Beurskrach 1929

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Praktische opdracht door een scholier
  • 5e klas vwo | 3601 woorden
  • 31 mei 2003
  • 101 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
101 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Examenstress? Niet met Examenbundel!

Over minder dan drie weken zit je jouw examens te maken. Slaat de examenstress toe? Sla nog snel Examenbundel, Samengevat en Examenbuddy in voor je probleemvakken en own je examens! Jij. Kunt. Dit.

Ik wil slagen

Oorzaken

De beurskrach van 1929. Hoe heeft dat kunnen gebeuren? En waarom volgde er een depressie? En wat waren daar oorzaken van? Deze vragen hoop ik te beantwoorden in de eerste deelvraag.

Beurskrach


De grote krach van de effectenbeurs kan veel makkelijker uitgelegd worden dan de crisis die daar op volgde. Onder de problemen die ontstaan bij het vaststellen van de oorzaken van de crisis is niet één zo moeilijk als de rol die de beurskrach hierbij speelde. Nog steeds is daar geen antwoord op gegeven, maar er valt wel wat over te vertellen.

Een reden die vaak wordt genoemd voor de krach van de effectenbeurs is de speculatie die daaraan voorafging. De vraag was hoe lang deze zou duren. Vroeg of laat zou het vertrouwen in de kortdurende werkelijkheid van stijgende aandelenkoersen instorten. Wanneer dit gebeurde zouden sommige aandeelhouders hun aandelen verkopen, en daarmee zouden de stijgende aandelenkoersen hun einde bereikt hebben. Daarom was het houden van aandelen nutteloos geworden, en zou iedereen beginnen met het verkopen van de aandelen. Op die manier waren de speculaties voor die tijd geeindigd, en zo gebeurde het ook in 1929, en zo zal het ook in de toekomst gebeuren.

Maar waarom hebben er zoveel speculaties plaats gevonden? Daarvoor zijn er verschillende redenen. Eén die in ieder geval niet klopt is de reden dat krediet makkelijk te verkrijgen was. Zowel voor als na die tijd was er krediet beschikbaar, maar er waren toen geen speculaties. Bovendien werd er na die tijd gezegd dat het rentepercentage in 1928 en 1929 juist een reden was om geen leningen aan te gaan. De geldmarkt was volgens de normale normen krap in die tijd.

Maar alleen leningen zijn niet genoeg, er moet ook veel spaargeld beschikbaar zijn. Als er snel meer spaargeld beschikbaar komt, zullen de spaarders eerder bereid zijn om meer risico\'s met hun geld te nemen, als ze een grote winst in het vooruitzicht hebben. Dus de kans van het uitbreken van een speculatie is dus groter na een lange periode van welvaart, en kleiner in een periode na een depressie. De speculaties in 1928 en 1929 vallen te vergelijken met die in eind 17e en begin 18e eeuw in Engeland. Daar wisten mensen na een lange tijd van welvaart ook niet wat ze met hun spaargeld moesten doen. Er waren weinig investeringsmogelijkheden en de opbrengsten daarvan waren er laag. Daarom wilden de Engelsen, die omgepraat waren door niet altijd even eerlijke promoters, maar wat graag hun geld inversteren in nieuwe ondernemingen.

Maar echt belangrijk voor speculatie is de gemoedstoestand. Voor speculatie moeten mensen een groot vertrouwen hebben, optimistisch zijn en overtuigd zijn dat een gewone man ook rijk kan worden. Ook moeten ze vertrouwen hebben dat anderen goede bedoelingen met hun voor hebben, want door anderen kunnen ze juist rijk worden. Als de mensen voorzichtig, nieuwsgierig, achterdochtig of gierig zijn, is er geen enthousiasme en komt er dus geen speculatie.

Depressie


De oorzaken van de depressie zijn zoals al eerder gezegd veel moeilijker uit te leggen, dan die van de beurskrach. Ook is het verband tussen de beurskrach en de crisis heel moeilijk aan te wijzen. De oorzaken van de crisis staan nog steeds niet vast. Veel economen die hier wat over hebben geschreven tijdens de depressie zeggen met een grote mate van zekerheid wat er fout is gegaan, maar dat kan juist een teken zijn van onzekerheid. Daarom maak ik nu een onderscheid tussen de redenen die absoluut niet waar zijn, en de redenen die waar kunnen zijn.

Veel mensen dachten dat een depressie in de jaren \'30 onvermijdelijk was. Ze geloofden in het bijbelse wet (zie Genesis 41) dat op zeven vette jaren altijd zeven margere jaren volgden. Eens zouden de zeven vette jaren afgelopen zijn en er zeven magere jaren voor in de plaats komen. Dit argument werd normaal alleen toegepast op de effectenbeurs en nu dus, bewust of onbewust, op de hele economie.
Een andere reden waar in geloofd werd was dat de economie bepaald werd door een ritme waar niet aan te ontkomen was. Dat ritme houdt in dat na een niet vastgestelde tijd de welvaart zichzelf vernietigd, en de depressie zichzelf hersteld. Deze wet wordt de conjunctuurcyclus genoemd. In 1929 had de welvaart volgens deze wet zijn top bereikt, en daardoor volgde er een onvermijdelijke crisis.
Allebei deze argumenten zijn niet waar. Het feit dat de mensen in de jaren \'20 in verhouding tot andere jaren het welvarend hadden, hoeft helemaal niet te betekenen dat er in de jaren \'30 een depressie moest volgen. In het verleden hebben goede tijden ook plaats moeten maken voor slechte en andersom, maar de regelmatigheid daarin is niet groot. Er bestaat geen conjunctuurritme waar niet aan te ontkomen is.
Er was in 1929 een hoge produktie van goederen, maar die was niet meer dan de dat de mensen nodig hadden, zoals wel gedacht is. Het feit dat de bevolking steeds meer artikelen in huis had, wil niet zeggen dat ze geen behoefte meer hadden aan nog meer van die artikelen zoals auto\'s, kleding, koelkasten, reizen en ook voedsel. Het was zelfs andersom, alle tekenen na die tijd, wijzen erop dat er zelfs nog een grote toeneming van de consumptie kwam, als het inkomen daarvoor aanwezig was. De depressie was dus niet nodig om de de effectieve vraag hoger te laten worden dan de produktie.

Een andere reden voor een depressie kan bestaan uit het feit dat de economie vermoeid is en een rustpauze nodig heeft, voor de zwaargedane inspannigen. Deze reden werd ook aangevoerd bij de economische recessie in 1954. Maar in 1929 was er helemaal geen sprake van dat de economie vermoeid was. De arbeidskrachen waren niet vermoeid, ze hadden gerust door kunnen gaan met het hoge producktietempo dat in 1929 was bereikt. Er waren nog steeds voldoende grondstoffen beschikbaar voor de industriele capaciteit, die in 1929 nog niet uitgeput was. De ondernemingen hadden hadden er nog nooit zo goed voor gestaan. Uit al deze feiten kun je concluderen dat er geen rustpauze nodig was, omdat de grondstoffen, arbeiders, bedrijven en bedrijfsleiding allemaal in staat waren tot dezelfde of een nog hogere productie.

Dit zijn dus de redenen die het in ieder geval niet kunnen zijn. Maar wat zijn de wel geloofwaardige oorzaken van de depressie? En waarom zette de depressie door?

Waarom begon de economische bedrijvigheid zich in 1929 in neerwaartse richting te bewegen?


Voor deze vraag kunnen er cijfers uit belangrijke indexen gebruikt worden. De indexcijfers van de Federal Reserve, de enige allesomvattende, maandelijkse maatstaf van de economische bedrijvigheid van dat moment, bereikten hun hoogtepunt in juni. Daarna gingen de cijfers voor de rest van 1929 alleen maar naar beneden. Op andere graadmeters was er pas enige daling in oktober waar te nemen. Maar de conjunctuur was al in het begin van de zomer verzwakt volgens verschillende economen en zelfs volgens het Nationaal Bureau voor Economisch Onderzoek.

Voor deze verzwakking zijn verschillende redenen. De produktie werd in die tijd steeds meer dan de consumptieve vraag en op de vraag naar inverstering op deze goederen. De reden hiervoor is waarschijnlijk dat de handelszaken zich vergisten in de toename van de vraag en daarom te veel voorraden insloegen. Dit gebeurde vaker als het goed ging met de economie. Daarom gingen ze minder inkopen en dat leidde tot vermindering van de produktie. Dit wordt de invertarisrecessie genoemd.

Er bestaat ook nog een wat ingewikkeldere mogelijkheid. Deze is erg geliefd en houdt in dat er diepere oorzaken aan het werk waren, die pas in de zomer van 1929 boven water kwamen. In een periode van tien jaar tot 1929 waren de arbeiderslonen en prijzen vrij stabiel gebleven, maar de produktie per arbeider was met 43 procent toegenomen. Dat betekende dus dat de winst in die periode fors steeg In die periode steeg de produktie van kapitaalgoederen met een gemiddeld jaarlijks percentage van 6,4. De stijging bij de niet-duurzame consumptiegoederen, waaronder ook artikelen voor de masseproduktie onder vielen, was maar 2,8 procent. De stijging bij de duurzame goederen, een groot deel van de uitgaven van de rijken, bedroeg 5,9 procent. Uit deze gegevens kan geconcludeerd worden dat het grootste deel van de winst aan inversteringen werd besteed. Als er een onderbreking in die inversteringen zou komen, omdat dan het noodzakelijke groeitempo van de economie niet kon worden bereikt, zouden er moeilijkheden komen. Dit kwam omdat niet verwacht werd dat de consumptiegoederen het tekort konden opvangen Daardoor zou bij te weinig inversteringen de totale vraag dalen en daardoor dalende produktie. Voor deze theorie zijn ook geen duidelijke aanwijzingen, omdat het niet bekend is hoeveel de bedrijven hadden moeten inversteren om de winsstijging bij te houden. Wel klopt deze theorie met de bekende feiten.

Er zijn nog een paar verklaring voor de depressie te noemen. Het is mogelijk dat dat een zwakke sector in de economie voor moeilijkheden zorgde, zoals de landbouw. Ook kan het komen doordat door het hoge rentecijfer er te weinig inversteringen zijn gedaan. Dit zijn twee van nog veel meer verklaringen die waar kunnen zijn. Maar er is iets wat echt duidelijk is. Tot november was de daling in de economie beperkt, en er was een kleine onderbezetting. In 1924 en 1927 was er ook zo\'n recessie, maar het verschil met 1929 was dat in dat jaar de recessie doorzette, en dat is een uniek kenmerk van 1929.

Maar waardoor zette de depressie door? Dat kwam doordat het economisch leven in 1929 ongezond was. De economie had veel ziekten, vooral op de volgende vijf punten.

1. De slechte verdeling van het inkomen.


In 1929 waren de inkomens ongelijk verdeeld. Vrijwel zeker is dat 5 procent van de bevolking met de hoogste inkomens ongeveer één derde deel van alle persoonlijke inkomens verdiende. Het aandeel in het nationaal inkomen dat in 1929 werd ontvangen in de vorm van rente, dividend en huren was in 1929 ongeveer het dubbele van wat het in de jaren na 1945 was. Ontvangsten in de vorm van rente, dividend en huren waren breedgezien de inkomsten van de rijken. Deze ongelijke inkomstenverdeling zorgde ervoor dat de conjunctuur afhing van een hoog aandeel van inversteringen en/of consumptieve uitgaven voor luxe. Dit komt omdat de rijken geen hoeveelheid brood kunnen kopen die in verhouding tot hun inkomen staat, zoals bij een gezin dat aan de rand van het bestaansminimum leeft. Willen de rijken dus hun inkomen uitgeven, dan moeten ze dat doen bij luxegoederen of door inversteringen. Deze twee uitgaven zijn meer beinvloedbaar en schommelen ook meer dan de uitgaven van arbeiders aan voedsel en huur. De uitgaven van de hoogste inkomens waren dus erg vatbaar voor het vreselijke nieuws van de effectenbeurs in oktober 1929.

2. De slechte ondernemingsstructuur.


De belangrijkste zwakke plek van de zwakke ondernemingsstructuur was automatisch het gevolg van de nieuwe beleggingsmaatschappijen en holding companies. Bij holding companies, die belangrijke sectoren beheersten zoals nutsbedrijven, spoorwegen en amusementsbedrijven, en beleggingsmaatschappijen ontstond het grote gevaar van de vernietiging van alle aandelenwaarden door het omgekeerde hefboomeffect. Het omgekeerde hefboomeffect ga ik nu uitleggen. Vooral de bedrijven die een onderdeel van een concern waren betaalden met hun winst de obligatierente van hun holding companies. Als er dus geen dividenden van hun dochters meer bij de holding companies binnenkwamen, konden de holding companies de rente aan de obligatiehouders niet meer betalen. Daarop volgde een faillissement en het ineenstorten van de structuur. Onder deze omstandigheden werd er minder geinversteerd om het geld te kunnen besteden aan het zo lang mogelijk betalen van de obligatierente. Daardoor ontstond deflatie en dat verminderde weer de inkomsten en dat droeg bij aan het instorten van de hele piramide. Wanneer dit gebeurde kwamen er nog meer bezuinigingen om schulden terug te betalen, en kon er niet meer worden geleend. Dit is een ondernemingsstructuur die het beste in staat is om deflatie te veroorzaken.

3. De slechte organisatie van het bankwezen.


Veel buitenstaanders hebben verweten de bankiers voor de krankzinnigheden die ontstonden door de depressie. Een voorbeeld daarvan zijn leningen die opeens helemaal krankzinnig werden, door het ineenstorten van de prijs van de artikelen of het wegvallen van de markt voor de artikelen of het verdwijnen van de waarde van de onderpand. Maar als er nu zo\'n depressie was uitgebroken zou het even schadelijk zijn voor de reputatie van de nu zittende bankiers. Eigenlijk konden de bankiers van die tijd er niets aan doen.

Hoewel het dus niet aan die bankiers lag, was de organisatie van het bankwezen in 1929 in wezen zwak. Die zwakte zat in het systeem van de onafhankelijk werkende eenheden. Wanneer er ergens één bank failliet ging, werden de bezittingen van andere bevroren, terwijl rekeninghouders elders dit opvatten als een waarschuwing om snel hun geld op te vragen. Eén failliessement leidde dus tot meer faillissementen, die als een kettingreactie werkten. Zelfs in een goede tijd kon één plaatselijk failliessement leiden tot zo\'n kettingreactie. Dit systeem van de banken was een perfect systeem om de angst van de mensen te vergroten. Toen in na 1929 waardepapieren, werkgelegenheid en inkomens daalden als een gevolg van de depressie ontstond snel een kettingreactie van bankfailliessementen, omdat iedereen door die grote angst zijn spaargeld van de bank wilde halen. Daardoor kwamen er minder uitgaven en minder inversteringen.

4. De twijfelachtige toestand van de betalingsbalans.


Dit is een bekend verhaal. Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd de Verenigde Staten crediteur op de internationals rekening in plaats van debiteur. In de volgende tien jaar bleef er een overschot van de uitvoer boven de invoer. Met die overschotten werd voor de Eerste Wereldoorlog de rente en aflossingen van de Europese leningen betaald. Daarna was het aflossen dus niet meer nodig, maar de hoge invoerrechten, die de invoer beperkten en het uitvoeroverschot veroorzakten bleven bestaan. Daardoor ontstond een gunstige handelsbalans. Voor de Eerste Wereldoorlog werden de betalingen aan rente en aflossingen afgetrokken van het saldo van de balans. Nu de Verenigde Staten crediteur was geworden werden deze betalingen bij het saldo opgeteld. Hoewel dit saldo niet enorm was, meestal rond de miljard of minder, moest het overschot gedekt worden. Andere landen, die meer kochten dan ze verkochten en aflossingen aan de VS moesten betalen, moesten ervoor zorgen dat ze middelen vonden om het verschil in de transacties met de VS gelijk te maken.

Tijdens het grootste deel van de jaren na de oorlog werd het verschil gedekt met contanten, dat waren goudbetalingen aan de VS, en door nieuwe particuliere leningen door de VS aan andere landen. De meeste leningen werden verstrekt aan regeringen en een groot deel daarvan werden verstrekt aan landen in Midden- en Zuid-Amerika en Duitsland. Het publiek was er enthousiast voor deze leningen en de stukken gingen dus vlot van de hand. Er werd scherp geconcureerd om het recht de emissies te mogen plaatsen. Er werd niet geschuwd om corruptie en steekpenningen als concurentiemiddel te gebruiken.

Nadat de beurskrach kwam er plotseling een einde aan het enthausiame voor deze particuliere leningen. Dat leidde tot een verandering van de economische positie van de Verenigde Staten tegenover het buitenland. De andere landen konden hun handelsbalans met de VS niet dekken met goudbetalingen, in ieder geval niet voor een langeren tijd. Dit betekende dat zij hun invoer moesten beperken, of hun uitvoer naar de VS moesten opvoeren, of hun in het verleden gesloten leningen noodlijden laten worden. De toenmalige president en het Congres namen direct maarregelen en voerden de invoerrechten op, om de eerste mogelijkheid uit te schakelen. Daardoor werden de schulden niet afbetaald en daalde de uitvoer van de VS. Die daling was in verhouding tot de totale uitvoer niet groot, maar droeg wel bij aan de noodtoestand die in de VS heersde, en diende de boeren een zware slag toe.

5. Het gebrek aan economisch begrip.


In de maanden na de krach op de effectenbeurs steunden het overgrote deel van de economen en adviseurs maatregelen die de economie alleen maar konden verslechteren. President Hoover verlaagde in november 1929 de belastingen, en riep de bedrijven op tot het handhaven van de kapitaalinversteringen en de lonen niet te verlagen. Die twee maatregelen moesten leiden tot het vergroten van de uitgaven, maar ze werkten beide voor een groot deel niet. De belastingverlaging was bijna alleen maar in de hoogste inkomensgroepen te merken. De bedrijven die beloofd hadden om de kapitaalinversteringen te handhaven en de lonen niet te verlagen wouden deze belofte alleen houden in tijden wanneer dat financieel niet nadelig was. Toch was dit een streven van de president in een goede richting.

Na deze twee maatregelen hielp de politiek alleen maar mee de situatie te verslechteren. De Republiekeinen, die altijd al een sluitende begroting wouden, en Democraten hadden beide in hun verkiezingsprogramma van 1932 staat dat ze een jaarlijks sluitende begroting wilden. Een verplichting tot een sluitende begroting is altijd veelomvattend. Toen betekende een sluitende begroting dat de overheid de bestedingen niet mocht opvoeren om de koopkracht te ontwikkelen en de noodtoestand te verminderen. Het betekende ook dat er geen verdere belastingverlagingen konden komen. Maar letterlijk betekende het veel meer. Sinds 1930 was de begroting niet meer sluitend was geweest. Als er dan een sluitende begroting moest komen, moesten de belastingen verhoogt en/of de overheidsuitgaven verminderd worden. De Democraten drongen aan op een daling van de overheidskosten met minstens 25 procent. Over een sluitende begroting werd niet nagedacht, het was meer een kwestie van geloof. De regel luidde dat een niet sluitende begroting zou lijden tot moeilijkheden of zelfs rampen. Maar deze regel was alleen van kracht in een eenvoudige wereld, en niet in een ingewikkelde wereld, zoals die in de jaren dertig was.

Een sluitende begroting was niet het enige doel van de politiek. Er was ook een angst voor het schrikbeeld van de inflatie. Tot 1932 had de VS zijn goudvoorraden uitgebreid en in plaats van inflatie was er deflatie, de hoogste in de geschiedenis. Toch zag iedere adviseur het gevaar van de prijsstijgingen. Dat kwam omdat de Amerikanen een grote neiging hadden tot het knoeien met geld en te genieten van de vreugde van de omhoog vliegende prijzen, al was dat lang geleden. In 1939 was het gevaar voor zelfs maar de mogelijkheid voor een prijsstijging te verwaarlozen. De adviseurs bestudeerden echter niet het gevaar of de kans, zij herinnerden zich alleen de slechte ervaringen van vroeger.

Door de vrees voor inflatie werd er nog meer geroepen om een sluitende begroting. Ook werd door de vrees van inflatie de rente niet verlaagd, daardoor kon men niet op een goedkope manier krediet verkrijgen. Waardevermindering van de dollar was ook niet aan de orde, want dit was tegen de regels. In het beste geval kunnen tijdens een depressie deze twee maatregelen nog een zwak wapen vormen, maar zelfs deze maatregelen wouden beide partijden, de Republiekeinen de Democraten niet toepassen.

Er was geen sprake van enige positieve economische politiek, omdat de fiscale en monetaire politiek afgewezen werd. Deze beslissingen waren genomen, omdat de economen in die tijd eensgezind waren, en in staat waren om de politieke leiders in beide partijen te dwingen maatregelen te nemen, die zij wilden dat ze namen. Daardoor waren de gevolgen niet te overzien.

Gevolgen

Wat waren precies de gevolgen van de beurskrach in 1929? Deze vraag ga ik in dit deel van het PO beantwoorden.

Er is door Wall Street jarenlang geprobeerd om de gevolgen van de beurskrach zo klein mogelijk te houden, maar er is een belangrijke rol geweest van de beurskrach op de economie van de VS. De daling van de waarde van de aandelen trof de rijken en de welgestelden het meest. Zij waren een erg belangrijke groep in 1929, omdat ze zij een groot deel van de consumtieve inkostenbestedingen leverden, ook zorgde deze groep voor het grootste deel van de persoonlijke inversteringen en besparingen. Als de bestedingen en inversteringen van deze groep dus aangetast zouden worden, zou dat een enorm grote uitwerking hebben op de inkomsten en uitgaven van de hele economie. Door de beurskrach gebeurde dit. Ook nam de beurskrach de steun aan de conjunctuur weg, die bestond door de speculatiewinsten.

Door de beurskrach kwamen ook de zwakheden van de ondernemingstructuur aan het licht. De moedermaatschappijen werden door de krach gedwongen tot inkrimping. De holding companies en de beleggingsmaatschappijen, die gesteund werden door de moedermaatschappijen, waren daardoor ingestort. Zo verdween de mogelijkheid tot het uitlenen en inversteren van geld. Een lange tijd zag het er naar uit dat dit alleen maar gevolgen zou hebben voor het vertrouwen in geld. Maar door feiten werd aangetoond dat dit ook zorgde voor het afnemen van orders en dus een groei van de werkloosheid.

De krach zorgde ook voor de beeindiging van de leningen van de Verenigde Staten aan het buitenland. Met die leningen werden de gaten in de internationale handelsbalans met de Verenigde Staten gestopt. Die balans moest weer in evenwicht worden gebracht door de export te verminderen. Hierdoor ontstond er grote druk op de exportmarkten van verschillende soorten graan, katoen en tabak. De buitenlandse leningen hadden de aanpassing van de export alleen maar uitgesteld, die toch had moeten komen. Maar de beurskrach zorgde ervoor dat de aanpassing op een totaal verkeerd moment kwam. De boeren die dachten dat hun moeilijkheden door de beurskrach kwamen, bleken het bij het goede eind te hebben.

Toen tenslotte het lot had toegeslagen, leden sommigen honger in 1930, 1931, 1932. Anderen waren angstig dat zij ook honger zouden moeten lijden. Nog andere mensen die eerst hun inkomen verdienden met eerlijk werk, moesten armoede lijden. En nog weer anderen waren bang dat ze ook werkloos zouden worden. Indertussen leed iedereen onder een gevoel van hopeloosheid waar geen einde aan kwam.

Als de economie in 1929 fundamenteel gezond was geweest, zouden de gevolgen minder groot zijn geweest. De de vertrouwenscrisis en het verminderen van de bestedingen zouden dan snel overwonnen zijn. Maar doordat het econmisch leven toen niet gezond was, was de economie erg kwetsbaar, zodat de economie door de beurskrach helemaal instortte.

REACTIES

R.

R.

De psychologische factor , die in de economie altijd zeer belangrijk noemt u niet. Wat speelde er zich in de hoofden van de bevolking af?
De depressie was een lawine, de krach het eerste vlokje. Elke depressie is een neergaande beweging, een depressie in het hoofd (oorzaak plotseling geld gebrek door de krach) is een raadgever naar beneden, Deze psychologische factor is alles bepalend geweest. In dit artikel gaat het over de kennis achteraf , analyseren, hoe zat het in theorie. Het voorkomen van een depressie is alleen via de psychologie van de massa(bevolking) te voorkomen, de ontkenningsfase heeft zeker een rol gespeeld. Economie is multi disciplinair. Psychologie , is een belangrijk onderdeel voor de economische wetenschap.

14 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.