Hoe verliep de overgang van de EGKS tot de EMU? Oprichting EGKS Na de vele oorlogen die in Europa zijn gevoerd, ontstond het idee van een overkoepelend orgaan dat de vrede in Europa moest waarborgen (Hiervoor had Winston Churchill al aanzet tot Europese samenwerking gegeven, maar de andere Europese staten waren daar nog niet aan toe). Het oorspronkelijke idee van dit orgaan was dus de vrede in Europa bewaren door middel van een economische overeenkomst: De gehele Franse en Duitse productie van kolen en staal werd onder een gemeenschappelijke ´Hoge Autoriteit´ geplaatst. Op een persconferentie op 9 mei 1950 werd door de Franse minister van Buitenlandse Zaken bekend gemaakt dat hij aan Duitsland een voorstel had gedaan tot oprichting van de EGKS. Andere Europese landen zouden hier dan direct tot toe mogen treden, wat Italië, België, Luxemburg en Nederland ook meteen deden (Hoewel Engeland eerder had aangegeven wel in te zijn voor Europese samenwerking, deed het niet mee aan de EGKS; Churchill vond dat de EGKS teveel macht zou krijgen over de Engelse economie). Er werd gekozen om kolen en staal onder een gemeenschappelijk orgaan te plaatsen, omdat deze twee grondstoffen onmisbaar zijn voor het maken van wapens, en dus het voeren van een oorlog.
Oprichting EEG
De onderhandelingen tussen alle lidstaten van de EGKS verliepen zo voorspoedig dat al snel werd besloten niet alleen de kolen en de staal onder te brengen onder een gemeenschappelijk bestuur, maar de gehele economie van de betrokken Europese landen. Dit alles werd gestimuleerd door toenmalig minister van Buitenlandse Zaken van Nederland, J. W. Beyen, in het jaar 1956. En zo werd op 25 maart 1957, na een jaar onderhandelen, het verdrag van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) ondertekend door de lidstaten. Tegelijkertijd werd ook aanzet gegeven tot oprichting van Euratom, samenwerking op het gebied van kernenergie. Dit alles trad officieel in werking op 1 januari 1958. Vanaf die dag werd er dus een grote stap gezet in de richting van een Europese eenheid.
Oprichting EG
In de jaren ´60 werden de twee instanties EEG en Euratom door de bloeiende economie en de goede samenwerking tussen de lidstaten samengevoegd onder één gemeenschappelijke naam: de EG (Europese Gemeenschappen). De zes betrokken Europese landen (Frankrijk, Duitsland, Italië, België, Luxemburg en Nederland) stuurden tezamen 142 afgevaardigden, die het Europees Parlement (het hoogste Europese orgaan dat beslissingen neemt over allerlei zaken in de lidstaten) zouden gaan vormen. In de jaren zestig verliep de samenwerking tussen de lidstaten soepel en was er sprake van een bloeiende economie, wat leidde tot weinig noemenswaardige gebeurtenissen m.b.t. Europese integratie.
Het moeizame vervolg (1970-1985)
Het integratieproces verliep begin jaren zeventig tot halverwege jaren tachtig echter veel moeizamer dan voorheen. Dit was vooral te wijten aan de economische recessie in de lidstaten, wat de samenwerking logischerwijze geen goed deed. Toen bleek dat de lidstaten van de EEG een enorme econische impuls hadden gekregen als gevolg van de samenwerking, zagen andere Europese landen in dat het noodzakelijk was toe te treden tot de EG om de economie op peil te krijgen en de welvaart te kunnen garanderen. In 1973 besloten drie andere Europese landen toe te treden tot de EG namelijk Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken. Groot-Brittannië zag namelijk de economie van de lidstaten wel groeien, terwijl haar eigen economie achterbleef. Acht jaar later werd ook Griekenland lid en in 1986 werden ook Spanje en Portugal toegevoegd aan de EG. Het logische gevolg van het groot aantal landen was dus dat meer landen invloed en dat hun meningen weleens botsten. In deze periode dat het minder ging met de EG, vonden er natuurlijk wel wat gebeurtenissen plaats m.b.t. Europese integratie. In 1979 werden namelijk voor het eerst directe verkiezingen gehouden voor het Europees Parlement.
Het economische en politieke herstel (1985-1992)
De Europese Commisie (het dagelijks bestuur van de EG) publiceerde in 1985 een lijst van alle maatregelen die nog genomen moesten worden om de grenzen tussen de lidstaten definitief op te heffen. Deze lijst werd het `Witboek´ genoemd. De ministers van de EG-lidstaten besloten dat alle maatregelen uit het `Witboek´ voor 31 december 1992 genomen moesten zijn. Deze afspraken en nog vele andere werden vastgelegd in de `Europese Akte´. In 1991 was het Verdrag van Maastricht afgesloten. Hierin stond dat de EG tegenwoordig EU (Europese Unie) zou gaan heten. Dit is wederom een grote stap in de richting van één Europa.
De jaren na 1992
Nu de grenzen waren weggevallen tussen de verschillende lidstaten van de EU, bleef er echter nog één belangrijke belemmering over: de wisselkoersen. Er werden plannen gemaakt voor één gezamenlijke munteenheid. Om dit te bereiken besloten de lidstaten om uiterlijk eind 1999 een Economische en Monetaire Unie (EMU) tot stand te brengen (Wij gaan later in dit werkstuk verder in op de EMU). Ook besloten ze om naar buiten toe één politieke mening te hebben en op het gebied van veiligheid één beleid te maken en dus ook een politieke unie te gaan vormen. Alle afspraken die hiertoe genomen worden (afspraken over samenwerking op het gebied van politiek, veiligheid, justitie en economie), worden vastgelegd in een verdrag: het verdrag van Maastricht, dat in februari 1992 door alle lidstaten ondertekend is. Na de inwerkingtreding van dit verdrag in november `93 kon de unie verder uitgebreid worden: op 1 januari 1995 treden ook Oostenrijk, Zweden en Finland toe tot de EU. Het aantal leden bedraagt nu al vijftien Europese landen. Door de toetreding van deze drie landen raken andere Europese landen geïnteresseerd in toetreding tot de EU. Zo vroegen ook landen van Midden- en Oost-Europa het lidmaatschap aan. Hier zullen wij later in dit werkstuk op ingaan.
Verdrag van Amsterdam
Tijdens het Congres van Amsterdam in juni 1997 werd besloten dat onderhandelingen met de nieuwe lidstaten op korte termijn van start zouden gaan. Er werd ook terug gekeken naar doelstellingen die in 1996 waren opgesteld: de EU moest dichter bij de burger komen te staan, ze moest intern worden klaargestoomd voor toetreding van nieuwe lidstaten en er moest een efficiënter gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid komen. Dit alles staat beschreven in het Verdrag van Amsterdam. Men kwam er toen achter dat deze doelstellingen niet of onvoldoende gerealiseerd waren. Hierover werd gediscussieerd, maar er kwamen geen concrete afspraken. Het Europees Parlement krijgt naar aanleiding van dit verdrag meer macht, zij krijgt bijvoorbeeld de bevoegdheid een lidstaat haar stemrecht te ontnemen als zij de mensenrechten niet respecteert. Op 1 mei 1999 treed het verdrag in werking, nadat alle lidstaten het verdag hebben goedgekeurd.
Schengen-akkoord
Schengen is een plaatsje in Luxemburg. Hier is een conferentie geweest waarin werd besloten dat alle interne grenzen van de lidstaten ook echt geheel verdwijnen: geen controles meer van mensen of goederen die binnen de EU reizen. Ook werden afspraken gemaakt met betrekking tot asiel en immigratie; iemand die nu dus asielrecht heeft ontvangen in Italië, heeft ook recht om zich zonder problemen in Nederland te vestigen. Europa kun je tegenwoordig zien als één land met één beleid en een aantal (vrij zelfstandige) provincies. Twaaf van deze vijftien provincies hebben na 1 januari 2002 zelfs een gezamelijke munt.
Toelatingseisen voor de EMU
Er bestaan 4 toelatingseisen voor Europese landen die toe willen treden tot de EMU:
1. Het financieringstekort van het betreffende land mag maximaal 3% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) bedragen
2. De staatsschuld van het betreffende land mag maximaal 60% van het BBP zijn of het daalt nu zodanig dat 60% binnen afzienbare tijd gehaald wordt
3. De inflatie van het betreffende land mag niet meer dan 1,5% bedragen van de gemiddelde inflatie van de drie EU-landen met de laagste inflatie
4. De rente van het betreffende land mag niet meer dan 2% bedragen van het gemiddelde rentepercentage van de drie EU-landen met het laagste rentepercenatge
Verder is het ook belangrijk voor landen die willen toetreden dat alle Europese verordeningen en richtlijnen worden toegepast in de nationale wetgeving.
Wat zijn de voor- en nadelen van het direct toetreden tot de EMU, zowel voor het land als voor de burger
Een groot economisch voordeel van toetreden tot de EMU is dat de omwisselingskosten tussen de Europese munten verdwijnen. Het is ook beter voor de economie van het land zelf.
Extra opslag die banken vroegen voor het omwisselen van vreemde valuta komt nu niet ten goede van de banken, wat leidt tot burgers die meer te besteden hebben. Ook zal het wisselkoersrisico verdwijnen. Wanneer een Nederlands bedrijf goederen inkoopt bij een Italiaans bedrijf bestond het risico dat de wisselkoers van de Italiaanse Lire in de tussentijd kon gaan stijgen waardoor de aankoop in guldens vervolgens veel duurder werd. Een ander voordeel van de invoering van de euro als wettig betaalmiddel van alle EMU-landen is dat de markt veel transparanter wordt; het is nu makkelijker prijzen te vergelijken tussen een product in België en Nederland dan voorheen. Zo is bijvoorbeeld gebleken dat een CD in Duitsland vele euro´s goedkoper is dan dezelfde CD in Nederland. Verder kan een land natuurlijk niet achterblijven als al haar handelspartners besluiten over te stappen op de euro, want zo raak je al snel in een economisch isolement. Voor zover de voordelen van de landen die toe willen treden.
Nu volgen een aantal nadelen die komen kijken bij het overschakelen op de euro. Een belangrijk argument tegen toetreding tot de EMU is dat een land haar wisselkoersmechanisme verliest; door dat wisselkoersmechanisme ontstond er altijd na verloop van tijd weer evenwicht op de betalingsbalans van een land (Nederland importeert meer vanuit Duitsland dan dat ze exporteert naar Duitsland met als gevolg dat de vraag naar marken toeneemt en de vraag naar guldens afneemt. Dat leidt tot minder import omdat producten uit eigen land nu goedkoper zijn). Naast het verdwijnen van het wisselkoersmechanisme verliest een land ook haar rente-instrument. Het rentebeleid van alle EMU-landen valt vanaf de invoering van de EMU onder gezag van de Europese Centrale Bank (ECB) . Het rente-instrument werd vroeger vaak gebruikt bij een anti-cyclisch beleid. Omdat de ECB nu over de rente beslist, kan het natuurlijk geen rekening houden met de wensen van alle lidstaten van de EMU. Het derde
argument tegen toetreding zijn de zeer hoge kosten die gemaakt moeten worden in de overgangsperiode van de oorspronkelijke munteenheid naar de euro; automaten die moeten worden aangepast, software die moet worden aangepast, het vervangen van munten en biljetten etc. Hierbij komt kijken dat wanneer een land eenmaal is toegetreden er haast geen weg meer terug is. Een ander argument zijn de enorme bezuinigningen die een land zal moeten doorvoeren om te kunnen voldoen aan de toelatingscriteria van de EMU, want veel landen kunnen tot op de dag van vandaag nog niet voldoen aan die eisen. De overdrachtsuitgaven, de uitgaven die een rijk land doet om arme landen financieel te ondersteunen, zullen stijgen door toetreding van ecomisch gezien zwakkere staten. Dat zou dus een goede reden kunnen zijn voor de rijke landen om te beslissen dat minder rijke landen niet meer toe mogen treden, omdat zij dan veel hoge kosten zullen moeten gaan maken. Tenslotte zullen alle bezuinigingen die een land zal moeten doorvoeren om aan de richtlijnen te kunnen voldoen leiden tot een economische recessie, wat op zijn beurt weer leidt tot meer bezuinigingen, en zo kom je dus in een negatieve spiraal terecht.
Welke landen zijn nu al toegetreden tot de EMU en wat hebben zij te zeggen?
De landen die nu al zijn toegetreden zijn: Duitsland, Italië, Nederland, Griekenland, Frankrijk, Luxemburg, Oostenrijk, Finland, België, Ierland, Portugal en Spanje. Die namen zijn te onthouden door het ezelsbruggetje DING FLOF BIPS, waarin alle namen van de deelnemende landen staan. Verder zijn er ook nog een aantal landen die toe willen treden, maar die worden in een ander hoofdstuk behandeld.
Wat hebben die voorgaande landen nou te zeggen. Om dat duidelijk te maken, is het belangrijk om de structuur binnen de EMU te kennen. Alle instellingen die ook maar het kleinste beetje te maken hebben met de EMU (en soms ook alleen van de EU) kunt u vinden in de bijlage. In totaal zitten er 626 volksvertegenwoordigers in het Europees Parlement. De verdeling daarvan is als volgt.
Duitsland 99 Nederland 31 Oostenrijk 21
Frankrijk 87 België 25 Denemarken 16
Italië 87 Griekenland 25 Finland 16
Groot-Brittanië 87 Portugal 25 Ierland 15
Spanje 64 Zweden 22 Luxemburg 6
Van deze 15 landen zijn er ook landen (Groot-Brittanië, Zweden en Denemarken) die geen lid zijn van de EMU, maar wel van de EU. Als we dus kijken naar de landen die wel lidstaat van de EMU zijn, zien we dat Nederland op een vijfde plaats staat en dus veel te zeggen heeft binnen het Europees Parlement. Daaruit concluderen wij dan ook voorzichtig dat Nederland binnen de EMU dus ook een grote stem heeft. Er zijn slechts vier lidstaten die meer stemmen hebben binnen het Europees Parlement. In de Europese Commissie zitten in totaal 20 commissarissen. In de volgende tabel staan de namen van deze heren, het ‘ministerie’ waarin zij aan het hoofd staan en het land waar ze vandaan komen.
Naam Onderdeel Land van Herkomst
Busquin, Philip Research België
Nielson, Poul Ontwikkelingsbeleid en Humanitaire Hulpverlening Denemarken
Schreyer, Michaele Budget Duitsland
Verheugen, Günter Uitbreiding Duitsland
Liikanen, Erkki Ondernemingsbeleid en Nieuwe Technologieën Finland
Barnier, Michel Regionaal Beleid Frankrijk
Lamy, Pascal Internationaal Handelsbeleid Frankrijk
Kinnock, Neil Administratieve Hervormingen Groot-Brittanië
Patten, Christopher Buitenlands beleid Groot-Brittanië
Diamantopoulou, Anna Werkgelegenheid en Sociale Zaken Griekenland
Byrne, David Gezondheid en Consumentenbescherming Ierland
Monti, Mario Mededinging Italië
Prodi, Romano Voorzitter Italië
Reding, Viviane Opvoeding en Cultuur Luxemburg
Bolkestein, Frits Interne Markt Nederland
Fischler, Franz Landbouw en Visserij Oostenriijk
Vitorino, António Justitie en Binnenlandsbeleid Portugal
de Palacia del Valle, Loyola Relaties met Europees Parlement, Transport en Energie Spanje
Solbes Mira, Pedro Economisch en Monetair Beleid Spanje
Wallström, Margot Milieu Zweden
Ook hier is een scheiding tussen landen met veel macht en landen met minder macht. Er zijn vijf landen (waarvan Groot-Britttanië dus geen lidstaat van de EMU is) die 2 commissarissen af mogen vaardigen en de overige tien lidstaten slechts 1 commissaris. Het is natuurlijk niet toevallig dat die vijf landen (Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittanië, Italië en Spanje) de vijf grootste landen van West-Europa zijn. Zij zijn het grootst qua oppervlak en qua bevolking.
Hoe verliep de integratie bij de huidige EMU-landen?
Als je nu de woorden Europese Integratie in de media hoort, ga je allereerst denken aan de Euro. Vandaar dat wij dat ook aan het licht doen komen. We kunnen dan bijvoorbeeld gaan kijken naar hoe snel de Nederlander gewend is geraakt aan de Euro. Dan blijkt al meteen dat dat in Nederland allemaal zeer snel gegaan is. Op 2 januari geschiedde 65% van de contante betalingen al in euro’s. Op 12 januari was dat percentage al gestegen naar 96%. Ook was er op 2 januari al in 96% van alle winkels en banken in Nederland wisselgeld in euro’s beschikbaar. Sinds 9 januari 2002 is dat percentage al gewoon 100%. Als we dan Nederland gaan vergelijken met de andere landen, dan is Nederland verreweg de snelste op het gebied van omschakeling van de nationale munt op de euro. Het gaat hier zelfs zo snel dat er is besloten dat niet op 28 maar op 27 januari 2002 voor de laatste keer officieel met guldens betaald kan worden. In de meeste andere EMU-landen is 28 januari 2002 gewoon in stand gebleven. In Ierland kan men echter nog tot en met 9 februari met de nationale munteenheid betaald worden en in Frankrijk nog tot en met 17 februari met Franse francs. In Duitsland is het zelfs zo dat je er tot en met 28 februari nog Duitse marken in winkels en banken kunt gebruiken, ook al is de Duitse mark officieel niet meer geldig sinds 1 januari. Uit eigen ervaringen blijkt ook dat de invoering van de euro in Nederland zeer voorspoedig verloopt. Wij betalen allebei al sinds geruime tijd (ongeveer sinds de eerste week) met euro’s en de omschakeling was voor ons beiden ook zeer makkelijk. Even snel de laatste guldens naar de bank brengen of uitgeven en dan voortaan met euro’s betalen. Wel is het zo dat een redelijk aantal instellingen (vooral winkels) niet voldoende kleingeld (in euro’s heeft) en dat je als klant het beste gepast kunt betalen. Als we puur kijken naar het begrip Europese integratie denk ik niet dat er veel veranderd is. Het is niet zo dat we als we aan Duitsers denken, we geloven dat ze landgenoten zijn. Er was na de oprichting van de EU al een goede band met bijvoorbeeld Duitsland en dat is voor de burgers niet veranderd. Waarschijnlijk krijg je wel een sterker gevoel van saamhorigheid, omdat je nu met dezelfde munt betaalt in Nederland als in Duitsland.
REACTIES
1 seconde geleden