Vragen en antwoorden bij module 1: politieke besluitvorming

Beoordeling 6.2
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 4e klas vwo | 2976 woorden
  • 3 december 2003
  • 47 keer beoordeeld
Cijfer 6.2
47 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
Vragen en opdrachten bij module 1: politieke besluitvorming
Hoofdstuk 1 – Rechtsstaat en democratie

1. Welke twee soorten kiesstelsels zijn er in de wereld?

- Een evenredig kiesstelsel. Alle uitgebrachte stemmen worden verdeeld over het beschikbare aantal zetels. Bij de berekening van het aantal zetels gaat men uit van de kiesdeler: de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt voor één zetel. Een voordeel is dat iedere stem even zwaar meetelt bij de verdeling van de zetels. Een nadeel is dat er teveel kleine partijen een plaats kunnen krijgen in de volksvertegenwoordiging, waardoor het debatteren soms onoverzichtelijk wordt. Ook is het soms lastig om onderling afspraken te maken welke partijen in het dagelijks bestuur gaan zitten. Om deze reden is in sommige landen een kiesdrempel ingevoerd.
- Een districtenstelsel. Het land wordt verdeeld in een aantal gebieden. De kan-didaat die in een bepaald gebied de meerderheid van de stemmen haalt, wordt afgevaardigd naar het landelijke bestuur. Een voordeel hiervan is, dat de kie-zers de kandidaten beter kennen. Een groot nadeel is dat het in een districten-stelsel kan gebeuren dat de partij die in totaal de meeste stemmen heeft ge-haald, toch het minste aantal zetels krijgt.
2. Aan welke voorwaarden moet een partij voldoen als het mee wil doen aan de Tweede-Kamer-verkiezingen?
- De partij moet ingeschreven staan in elk kiesrechtdistrict waarin zij wil pogen stemmen te krijgen. Nederland is verdeeld in negentien kiesdistricten.
- De partij moet in elk kiesdistrict 25 handtekeningen van sympathisanten inle-veren.
- De partij moet per kiesdistrict een waarborgsom van duizend gulden betalen. De partij krijgt dit bedrag terug als ze 75% van de stemmen haalt, die nodig zijn om één zetel te krijgen.
3. Welke elementen moeten er bij een onafhankelijke staat aanwezig zijn?
- Er is een vast grondgebied of territoir.
- Op het grondgebied woont een bevolking.
- Er wordt een vorm van gezag uitgeoefend. Dit gebeurt om ervoor te zorgen dat iedereen zich aan de regels en wetten van de samenleving houdt. Het hoogste gezag (soevereiniteit) wordt uitgeoefend door de overheid.
4. Wat is het verschil tussen klassieke en sociale grondrechten?
Bij klassieke grondrechten is de overheid verplicht om de rechten te waarborgen. Voorbeelden van klassieke grondrechten zijn: rechtop gelijke behandeling, kiesrecht, vrijheid van onderwijs etc.
Bij sociale grondrechten moet de overheid naar vermogen voorzien. Voorbeelden hiervan zijn: recht op rechtsbijstand, werkgelegenheid, volksgezondheid.
5. Welke invloed hadden de burgers in de loop van de jaren op het bestuur?
In 1814 hadden de burgers voor het eerst invloed op het bestuur. Alleen mannen die een bepaald bedrag aan belasting betaalden mochten stemmen. In 1917 werd het alge-meen kiesrecht voor mannen ingevoerd en er werd een mogelijkheid geopend voor het invoeren van vrouwenkiesrecht. In 1922 is het vrouwenkiesrecht opgenomen in de grondwet.
Hoofdstuk 2 – Het landsbestuur

1. Wat houdt de Trias politica in?

Trias Politica betekent de
scheiding van de machten. Deze drie machten zijn:
- De wetgevende macht. Deze macht stelt wetten vast waaraan de burgers zich moeten houden. In Nederland is dit de taak van de regering en het parlement sa-men.
- De uitvoerende macht. Deze macht zorgt ervoor dat de eenmaal goedgekeurde wetten ook precies worden uitgevoerd. In ons land zijn de ministers hiervoor ver-antwoordelijk. De ministers geven richtlijnen aan hun ambtenaren of aan instanties die een wet moeten uitvoeren.
- De rechterlijke macht. Deze macht beoordeeld of wetten goed worden nageleefd. Deze macht is in handen van de rechters. Zij kijken of iemand een wet overtreedt en kunnen de overtreder bestraffen.
2. Welke rechten heeft de Tweede Kamer om zijn taken te vervullen?
- Het recht van amendement. De Tweede kamer kan de wetsvoorstellen van de rege-ring niet alleen verwerpen of aannemen, maar ook wijzigen.
- Het recht van initiatief. De Kamer kan hiermee met eigen wetvoorstellen komen.
- Het budgetrecht. Met dit recht kan men begrotingsvoorstellen aannemen, verwer-pen of wijzigen.
- Het vragenrecht. De regering moet binnen drie weken antwoorden op de gestelde Kamervragen.
- Het recht van interpellatie. De bewindspersonen kunnen uitgenodigd worden om in de Tweede Kamer uitleg te geven over het regeringsbeleid.
- Het recht van motie. De Kamer krijgt de mogelijkheid een schriftelijke uitspraak te doen over het beleid van een minister waarover de Kamer moet stemmen.
- Het recht van enquête. De Tweede Kamer krijgt de mogelijkheid zelfstandig een onderzoek in te stellen als zij naar hun mening niet voldoende informatie krijgt.
3. Hoe is het dagelijks bestuur in Nederland opgebouwd?
Het dagelijks bestuur in Nederland is in handen van de regering. Deze bestaat uit het staatshoofd en de ministers. Iedere minister in verantwoordelijk voor een bepaald be-leidsterrein. Ministers komen bijeen in een gezamenlijke vergadering: de ministerraad. Aan het hoofd hiervan staat de Minister-president. Voor onderdelen van het takenpak-ket van de ministers kan een staatssecretaris worden aangesteld. Alle ministers en staatssecretarissen vormen samen het kabinet.
4. Hoe wordt een coalitie gevormd?
Na de verkiezingen raadpleegt de koningin de fractievoorzitters van alle politieke par-tijen in de Tweede Kamer, de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer en de vice-president van de Raad van State over de vraag welke combinatie van partijen volgens hen het beste een regering kan vormen. Als na deze adviesronde nog niet duidelijk is wat de meest wenselijke coalitie is, benoemt de koningin een informateur. Deze zoekt uit welke partijen gezamenlijk een beleid zouden kunnen voeren dat op voldoende steun kan rekenen in de Tweede Kamer. De partijen die een coalitie willen vormen moeten nu een overeenstemming bereiken over de hoofdlijnen van het te voeren be-leid. Als de opvattingen van de partijen veel van elkaar verschillen, worden er per be-leidsterrein werkgroepen gevormd, waarin vertegenwoordigers van de deelnemende partijen proberen tot een overeenstemming te komen. Als de informateur de partijen bij elkaar heeft gebracht, brengt hij verslag uit aan de Koningin, die daarna een for-mateur benoemt, iemand die daadwerkelijk een kabinet gaat vormen. De grootste partij krijgt meestal de minister-president, de overige bewindspersonen worden zo even-wichtig mogelijk over de partijen verdeeld.
5. Wat zijn de belangrijkste taken van de koningin?
- Het plaatsen van haar handtekening onder alle wetten.
- Het voorlezen van de troonrede op Prinsjesdag.
- Het benoemen van ministers in (in)formateurs.
- Het voeren van regelmatig overleg met de minister-president over het kabinetsbe-leid.
6. Hoe wordt het bestuur van de provincie samengesteld?
Eén maal in de vier jaar vinden er verkiezingen plaats. De gekozen vertegenwoordi-gers vormen samen de Provinciale Staten. Het aantal leden in afhankelijk van het aan-tal inwoners van de provincie. De leden van de Provinciale Staten kiezen uit hun mid-den het dagelijkse bestuur: de Gedeputeerde Staten. De voorzitter van de Gedeputeer-de Staten en van de Provinciale Staten is de Commissaris van de koningin. Dan stelt de Provinciale Staten een vertrouwenscommissie in, die een beschrijving maakt, waar-aan de commissaris moet voldoen. Dan selecteert de minister van Binnenlandse Zaken een aantal kandidaten, waarmee de vertrouwenscommissie gesprekken voert. Na deze gesprekken stelt de vertrouwenscommissie een voordracht samen: een lijstje van twee of drie mensen die zij bij voorkeur benoemd zouden zien. De minister kan deze voor-dracht volgen, maar hoeft dat niet.
7. Welke opvallende verschillen zijn er in de manier waarop het dagelijkse bestuur van het Rijk, de provincie en de gemeente wordt samengesteld?
De leden van de regering staan als het ware buiten de volksvertegenwoordiging. Zij worden niet gekozen door de Tweede Kamer, maar door de koningin. Het aantal Tweede-Kamerleden blijft 150, hoeveel leden een kabinet ook telt. De Gedeputeerden worden gekozen uit de Provinciale Staten en de wethouders worden gekozen door en uit de gemeenteraad. Zij blijven onderdeel van de volksvertegenwoordiging.
In het landsbestuur is sprake van dualisme (er is een duidelijk onderscheid tussen de wetgevende en controlerende macht). In de provincie en de gemeente is er sprake van monisme (het dagelijks bestuur vormt als het ware de ‘vooruitgeschoven post’ van de volksvertegenwoordiging).
Hoofdstuk 3 – Politieke Besluitvorming

1. Uit welke fasen bestaat het systeemmodel?

Het systeemmodel is ontwikkeld, om het proces van politieke besluitvorming beter te kunnen analyseren. Het systeemmodel bestaat uit de volgende fasen:
1. De invoer. In deze fase worden allerlei wensen en behoeften vanuit de samen-leving naar voren gebracht. Burgers kunnen hun wensen en behoeften duidelijk maken door een stuk naar de krant te sturen, of hun verlangens kenbaar te ma-ken aan een politieke partij. Soms wordt een zaak aan het rollen gebracht door journalisten of pressiegroepen. Als de kwestie interessant is, gaat de media er vanzelf aandacht aan besteden.
2. De omzetting. Deze fase vindt plaats in drie stappen:
I Door de vele aandacht van de media aan een bepaalde kwestie, komt dit vanzelf in de politieke agenda. Ook bestuurders en politieke partijen kunnen er niet meer omheen en moeten een standpunt innemen.
II Als de meerderheid voor de wet of regel is, moet er in de praktijk iets mee gedaan worden (beleidsvoorbereiding).
III De gegevens worden op een rijtje gezet (beleidsvaststelling). Er wordt een maatregel genomen.
3. De uitvoer. Deze is in handen van de ambtenaren. Zij dragen zorg voor de rea-lisering van genomen besluiten.
4. Terugkoppeling / feedback. De politieke besluiten roepen vaak reacties op in de samenleving. Deze controleert hoe het nieuwe beleid in de praktijk uitpakt. Dit kan nieuwe acties tot gevolg hebben.
2. Uit welke barrières bestaat een barrièremodel?
Het barrièremodel is evenals het systeemmodel ontwikkeld, om het proces van politie-ke besluitvorming beter te kunnen analyseren. Het is gebaseerd op de gedachte dat er verschillende weerstanden overwonnen moeten worden, vóór een wens resulteert in overheidsbeleid. Het barrière model bestaat uit de volgende barrières:
1. De wensen en behoeften in de samenleving moeten onder de bevolking aan de aandacht komen.
2. Het interesseren van politieke partijen voor de eisen. Als één politieke partij achter de eisen gaat staan is het onderwerp op de politieke agenda geplaatst. Dit kan leiden tot een politieke discussie.
3. Het formuleren van besluiten die de problematiek zullen oplossen. De regels of wetten moeten duidelijk, haalbaar en voor de bevolking aanvaardbaar zijn.
4. De uitvoering van het besluit.
3. Wat zijn de belangrijkste adviesorganen waar het kabinet een beroep op kan doen?
- De Raad van State. Dit is het hoogste rechtscollege in Nederland en wordt offi-cieel voorgezeten door het staatshoofd. De leden van de Raad van State worden benoemd door de regering. De Raad van State geeft advies over alle wetsvoor-stellen. Kritische kanttekeningen leiden vaak tot een aanpassing van het wets-voorstel. Ook heeft de Raad van State een belangrijke functie in de administra-tieve rechtspraak. De Raad oordeelt in conflicten tussen bestuursorganen on-derling en tussen een burger en een overheidsinstantie.
- De Sociaal-Economische Raad (SER). Deze adviseert de regering over belang-rijke maatregelen op sociaal en economisch gebied. 1/3 van de leden zijn ver-tegenwoordigers van een werknemersorganisatie; 1/3 van een werkgeversorga-nisatie en 1/3 worden benoemd tot deskundigen (Kroonleden). De SER kan advies uitbrengen op verzoek van de regering, of op eigen initiatief.
- De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). De leden wor-den benoemd door de regering. WRR adviseert de regering op verschillende beleidsterreinen, zoals de werkgelegenheid en het minderhedenbeleid.
4. Wat zijn de belangrijkste omgevingsfactoren?
- Demografische factoren; de samenstelling in de bevolkingsopbouw.
- Ecologische factoren; de wisselwerking tussen mens en milieu.
- Culturele factoren; deze wordt bepaald door de geschiedenis van een land en de daaraan gekoppelde gewoonten en gebruiken.
- Economische factoren; bepalen de economische mogelijkheden van een land.
- Technologische factoren; deze beïnvloeden de technologische ontwikkelingen in een land.
- Sociale factoren; de wijze waarop de samenleving in sociaal opzicht georgani-seerd is.
- Internationale factoren; de invloed die de buitenlandse wetgeving, regels en initiatieven op een land hebben.
5. Welke soorten pressiegroepen zijn er?
- Belangengroepen; deze komen op voor de belangen van een bepaalde groep uit de samenleving, bijvoorbeeld de Consumentenbond.
- Actiegroepen; deze zetten zich voor een korte tijd in voor één duidelijke kwes-tie, bijvoorbeeld tegenstanders van de aanleg van een snelweg.
- Actieorganisaties; deze zetten zich voor een lange tijd in voor een bepaalde kwestie, bijvoorbeeld Greenpeace.
6. Wat zijn de 5 politieke functies van de media?
- De informatieve functie: zij verstrekken en inventariseren informatie over al-lerlei politieke gebeurtenissen en besluiten.
- De spreekbuisfunctie: de media vormen ook een ‘klankbord’ voor allerlei standpunten, die in de samenleving aanwezig zijn. Politici kunnen eraan afle-zen wat er onder de bevolking leeft.
- De onderzoekende functie of agendafunctie: journalisten gaan vaak zelf op on-derzoek uit. Ze signaleren problemen die er onder de bevolking leven. Journa-listen hebben dan de taak om kritische vragen aan politici te stellen over de aanpak van de problemen.
- De commentaarfunctie: de media leveren kritiek op politieke besluiten. Elke krant heeft een redactioneel commentaar op politieke beslissingen.
- De controlerende functie: de media kijken voortdurend of ministers correct handelen.
Hoofdstuk 4 – Politieke stromingen en partijen

1. Wat zijn de belangrijkste standpunten van het liberalisme?

De samenleving is het meest gebaat door de ontplooiing van het individu. De mensen zijn niet gelijk, maar wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid zijn sleutelbegrippen. Er moet economische en politieke vrijheid zijn. Dit houdt in dat de regering zich niet te veel moet bemoeien met de economie en moet de staat gescheiden worden van de kerk. Ten slotte moet het rationalistisch nationalisme ontstaan. Dit betekent dat men geloofd in dat de zelfontplooiing van het individu leidt tot de ontplooiing van de samenleving.
2. Wat zijn de belangrijkste standpunten van het socialisme?
Gelijkheid is het sleutelwoord in het socialisme. Het socialisme is ontstaan in de tijd van de industriële revolutie. De maker was Carl Marx. Hij schreef het Communistisch Manifest. Het communisme is een extreme vorm van socialisme. Na de hoogtijdagen van dit regime ontstonden er twee nieuwe groepen: De communisten en de sociaal-democraten. De communisten zagen de sociaal democraten als verraders, omdat deze niet meer in de revolutie geloofde en veranderingen te weeg wou brengen door de parlementaire weg.
3. Wat is een collectief belang en geef hier 2 voorbeelden van.
Een collectief belang is een taak die bij de regering is gelegd en die in het belang is van het volk. Twee voorbeelden zijn: Het verdedigen van landgrenzen en een goede gezondheidszorg.
4. Wat zijn ideologieën en wat zijn de drie belangrijkste in Europa op dit moment?
Een ideologie is het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. De drie hoofdstromingen in Europa zijn het liberalisme, het socialisme en verschillende christelijke partijen.
5. Wat houden de begrippen links, rechts, progressief en conservatief precies in?
Progressief: Vooruitstrevend, wil dat de samenleving veranderd. Benadrukt dat er naast positieve verandering ook negatieve veranderingen in de samenleving zijn. Ze proberen dit tegen te gaan door de regels aan te passen.
Conservatief: Behoudend, wil dat de samenleving hetzelfde blijft en houdt vooral vast aan oude normen en waarden. Ze willen de moderne wetten en regels weer terugveranderen. Dit wordt ook reactionair genoemd.
6. Waar komt het confessionalisme vandaan en wat zijn de belangrijkste standpunten?
Het confessionalisme is een overblijfsel van de adel uit de middeleeuwen. Sterk gelovig en erg bijbelvast. Ze zijn voor een zorgzame samenleving en zijn erg conservatief.
Hoofdstuk 5 – Politieke vernieuwing

1. Waartoe dienen referenda en welke drie soorten zijn er?

Kiezers kunnen één keer per vier jaar hun stem uitbrengen. In de tussentijd heeft de bevolking weinig tot geen invloed. Hiervoor zijn er referenda’s. Er zijn drie soorten:
- Het raadplegende referendum: De bevolking kan hierbij haar mening geven, maar dit is niet besluitend voor het besluit.
- Het bindende referendum: De bevolking geeft haar mening en dit is bepalend voor een besluit.
- Het correctieve referendum: Hierbij wordt de mogelijkheid geboden om een eerder genomen besluit te corrigeren

2. Wat is decentralisatie en hoe zit dat in Nederland?

Decentralisatie betekend dat de regering taken afgeeft aan gemeentelijke regeringen en daarmee dichter bij de kiezers komt te staan. Voorbeeld hiervan is dat het schoolpakket niet alleen meer word besloten door de regering in Den Haag, maar door de gemeentelijke regering.

3. Wat zijn de problemen van decentralisatie en wat zijn hiervan de oplossingen?

- Een aantal kleine gemeenten is in de problemen gekomen, omdat hun omvang te klein is om de taken die zij moeten vervullen goed uit te voeren.
- De grote steden hebben geen ruimte voor woningen en bedrijfsterreinen waar zij behoefte aan hebben. De omliggende gemeenten zijn meestal niet zomaar bereid een stuk van hen grond af te geven. De grote gemeenten hebben bovendien een financieel probleem: Ze hebben hoge uitgaven die zij niet kunnen bekostigen uit gemeentelijke belastingen.

De oplossingen hiervoor zijn:
- Gemeentelijke herindelingen
- De vorming van stadsprovincies

4. Wat is gemeentelijke herindeling en wat zijn de voor- en nadelen hiervan?

Om iedere gemeente in staat te stellen zijn taken naar behoren uit te voeren wil het kabinet kleinere gemeenten samenvoegen. Als kleinere gemeenten samen ongeveer 10.000 inwoners hebben, kunnen zij gezamenlijk besturen. Hierdoor hoeft niet alles dubbel gedaan te worden en kunnen de gemeenten meer tijd besteden aan de taken waar ze anders niet aan toe komen.
De regering vindt ook dat de lusten en lasten eerlijker worden verdeeld, omdat de rijkere inwoners van de randstad nu ook bijdragen aan de kosten van de grote stad.
Gemeentelijke herindeling kan volgens de regering ook een oplossing bieden voor het ruimteprobleem van de grote steden. De ruimte voor bedrijfsterreinen en woningen is immers meestal wel te vinden in de randgemeenten.
Critici vinden dat er door deze maatregel misschien wel efficiënter bestuurd kan worden, maar dat de burgers wel verder van het bestuur af komen te staan en dat de invloed van de burgers op dat bestuur ook minder word.

5. Wat zijn stadsprovincies en wat zijn de voor- en nadelen hiervan?

Volgens de regering kan grensoverstijgende problematiek het best worden aangepakt door stadsprovincies. Daarom is door het kabinet voorgesteld dat een aantal grote steden samen met de omliggende randgemeenten een stadsprovincie vormt. Op deze oplossing is veel kritiek gekomen. Critici vragen zich af waarom een nieuw orgaan als stadsprovincie wél zou kunnen wat een provincie tot nu toe niet is gelukt.

6. Welke manieren zijn er om invloed te hebben op de regering?

- stemmen
- lid worden van een politieke partij
- direct contact opnemen met de pers of de politici
- demonstreren
- lid worden van een actiegroep

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.