Het regenwoud.
Een regenwoud is een type oerwoud dat afhankelijk is van constante hoge luchtvochtigheid als gevolg van een relatief hoge, het hele jaar door vallende neerslag (wanneer de luchtvochtigheid is toe te schrijven aan voortdurende mist, heb je nevelwoud).
De meest karakteristieke en meest verspreide vorm is het tropische regenwoud. Dit komt voor in gebieden waar de gemiddelde jaartemperatuur normaal tussen 24 en 30 °C ligt en het koudste maandgemiddelde nooit onder 18 °C zit. De neerslag (2000 – 5000 mm per jaar en hoger) valt er meestal in de vorm van wolkbreuken op een vaste tijd van het etmaal. De constant hoge temperatuur en vochtigheidsgraad zorgen voor grote overvloed, snelle groei, maximale productie en een heel erg ingewikkelde structuur: het tropische regenwoud is het meest ingewikkelde ecosysteem op aarde.
Een kenmerk is de grote hoeveelheid aan soorten, deze is niet alleen aan het klimaat toe te schrijven, maar ook aan het feit dat het tropisch regenwoud zich ondanks storingen van geologische en klimatologische aard (vulkanisme, gebergtevorming, droogteperioden, ijstijden, enz.) helemaal over miljoenen jaren heeft kunnen ontwikkelen. Het tropisch regenwoud is daardoor van het grootste belang als genenreservoir, dat voor materiaal zorgt voor de evolutie. De dreigende vernietiging ervan door de mens is dan ook een ramp, zowel in dit opzicht en ook door het gevaar van bodemerosie. Het tropisch regenwoud heeft normaal een heleboel soorten van altijdgroene bomen uit de meest uiteenlopende families (echter zeer weinig naaldbomen), vooral uit de Peuldragers, Maagdenpalm-, Moerbei-, Walstro- en Laurierfamilie, Sapotaceae, Lecythidaceae, Burseraceae, Annonaceae, Olacaceae, Meliaceae, Myrtaceae, Combretaceae, Flacourtiaceae, Sterculiaceae en Dipterocarpaceae.
Op maar een paar km² kunnen 3000 soorten vaatplanten leven. Het aantal soorten hoogopgaande bomen op 1 tot 2 ha varieert van 50 tot 175. Er is geen sprake van één dominerende, min of meer gelijkmatige, hoge boometage, zoals men die uit de bossen van de gematigde luchtstreken kent. Bepaalde bomen, verspreid door het woud, die 50 tot 75 m hoog zijn steken boven de overige bomen uit. Daardoor strekt het ook nog zeer ongelijkmatige hoofdkronendak uit, in verschillende lagen van 20 tot 40 m hoog. Daaronder zit nog een lage boomlaag en een struik- en kruidlaag. De bomen hebben meestal rechte en slanke stammen met een dunne schors en vaak opvallende ‘plankwortels’ in het onderste gedeelte dat boven de grond uitsteekt. De kruiden zijn een gevolg van de grote verschillen in lichthoeveelheid die bij de bodem kan doordringen, ongelijkmatig verdeeld, vaak niet overheersend, met grote sappige bladeren. Het zijn vooral soorten uit de Gember-, Aronskelk-, Brandnetel- en Begoniafamilie en Melastomataceae. De structuur wordt verder vooral moeilijker gemaakt door de ontelbare lianen en epifyten. De typische lianen zijn houtig, klimmen tot in de hoogste kronen en ontplooien daar eerst hun kroon (Bauhinia, Strychnos, enzovoort), het zijn eigenlijk epifyten die als tweede tot lianen worden doordat zij talrijke wortels naar de grond zenden. Veel mossen en korstmossen treden op als begroeiing van bladeren (epifyllen), de meeste epifyten zijn vaatplanten. Ze komen voor op stammen en takken en ze verzamelen daar humus en water (vooral soorten uit de Orchideeën- en de Bromeliafamilie). Een speciale groep is die van de xeromorfe epifyten, die op de kronen van de hoogst uitstekende bomen groeien en daar een sterke uitdroging zijn blootgesteld (Rhipsales, Tillandsia, Aechmea, sommige orchideeën). Verder zal ik nog de epifytische halfparasieten (Vogellijmfamilie) en de saprofytische grondbewoner (o.a. Burmanniaceae) beschrijven. Bloemen vallen in het tropisch regenwoud niet erg op, ten eerste doordat de meeste in het kronendak zitten en ten tweede doordat de bloei over het hele jaar is verdeeld. Een specifiek verschijnsel is de veelvuldige cauliflorie, het verschijnsel van bloei op oudere, bladloze houtige stammen en takken.
Het tropisch regenwoud heeft zich tegen de vernietiging door de mens verzet totdat de moderne techniek ontstond. Hoewel het een groot regeneratievermogen heeft tegenover inwendige storingen, kan het ecosysteem tegen het vellen van alle bomen op een bepaald stuk grond (kaalkap). Wegens de intensieve stofkringloop wordt namelijk maar heel weinig humus gemaakt, na kaalkap ontstaat sterke bodemerosie en uitloging. Dit wordt veroorzaakt door tropische slagregens, met als gevolg dat na een aantal jaar slechts kale rots overblijft. Blijvende productiviteit van tropisch regenwoud kan voor de mens alleen bij een voorzichtige, conserverende exploitatie.
Behalve tropisch regenwoud kent men ook montaan regenwoud (in de tropen gaat dit over in nevelwoud), warm-gematigd regenwoud en koel-gematigd regenwoud, in één gebied (aan de kust van Pacifisch Noordwest-Amerika) zelfs een regenwoud dat alleen uit naaldbomen bestaat.
De plantengroei in de tropen.
In de tropen staat de nimboom (Antelaea azadirachta Adelbert). Deze boom wordt door sommige wetenschappers als de nuttigste boom ter wereld omschreven. In de eenentwintigste eeuw zou hij zelfs even veelzijdig als de pindanoot kunnen zijn.
Deze ‘topboom’ groeit snel (zelfs in een arme bodem) tot negen meter in zes jaar. De nimboom heeft al op een aantal terreinen bewezen wat hij waard is (van wortel tot kruin) en heeft ook nog een aantal belangrijke functies. Onderzoekers in ongeveer twaalf landen proberen de geheimen van deze boom uit de mahoniefamilie te ontrafelen. In zijn thuisland India, wordt de nimboom de ‘dorpsapotheek’ genoemd. De bladeren en het zaad van de boom bevatten stoffen die bacteriën en virussen doden en die ook als voorbehoedsmiddel gebruikt kunnen worden.
Nimthee zou zweren bestrijden. Nimextracten hebben ontstekingsremmende krachten. Nimtwijgen werden al als tandenborstel gebruikt. Volgens het U.S. Department of Agriculture verricht een dun laagje nimolie wonderen om het snel rotten van opgeslagen appels tegen te gaan. In poedervorm is nim een veilig en natuurlijk middel tegen schimmels en insecten. De bijzondere ingrediënten van nim kunnen meer dan tweehonderd soorten insecten doden.
De best ontwikkelde plantengroei op aarde is te vinden in het Tropisch regenwoud (hier hoort het meeste nog overgebleven oerwoud bij), de natuurlijke vegetatie (het aantal planten, de plaats waar ze groeien en de orde die ze hebben aangenomen, in samenhang) van plaatsen (beneden 1000 m zeehoogte) waar de neerslag hoger is dan ongeveer twee meter per jaar: grote delen van tropisch Azië, Amerika en West-Afrika. Het is zeer soortrijk. De hoogste bomen kunnen een hoogte van dertig tot vijftig meter (soms tot negentig meter) bereiken, deze bomen hebben meestal steunwortels. Epifyten zijn mossen en korstmossen, maar ook ontelbare varens en zaadplanten. De meeste hebben luchtwortels (bijvoorbeeld de Orchideeën). Ook veel lianen (bijvoorbeeld de Ficus) hebben luchtwortels. Naaldbomen komen niet voor. Deze bomen hebben geen jaarringen.
Tussen 1000 en 3500 meter boven het zeeniveau vindt je tropisch groenblijvend bergbos, dit zijn warm gematigde bossen en gematigde loofverliezende bossen. De warm gematigde bossen zijn voor een deel altijd groen. Men vindt ze in o.a. Californie. In Afrika komen warm gematigde bossen alleen voor op de Drakensberge in Zuid-Afrika. In Noord-Amerika kun je dit type vinden langs de kust van Louisiana, Florida en Georgia. De gematigde loofverliezende bossen bedekten vroeger heel West-Europa, in Noord-Amerika is dit bos nu nog volop aanwezig. In Europa zijn de beuk, de eik, de linde en de es plaatselijk overheersend in een enkele boomlaag. Op vochtige plaatsen komen de els en de wilg over het algemeen veel voor. Azië en Noord-Amerika hebben heel veel soorten, o.a. magnolia, tulpenboom en heel veel esdoorns. Dit zijn regenbossen, met minder boomsoorten, die gemiddeld vijftien tot twintig meter hoog zijn.
Waar een jaarlijkse droge periode van twee tot vier maanden is en de neerslag ook hoog blijft (delen van Oost-Azië), ontwikkeld zich moessonbos. De hogere bomen verliezen hun blad in de droge periode. De bomen worden vijfentwintig tot vijfendertig meter hoog.
Als het vier tot zeven maanden van het jaar regent en de jaarlijkse neerslag niet onder de 0,7 meter komt treedt het loofverliezend droog bos of savannebos op. De bomen, meestal niet hoger dan acht meter, staan vrij ver van elkaar. In de kustgebieden is op vele plaatsen mangrove of vloedbos kenmerkend.
Door uitwisseling vindt men nu in alle tropische gebieden bijna dezelfde culturen, met als producten o.a. rijst, cassave, bataat, yamswortel, sago, kokos, palmolie, grondnoot, banaan, ananas, rietsuiker, katoen, kapok, teak, rubber, tabak, koffie, thee, cacao, kina en specerijen.
Het tropische regenwoud biedt ongekende mogelijkheden tot economische gebruik, terwijl op dit moment nog maar een deel van de bruikbare planten voor de mens echt wordt gebruikt. De plantentuin van Zuidoost-Azië bevat duizenden plantensoorten die geschikt zijn voor eigen gebruik (als voedsel of als medicijn) of voor de handel (hout, kleurstof en cosmetica).
Van de leguminoos Cajanus (druivenerwt) worden de zaden als spliterwt gegeten, terwijl de jonge bladeren op Java als medicijn tegen zweren worden gebruikt. Van Derris ecliptica worden de verpulverde wortels in de tropen gebruikt om luizen, vlooien en andere plagen te bestrijden. Vissers gebruiken het gif in de wortels al een hele tijd. Na toedienen van het gif aan water, hoeven de vissers hun vangst alleen nog maar op te scheppen. Binnen de twee dagen is het gif volledig door het milieu afgebroken.
Op Nederlands initiatief is in 1986 het PROSEA-project gestart, PROSEA staat voor Plant Resources of South-East Asia. Het is een samenwerkingsverband tussen onderzoeksinstellingen in Indonesië, Maleisië, Thailand, Vietnam, de Filippijnen, Papoea Nieuw-Guinea en de Landbouwuniversiteit Wageningen. Dit gebied is meer dan vijf miljoen km² groot. Het plan is nog voor het jaar 2002 alle planten uit dit uitgestrekte gebied op te schrijven in een lijst. Als je van de inhoud van de drie gedateerde boeken van Heyne, Burkill en Brown uitgaat, komt dat neer op de beschrijving van meer dan vijfduizend planten (waarvan hooguit twee- of driehonderd cultuurgewassen) op ruim zesduizend pagina´s inclusief plaatjes.
De verzamelde kennis wordt samengevoegd in twintig delen. Er is gekozen voor een indeling van de planten naar gebruik, zoals groente, vezelgewas of timmerhout. Deze aanpak is beter dan een alfabetische (Burkill) of een systematische (Heyne) rangschikking, door de betere overzichtelijkheid en bereikbaarheid. De samenstellers (honderden taxonomen, agronomen en bosbouwkundigen) zijn meestal afkomstig uit de deelnemende Aziatische landen. De eindredactie bestaat uit acht medewerkers van de vakgroepen Agronomie en Plantenaxonomie van de landbouwuniversiteit Wageningen. Daar staat ook het publicatiekantoor.
In de tropen staat de nimboom (Antelaea azadirachta Adelbert). Deze boom wordt door sommige wetenschappers als de nuttigste boom ter wereld omschreven. In de eenentwintigste eeuw zou hij zelfs even veelzijdig als de pindanoot kunnen zijn.
Deze ‘topboom’ groeit snel (zelfs in een arme bodem) tot negen meter in zes jaar. De nimboom heeft al op een aantal terreinen bewezen wat hij waard is (van wortel tot kruin) en heeft ook nog een aantal belangrijke functies. Onderzoekers in ongeveer twaalf landen proberen de geheimen van deze boom uit de mahoniefamilie te ontrafelen. In zijn thuisland India, wordt de nimboom de ‘dorpsapotheek’ genoemd. De bladeren en het zaad van de boom bevatten stoffen die bacteriën en virussen doden en die ook als voorbehoedsmiddel gebruikt kunnen worden.
Nimthee zou zweren bestrijden. Nimextracten hebben ontstekingsremmende krachten. Nimtwijgen werden al als tandenborstel gebruikt. Volgens het U.S. Department of Agriculture verricht een dun laagje nimolie wonderen om het snel rotten van opgeslagen appels tegen te gaan. In poedervorm is nim een veilig en natuurlijk middel tegen schimmels en insecten. De bijzondere ingrediënten van nim kunnen meer dan tweehonderd soorten insecten doden.
De best ontwikkelde plantengroei op aarde is te vinden in het Tropisch regenwoud (hier hoort het meeste nog overgebleven oerwoud bij), de natuurlijke vegetatie (het aantal planten, de plaats waar ze groeien en de orde die ze hebben aangenomen, in samenhang) van plaatsen (beneden 1000 m zeehoogte) waar de neerslag hoger is dan ongeveer twee meter per jaar: grote delen van tropisch Azië, Amerika en West-Afrika. Het is zeer soortrijk. De hoogste bomen kunnen een hoogte van dertig tot vijftig meter (soms tot negentig meter) bereiken, deze bomen hebben meestal steunwortels. Epifyten zijn mossen en korstmossen, maar ook ontelbare varens en zaadplanten. De meeste hebben luchtwortels (bijvoorbeeld de Orchideeën). Ook veel lianen (bijvoorbeeld de Ficus) hebben luchtwortels. Naaldbomen komen niet voor. Deze bomen hebben geen jaarringen.
Tussen 1000 en 3500 meter boven het zeeniveau vindt je tropisch groenblijvend bergbos, dit zijn warm gematigde bossen en gematigde loofverliezende bossen. De warm gematigde bossen zijn voor een deel altijd groen. Men vindt ze in o.a. Californie. In Afrika komen warm gematigde bossen alleen voor op de Drakensberge in Zuid-Afrika. In Noord-Amerika kun je dit type vinden langs de kust van Louisiana, Florida en Georgia. De gematigde loofverliezende bossen bedekten vroeger heel West-Europa, in Noord-Amerika is dit bos nu nog volop aanwezig. In Europa zijn de beuk, de eik, de linde en de es plaatselijk overheersend in een enkele boomlaag. Op vochtige plaatsen komen de els en de wilg over het algemeen veel voor. Azië en Noord-Amerika hebben heel veel soorten, o.a. magnolia, tulpenboom en heel veel esdoorns. Dit zijn regenbossen, met minder boomsoorten, die gemiddeld vijftien tot twintig meter hoog zijn.
Waar een jaarlijkse droge periode van twee tot vier maanden is en de neerslag ook hoog blijft (delen van Oost-Azië), ontwikkeld zich moessonbos. De hogere bomen verliezen hun blad in de droge periode. De bomen worden vijfentwintig tot vijfendertig meter hoog.
Als het vier tot zeven maanden van het jaar regent en de jaarlijkse neerslag niet onder de 0,7 meter komt treedt het loofverliezend droog bos of savannebos op. De bomen, meestal niet hoger dan acht meter, staan vrij ver van elkaar. In de kustgebieden is op vele plaatsen mangrove of vloedbos kenmerkend.
Door uitwisseling vindt men nu in alle tropische gebieden bijna dezelfde culturen, met als producten o.a. rijst, cassave, bataat, yamswortel, sago, kokos, palmolie, grondnoot, banaan, ananas, rietsuiker, katoen, kapok, teak, rubber, tabak, koffie, thee, cacao, kina en specerijen.
Het tropische regenwoud biedt ongekende mogelijkheden tot economische gebruik, terwijl op dit moment nog maar een deel van de bruikbare planten voor de mens echt wordt gebruikt. De plantentuin van Zuidoost-Azië bevat duizenden plantensoorten die geschikt zijn voor eigen gebruik (als voedsel of als medicijn) of voor de handel (hout, kleurstof en cosmetica).
Van de leguminoos Cajanus (druivenerwt) worden de zaden als spliterwt gegeten, terwijl de jonge bladeren op Java als medicijn tegen zweren worden gebruikt. Van Derris ecliptica worden de verpulverde wortels in de tropen gebruikt om luizen, vlooien en andere plagen te bestrijden. Vissers gebruiken het gif in de wortels al een hele tijd. Na toedienen van het gif aan water, hoeven de vissers hun vangst alleen nog maar op te scheppen. Binnen de twee dagen is het gif volledig door het milieu afgebroken.
Op Nederlands initiatief is in 1986 het PROSEA-project gestart, PROSEA staat voor Plant Resources of South-East Asia. Het is een samenwerkingsverband tussen onderzoeksinstellingen in Indonesië, Maleisië, Thailand, Vietnam, de Filippijnen, Papoea Nieuw-Guinea en de Landbouwuniversiteit Wageningen. Dit gebied is meer dan vijf miljoen km² groot. Het plan is nog voor het jaar 2002 alle planten uit dit uitgestrekte gebied op te schrijven in een lijst. Als je van de inhoud van de drie gedateerde boeken van Heyne, Burkill en Brown uitgaat, komt dat neer op de beschrijving van meer dan vijfduizend planten (waarvan hooguit twee- of driehonderd cultuurgewassen) op ruim zesduizend pagina´s inclusief plaatjes.
De verzamelde kennis wordt samengevoegd in twintig delen. Er is gekozen voor een indeling van de planten naar gebruik, zoals groente, vezelgewas of timmerhout. Deze aanpak is beter dan een alfabetische (Burkill) of een systematische (Heyne) rangschikking, door de betere overzichtelijkheid en bereikbaarheid. De samenstellers (honderden taxonomen, agronomen en bosbouwkundigen) zijn meestal afkomstig uit de deelnemende Aziatische landen. De eindredactie bestaat uit acht medewerkers van de vakgroepen Agronomie en Plantenaxonomie van de landbouwuniversiteit Wageningen. Daar staat ook het publicatiekantoor.
De dierenwereld in de tropen.
Een aantal dierengroepen is in zijn verspreiding helemaal of voor een groot deel beperkt tot de tropen, bijvoorbeeld: de apen, de grote vleermuizen (vruchteneters), de tandarmen, de olifanten, de zeekoeien en de meeste antilopen. Bij de vogels zijn dat de vruchteneters (bijvoorbeeld bananeneters) en de soorten die stuifmeel en nectar eten (honingvogels, honingzuigers, kolibries en sommige papagaaien). Nergens ter wereld leven zoveel soorten reptielen. Veel zijn erg groot, krokodillen komen bijna alleen hier voor. Salamanders ontbreken verder leven hier de wormsalamander. Alleen insectensoorten zijn er veel van. De soortenrijkdom geldt ook voor de zoetwaterdieren. Voor de dieren die in zout water leven is een kenmerk de rifbouwende koralen, de foraminiferen, roeipootkreeften en buiskwallen.
Ik zal hierna wat meer vertellen over een aantal dieren die veel in de tropen voorkomen.
Om te beginnen ga ik het hebben over de Ara. Ara´s zijn de grootst papegaaien ter wereld. Als je naar hun intelligentie kijkt, staan deze elegante, luidruchtige, lang levende dieren onder de vogels even hoog gerangschikt als de chimpansee onder de apen. Bij het eten, is de Ara zo behendig als een zoogdier. Nadat hij een vrucht in zijn bek heeft gestopt, draait hij het voedsel met zijn tong rond (net als een duim), tot het goed ligt om het zaad te kunnen kraken. De Ara is een Amerikaanse vogel: zestien soorten leven in de tropische wouden van centraal Mexico tot in het noorden van Argentinië. Meer dan de helft ervan wordt met uitsterven bedreigd. De Struise Hyacintara is de grootste. Hij weegt gemiddeld anderhalve kg en is, van kop tot staart, een meter groot. De Hyacintara en de blauwgele ara hebben waarschijnlijk de krachtigste beet van de hele vogelwereld.
In veel van de vruchten en bloemen die sommige ara´s eten, zitten giftige zaden die roofdieren moeten afschrikken. Volgens sommige wetenschappers zou de ara zichzelf ontgiften door bijna elke dag klei, waar ook basismineralen in zitten, te eten.
En dan heb ik nog een voorbeeld van een dier die in de tropen leeft, de alligator.
De alligator dankt zijn naam aan de Spaanse pogingen om Florida als kolonie in te lijven. De Spanjaard Ponce de Leon kwam in 1513 in Florida aan. Volgens de geschiedenisschrijvers was hij op zoek naar een bron die het ‘water van de eeuwige jeugd’ bevat. Natuurlijk waren de Spanjaarden ook opzoek naar goud. Ponce de Leon vond geen bron en geen goud en zijn expeditie werd door de erg vijandige bevolking erg verkort. We kunnen alleen vermoeden wat er bij de eerste ontmoeting met de alligators door de Spanjaarden heenging. Ze noemden het beest ‘de vreselijke hagedis’. Het woord ‘alligator’ (Spaans voor hagedis) werd later door de Engelse kolonisten tot alligator vervormd. Het is onbekend of de Spanjaarden zelf al een verschil maakten tussen alligator die in zoet water leeft en de Amerikaanse krokodil die vooral in zout en brak water leeft. De moderne mens vergelijkt de krokodil en de alligator meer met de dinosaurus dan met de draak. De dinosaurussen en de orde van de Crocodylia hebben heel misschien een verre gemeenschappelijke voorouderen in de Thecodontia. Dit dier leefde 245 tot 200 miljoen jaar geleden. Biologen onderscheiden in de evolutie van de Crocodylia vier stadia: de sphenosuchia, de protosuchia, de mesosuchia en de eusuchia. De sphenosuchia leefden 240 tot 215 miljoen jaar geleden. Ze waren cursorisch (ze kropen niet, zoals de krokodillen die er nu zijn, maar liepen) en ze waren maar dertig cm groot. Deze groep lieten nog meer primitieve kenmerken zien (zoals Thecodontia) dan de protosuchia. De protosuchia leefden 215 tot 200 miljoen jaar geleden. Ze waren niet langer dan één meter en leefden op het land en niet in het water. Om op het land te lopen hadden ze langere poten. De mesosuchia leefden van 200 miljoen tot 65 miljoen jaar geleden en waren voor het grootste deel zeedieren met korte poten of flippers. Ze hadden veel langere snuiten dan de protosuchia.
Dit waren een aantal kenmerken van 2 tropische dieren. Natuurlijk valt er nog veel meer te vertellen over deze dieren, en zijn er nog veel meer dieren, maar als ik over al die dieren alles zou moeten vertellen, wordt het een beetje te lang.
Slot.
Zoals u ziet is dit het einde van het werkstuk. Dit werkstuk was, wat ook al eerder geschreven is, maar een deel van alles wat er verteld kan worden over de tropen. We hebben ons best gedaan om het zo duidelijk mogelijk op te schrijven, met niet te moeilijke woorden en dat de belangrijkste dingen aan de beurt zijn gekomen. Het was een te groot onderwerp om er alles over te schrijven. Het is een knap geheel en er bestaan mooie naturen en dieren. We kunnen niet zonder de tropen. We hopen dat we u voldoende hebben ingelicht en dat u het een mooi werkstuk vond.
Bronvermelding.
Titel. Auteur / maker.
EOS magazine, Wetenschap en
Technologie voor de mens. Redactie (maandblad, mei ‘95).
EOS magazine, Wetenschap en
Technologie voor de mens. Redactie (maandblad, januari ‘96).
EOS magazine, Wetenschap en
Technologie voor de mens. Redactie (maandblad, december ’97)
Encarta 1999 en 2000. Winkler Prins Editie.
Internet. Verschillend.
REACTIES
1 seconde geleden
C.
C.
He scorpio!!!! Leuk dat ons werkstuk van ANW op scholieren.com staat, en dankzij mijn stem is de waardering nu een 5, jippie!!!!!!!!!!
Liefs
Chris
23 jaar geleden
AntwoordenT.
T.
heel goed
20 jaar geleden
Antwoorden