgeheven in mei 1915 en de bewoners werden overgeplaatst naar één van de officiële vluchtoorden)
- Veenhuizen (kamp voor ongeveer 1500 burgers. Werd in juni 1915 opgeheven en de bewoners werden overgeplaatst naar Nunspeet)

Vanaf half november 1914 begon het onderbrengen van de vluchtelingen in de officiële vluchtoorden. Hierbij werden ze ingedeeld in een onderkomen dat ‘paste bij de sociale status van de vluchteling’. Ze werden ingedeeld in drie groepen: de ‘Vermogende Belgen’, de ‘stille armen’ en de ‘arme’ vluchtelingen.
De arme vluchtelingen werden weer onderverdeeld in drie subgroepen:
A De gevaarlijke of ongewenste elementen
B De minder gevaarlijke elementen
C De fatsoenlijke behoeftigen

De grootste interneringskampen met hun opzet:
- Vluchtoord Nunspeet was bedoeld voor 13.000 personen van categorie A en B.
- Vluchtoord Ede was bedoeld als voorbeeldkamp en bood onderdak aan 10.000 personen van categorie C. In het voorjaar van 1917 werd het opgeheven.
- Vluchtoord Uden was bedoeld voor 10.000 personen van categorie B en C.
- Verder nog Vluchtoord Gouda, wat in december 1914 officieel werd erkend als vluchtoord en plaats bood aan 2.000 mensen.

In totaal waren er 21 interneringskampen verspreid door Nederland. De grootste drie, Nunspeet, Ede en Uden, hadden behalve barakken met woon- en slaapvertrekken voorzieningen die je in een gewoon dorp ook tegen zou komen: een kerk, winkels, een postkantoor, een ziekenafdeling, een kantine, een bibliotheek, schoollokalen, magazijnen, badinrichtingen, werkplaatsen.

In de praktijk werden deze kampen helemaal niet volledig benut zoals ze bedoeld waren. In de eerste plaats was het onderscheid tussen arm / niet fatsoenlijk en rijk / wel fatsoenlijk niet secuur en werd er vaak mee gerommeld, en ten tweede werd de maximale opnamecapaciteit van de kampen nooit benut. Hoewel de cijfers mooi klinken, bleek uit een verslag van de Centrale Commissie heel wat anders (dit zijn vooral vrouwen, kinderen en bejaarde vluchtelingen):
- Nunspeet kon maximaal 7.050 personen opnemen
- Ede maximaal 5.400 personen
- Uden kon er maximaal 7.020 hebben.

De reden voor deze onprecieze werkwijze is niet om de kampen groot, modern en ontwikkeld te laten lijken, maar door de maatregelen hoopten ze dat veel Belgen liever naar België terug wilden keren.

Wat waren de leefomstandigheden in de interneringskampen?
De leefomstandigheden in de interneringskampen verschilden erg van elkaar; de kampen hadden te kampen met verschillende problemen.
Hieronder volgt een serie algemene redenen waarom het geen pretje was om in zo’n oord opgesloten te zitten:

- Ten eerste kregen de Belgische militairen geen verlof om terug te keren naar hun vaderland, en ze konden hun gezin voor een langere tijd niet zien. De woningnood werd steeds hoger en daarom besloot de Nederlandse regering om de overkomst van Belgische gezinnen te beperken tot een te controleren aantal. Het kon dus voorkomen dat een gezin van een gevluchte soldaat nog in België zat, zonder enige vorm van contact. Het kon ook voorkomen dat een vrouw helemaal geen zin had om zich bij haar man te voegen, omdat ze bijvoorbeeld een relatie had gekregen met een Duitse militair. Een derde mogelijkheid was dat de vrouw om haar gezin in leven te houden in een bordeel in een grote Belgische stad ging werken. Nu was ze beter af dan wanneer ze naar Nederland was gekomen. Vaak werden geïnterneerden via anonieme brieven op de hoogte gesteld, wat het leven voor hen alleen maar zwaarder maakte.

- De interneringskampen zaten vaak overvol. Dit was bijvoorbeeld het geval in een interneringsdepot in Amersfoort. Dit was een oude infanteriekazerne die was berekend op zo’n 4.000 man; de Nederlandse overheid had de kazerne volgestopt met 17.000 Belgische soldaten. Het was er een bende: de keukens konden niet genoeg maaltijden voor iedereen bereiden, elk hoekje was wel ingenomen als slaapplaats en op de binnenplaats werden tenten opgezet. Ontsnappen was onmogelijk door prikkeldraad.

- Brieven sturen naar het vaderland was vrijwel onmogelijk voor de Belgen, omdat Duitsland verbindingen via Nederland met een vijandelijk front vreesde. Daarom eisten ze in België censuur en een verbod op het sturen van brieven naar oorlogsgebieden, wat soms heel België betrof. Andere vormen van correspondentie waren sowieso taboe.

- Omdat er zo weinig te doen was en de Belgen zoveel individuele problemen hadden, vonden veel de rust in drank of raakten verslaafd aan gokken, sommigen pleegden zelfs zelfmoord. Hierdoor ontstonden vaak harde gevechten. Er waren niet genoeg strafdepots om al deze mensen een passende straf te geven. Daarom besloot de regering om gevangenissen in Utrecht, Harderwijk en Heerenveen gedeeltelijk vrij te houden om daar Belgische geïnterneerden in te kunnen stoppen. Maar dit bleek ook geen oplossing, aangezien de meesten een warme cel beter vonden dan een koude barak in een interneringsdepot.

- De slaapbarakken waren slecht geïsoleerd, waren niet verwarmd en het regende binnen. Veel voorkomende ziektes waren dan ook longontsteking, tuberculose, reuma en bronchitis.

- Aan de hygiëne ontbrak het ook nogal eens. Er kon slechts één keer per tien dagen gedoucht worden, als je naar het toilet wilde moest je het maar in een ton dumpen, en het afval werd in grote putten gesmeten en op hopen gegooid. Er waren kuilen en grachten gegraven die dienst deden als open riolering, maar er moest regelmatig zand overheen gestrooid worden om de stank enigszins te controleren. De geïnterneerden werden vaak geteisterd door ratten- en luizenplagen.

- Om niet in de vieze barakken te hoeven zitten brachten veel geïnterneerden hun tijd in de kantine door. De prijzen waren hier echter zo hoog dat met een dagsalaris slechts één glas bier gekocht kon worden. Dit leidde tot een opstand op 2 en 3 december 1914. Hierbij werden 8 mensen gedood en 18 raakten er gewond.

- Het voedsel was weer een ander probleem. In het begin was er niets aan de hand, de ‘bevolking’ kreeg ruimschoots genoeg om de dag door te komen. Tijdens de oorlog was de invoer van levensmiddelen echter zo gedaald dat het leidinggevend personeel de kampbewoners op rantsoen moest zetten. Zelfs het personeel kreeg niet meer genoeg binnen, en daarom werd er in kamp Zeist besloten om de rondomliggende grond als landbouwgrond te gebruiken. De opbrengsten hiervan waren echter zo matig, dat vele gevangenen zelf gevangen ratten begonnen te eten.
Er werd ook geklaagd over de kwaliteit en samenstelling van de maaltijden, en daarom eisten de geïnterneerden in kamp Zeist dat het Nederlandse personeel werd vervangen door Belgische koks die maaltijden binnen een bepaald budget en samenstelling mochten serveren.

- Veel geïnterneerden werden neerslachtig. Ze zagen het nut er niet meer van in, en raakten verslaafd, of pleegden zelfmoord. Een groot aantal gevangenen werd verbitterd en moedeloos, en er was geen tijdverdrijf om dit te verbeteren. Er was wel een organisatie voor dit soort problemen, de CAC (Centrale Administratieve Commissie). Zie het volgende hoofdstuk.

Onderwijs, ontspanning en andere bezigheden in de interneringskampen
Natuurlijk waren er ook leuke en vooral handige dingen in het kamp; dit werd dus door de CAC georganiseerd. De CAC deed meer dan alleen ontspanning bieden; de organisatie had de lof van koning Albert en een aantal hoogstaande Belgische politici, en het voerde een onderwijssysteem in. De intellectuelen in het kamp konden analfabetische kampbewoners leren lezen en schrijven. De gevorderden konden algemeen vormend of beroepsonderwijs volgen.
- Het vakonderwijs vond plaats in 12 zogenaamde ‘werkscholen’, met verschillende disciplines, van metaalbewerking tot landbouw en visserij.
- Omdat er een tekort was in wapenfabrieken en andere oorlogsindustrieën werden geïnterneerden als werkkrachten ingezet. Dit ging echter niet zomaar; de kampbewoners hebben er lang voor moeten strijden voor ze gelijk werden gesteld aan Nederlandse werkkrachten.
- Qua ontspanning ontstonden er in de kampen sportverenigingen en boden een aantal groepen verstrooiing aan in de vorm van toneel- en filmvoorstellingen, muziekuitvoeringen, kranten en bibliotheken.
- Een groot aantal geïnterneerden was betrokken bij politieke partijen die zich in de kampen hadden gevormd. De overheid was erg geïnteresseerd in de opvattingen die vele gevangenen er op na hielden. Maar in plaats van te kijken welke geïnterneerden het met hem eens waren en hen zo voor zich te winnen, keken ze meer naar mensen die het niet met hen eens waren en die een hogere straf te geven.

De BBAN
In september 1916 werd door Camille Huysmans (iemand die zeer begaan was met het lot van de Belgische geïnterneerden sinds de opstand van 2 en 3 december) een bond van kampgevangenen opgericht, de zogenaamde BBAN (Bond van Belgische Arbeiders in Nederland). Dit was een organisatie van socialistische militanten. De Bond moest de Belgische militairen in staat stellen om voor zichzelf op te komen. Huysmans beschouwde de BBAN ook als een middel tegen de propaganda die onder de geïnterneerden werd verspreid door het ‘Office Belge’. Dit was een semi-officiële instantie die in Nederland inlichtingen verzamelde ten behoeve van het Belgische leger en de regering, en ze verschaften hoofdzakelijk hulp aan de geïnterneerden.
De Bond was een tweetalige organisatie. Ze hadden een weekblad, ‘De Belgische Socialist’, en ze bestonden uit verschillende afdelingen die in de interneringskampen en in verschillende Nederlandse dorpen en steden actief waren. Het was vooral een politieke organisatie die de banden tussen de in Nederland verblijvende Belgische soldaten wilde verbeteren en hen wilde voorbereiden op de naoorlogse periode.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.