Hoofdstuk 3, paragraaf 6+7

Beoordeling 2
Foto van een scholier
  • Opdracht door een scholier
  • 4e klas havo | 1096 woorden
  • 12 maart 2003
  • 1 keer beoordeeld
Cijfer 2
1 keer beoordeeld

54) a. Het heet een vakbond. Hij organiseerde vaklieden en geen ongeschoolde arbeiders. Een vakbond komt op voor de vaklieden. b. 1: materiële positieverbetering 2: volwaardige positie
55) a. Dat de ambtenaren probeerden om de vakbond te onderdrukken, maar de vakbond blijft er bovenuit torenen. b. Omdat de vakbond de treinen “tegenhoudt”. 56) a. Nee, want de aanleiding was het voornemen van de regering om de Ongevallenwet in te voeren. De eerste werkgeversvereniging ontstond dus als een politieke pressiegroep om zich tegen teveel overheidsbemoeienis met arbeidskwestied te kunnen verweren. b. Ze willen beiden materiële positieverbetering. Er wordt van twee kanten opgekomen voor hun belangen: werkgevers en werknemers. Werkgevers streven met name naar het maken van winst/rendement, maar wel onder een aantal belangen. Werkgevers willen voor alles goede omstandigheden zoals; werkplek, loon, arbeidsdeling enz. 57) a. Voor werknemers, want zoals ook in de tekst staat is de overheid actief op beleidsterreinen als: werkgelegenheid, arbeidsomstandigheden, arbeidsvoorwaarden, sociale wetgeving, emancipatiebeleid. En aangezien we nu een rechtse regering hebben… Individualistische belangen van burgers b.v. van ondernemers kunnen met het stemmen de politiek enigszins beïnvloeden. b. Als de vakbond bijvoorbeeld een staking organiseerd mag het van de wet. Als de werknemers er één organiseren in het wilde weg, is het strafbaar. Dus als de vakbond zich ermee bemoeit is het legaal en kunnen ze wat gedaan krijgen bij de overheid e.d. c.Wij zijn het helemaal eens met de stelling. Ik vind dat als arbeiders iets uit te zoeken hebben met hun werkgever, moeten ze niet het hele land erbij betrekken. Zo heb je er mensen mee, die er niks aan kunnen doen en er niks mee te maken hebben. 58)a. – mogelijkheden tot opleidingen; ik vind dit een specifiek jongerenbelang, omdat jongeren de kans moeten krijgen om te studeren en in ieder geval een opleiding kunnen doen, als die nodig is voor een bepaalde baan. - gelijkheid onder de werknemers; jongeren en ouderen moeten een gelijke behandeling krijgen. Evenveel loon voor hetzelfde werk enzovoort. 59)a. - als overlegpartner van sociaaleconomische groeperingen - als werkgever - als regelgever - als initiator van economisch beleid
b. werkgever en initiator staan dicht bij elkaar, omdat de overheid een werkgever is (met veel banen buiten de commerciële sector) en omdat ze als initiator bijvoorbeeld het vaststellen van minimumregels. Zo kunnen ze nog wel eens met elkaar in de knoop raken. 60)Tijdens de wederopbouwfase na de Tweede Wereldoorlog belichaamde de SER het consensusdenken. In deze fase stond het algemeen belang voorop. In de Stichting van de Arbeid zijn alleen de centrale organisaties vertegenwoordigd. Net als de SER is de stichting een exponent van de naoorlogse overlegeconomie en ze stond vanaf het begin nadrukkelijk in het teken van het harmoniedenken van die tijd. 61)* Werknemers- en werkgeversorganisaties - materiële positieverbetering - volwaardige positie * Medezeggenschap - adviesrecht - instemmingsrecht * De overheid als derde partij - Controle - Uitvoering
62)a. 1: technologische werkloosheid; door de technologische ontwikkeling neemt het aantal banen af. Er komen wel nieuwe bij, maar niet genoeg om het afnemende aantal te compenseren. 2: de lastkant van de hedendaagse arbeid; de nieuwe ontwikkelingen zorgen voor een overvloed aan informatie en leiden tot concentratieverlies. 3: segmentering van de arbeidsmarkt; allerlei arbeidsvoorwaarden kunnen niet meer voltrokken worden. Zoals: een hoge beloning, goede voorzieningen, etc. b. Door de technologische ontwikkelen wordt onze productiviteit alleen maar hoger. We maken meer producten in kortere tijd, dat betekent dus meer winst. En meer winst betekent meer geld om o.a. te investeren in het bedrijf. En daarvoor zijn ook mensen nodig. De nieuwe ontwikkelingen zorgen wel voor veel nieuwe informatie, maar men moet die informatie rustig verwerken, en doordat er steeds iets nieuw bedacht wordt, blijft men steeds weer en weer dingen uitvinden. Daarvoor zijn ook weer mensen nodig. Enzovoort. 63)a. Wij denken dat de linkse persoon de chef/baas is en de man aan de tafel de werknemer. Zoals je kunt zien, zit die man er heel relaxed bij, geen papieren e.d. op z’n tafel dus hij doet niks. En die chef is helemaal gestresst en gaat helemaal uit z’n dak. De chef had aan één ding voldoende om helemaal wild te worden en blijkt overspannen te zijn. b. Stress op de werkvloer is vooral een gevolg van de toegenomen informatiestroom die arbeidskrachten volledig overspoelt. Wij geloven niet dat dit waar is. Wij vinden dat arbeidskrachten zelf een knop moeten kunnen omzetten als de informatiestroom te erg toeneemt. Dan moeten ze alles rustig laten inwerken en verder gaan met deze informatie, tot ze de nieuwe kunnen opnemen. Zo worden ze ook niet gestresst en kunnen ze op een normale manier doen wat ze moeten doen. 64)a. Dat de werkgevers van de werknemers verlangen dat ze erg flexibel
zijn. De werknemers moeten alles maar goedkeuren wat de werkgevers van hen verlangen. Dat ze ondergeschikt zijn aan de werkgevers en als het ware voor hen op de knieën moeten gaan. b. Nee hier zijn wij het niet mee eens. Wij weten natuurlijk niet hoe het overal gaat tussen werkgevers en werknemers, maar we denken niet dat de werkgevers de werknemers zo behandelen. We denken niet dat de werkgevers vinden dat zij boven de werknemers zijn. Iedereen is gelijk, ongeacht welk werk hij/zij ook doet. 66) a. Arbeidsgeschiktheid en arbeidsbereidheid zijn de norm. Iedereen dient zijn arbeidskracht normaal gesproken aan te bieden. Uitzonderingen worden slechts gemaakt op basis van leeftijd, ongeval of ziekte. In alle andere gevallen beschouwt men niet-werken als onaangepast gedrag. b. De arbeidsmoraal zal worden ondergraven. Sommigen pleiten dan ook voor een ‘verbreding’ van het arbeidsbegrip: opwaardering van allerlei vormen van onbetaalde arbeid, zoals vrijwilligerswerk, huishoudelijke en zorgtaken. 67) a. Dat mensen die onbetaalde arbeid doen ook waardering moeten krijgen, zodat ze zich volwaardig burger voelen. Een soort basisbeloning wordt in dit verband als materiële beloning voorgesteld. b. Het basisinkomen van een huisvrouw is gebaseerd op al het werk dat zij verricht, ze mag niet onderschat worden. 68) Nee, want dat heeft betrekking op de zogenaamde ‘institutionele setting’ ervan. Het aantal mensen dat betaalde arbeid verricht mag dan zijn afgenomen tot een minderheid, de instituties uit de arbeidssamenleving nemen nog steeds een dominante positie in. Veel belangrijke beslissingen over de ontwikkeling van de maatschappij en de verdeling van middelen worden nog steeds genomen vanuit (sociaal-)economische belangen en door groepen, organisaties en instanties die sterk met het arbeidsbestel verbonden zijn. Zolang arbeid de belangrijkste garantie vormt voor individueel welzijn en politieke invloed, zijn mensen buiten de arbeidsmarkt vaak veroordeeld tot een positie van tweederangs burger. Dit kan leiden tot maatschappelijke tweedeling en het ontstaan van een onderklasse in de samenleving.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.