LIJST STILISTISCHE EN NARRATOLOGSICHE MIDDELEN |
STILISTISCHE BEGRIPPEN
1. Alliteratie Gelijkheid van de beginmedeklinkers van twee of meer woorden
Leentje leerde Lotje lopen langs de lange Lindenlaan
o utinam possim populos reparare paternis
artibus ...
(Ovidius, Metamorphoses 1, 363-364)
2. Anafoor Het herhalen van hetzelfde tekstelement aan het begin van opeenvolgende (delen van) zinnen of versregels
En niemand komt niemand tegen
En niemand zegt ik ben een iemandswoord
En niemand zegt ik ben maar ben verzwegen
De hemel zwijgt en zwijgt want enzovoort
(Hans Andreus)
Ille mi par esse deo videtur
Ille si fas est superare divos
(Catullus, carmen 51)
3. Anakoloet De auteur begint een zin en gaat dan over op een andere constructie. Hij bekomt zo een niet-consequente zinsbouw.
4. Anastrofe De omkering van de normale woordvolgorde in een voorzetselgroep. Het voorzetsel staat tussen het adjectief en substantief of staat achter het substantief.
Inde latet silvis nulloque in monte videtur.
(SSindsdien houdt ze zich schuil in de bossen en wordt ze in de bergen niet meer opgemerkt)
5. Antithese Het naast elkaar plaatsen van tegengestelde begrippen
Wat vriendelijker
schijn bij vijandelijker haat!
Wat bitterder gemoed bij zoeter liefdeteken!
Wat zedelozer hart bij zedelijker spreken!
Wat Christelijker groet bij duivelser verraad!
uit: Verraderlijke kus van Heiman Dullaert.
Alieni adpetens, sui profusus
(Sallustius, De coniuratione Catilinae 5)
6. Apo koinou Een bepaling die bij twee woorden hoort, staat slechts bij het tweede woord.
Sed trudit gemmas et frondes explicat omnes.
(De wijnrank) laat zijn knoppen openbreken en ontvouwt zijn blaadjes, allemaal)
7. ApostrofeDe auteur richt zich direct tot het/de personage(s) of levenloze dingen in het verhaal.
id vitium nulli per saecula longa notatum
quid non sentit amor? primi vidistis amantes
et vocis fecistis iter, tutaeque per illud
murmure blanditiae minimo transire solebant.
(Ovidius, Metamorphoses 4, 66-69)
8. Archaïsme Een verouderd taalgebruik (spelling, morfologie, woordenschat, . . .)
9. Assonantie Het herhalen van dezelfde beklemtoonde klinkers
Denkend aan Holland
Zie ik brede rivieren
Traag door oneindig
Laagland gaan
(H. Marsman)
spumigeroque tuum fonti, qua plurimus
exit,
subde caput corpusque simul, simul elue crimen
(Ovidius, Metamorphoses 11, 140-141)
10. Asyndeton Het opsommen van opeenvolgende tekstelementen zonder voegwoord
Dan zou ik mijn boek vertalen in het Maleis, Javaans, Soendaas, Alfoers, Boeginees, Battaks...
(Multatuli, Max Havelaar)
ornat quoque
vestibus artus,
dat digitis gemmas, dat longa monilia collo,
aure leves bacae, redimicula pectore pendent.
(Ovidius, Metamorphoses 10, 263-265)
11. Chiasme Het kruiselings plaatsen van (grammaticaal) gelijkwaardige tekstelementen binnen een zin of binnen opeenvolgende zinnen
Denkend aan de dood kan ik niet slapen
En niet slapend denk ik aan de dood
(J.C. Bloem)
fundantem arces ac tecta novantem
(Vergilius, Aeneis 4, 260)
12. Climax Een reeks tekstelementen waarvan de inhoud een stijgende lijn in betekenis en/of lengte vertoont
uren, dagen, maanden, jaren,
vliegen als een schaduw heen
(Herman Gorter)
laudat digitosque manusque
bracchiaque et nudos media plus parte lacertos;
(Ovidius, Metamorphoses 1, 500-501)
13. Dramatische ironie Het procédé waarbij de toeschouwer/lezer meer informatie over de uitgebeelde situatie heeft dan een of meer personage(s) in die situatie
at rex Odrysius, quamvis secessit, in illa
aestuat et repetens faciem motusque manusque
qualia vult fingit quae nondum vidit, et ignes
ipse suos nutrit cura removente soporem.
Lux erat, et generi dextram complexus euntis
Pandion comitem lacrimis commendat obortis:
“Hanc ego, care gener, quoniam pia causa coegit,
et voluere ambae (voluisti tu quoque, Tereu),
do tibi perque fidem cognataque pectora supplex
per superos oro, patrio ut tuearis amore
et mihi sollicitae lenimen dulce senectae
quam primum (omnis erit nobis mora longa) remittas...”.
(Ovidius, Metamorphoses 6, 490-501)
14. Enjambement In het begin van een vers staat één woord dat bij de grammaticale zin in het vorige vers hoort. De zin komt niet tot rust op het einde van het vers, maar verplicht de lezer om verder de lezen. Dit veroorzaakt een bepaalde snelheid of onrust. Het woord krijgt vaak ook veel nadruk hierdoor.
Vix spes ipse suas animo capit, aurea fingens
omnia.
(Nauwelijks kon hij zijn eigen verwachtingen bevatten, toen hij zich alles in goud voorstelde.)
15. Ellips Het weglaten van één of meer tekstelementen die in de context gemakkelijk aangevuld kunnen worden
Opa gaf aan Jan een fiets, aan Piet een step.
“Icare”, ait, “moneo, ne, si dimissior ibis,
unda gravet pennas, si celsior (ibis), ignis adurat .. »
(Ovidius, Metamorphoses 8, 204-205)
16. Epifoor De herhaling van hetzelfde woord op het einde van opeenvolgende of zinsdelen f zinnen.
Vestis distincta, animus distinctus
(Een los gewaad, losse zeden)
17. Epitheton ornans Een “versierend adjectief”, een vast adjectief dat te pas en te onpas bij een substantief, vaak een eigennaam, wordt geplaatst. Het heeft vaak geen enkel belang in die specifieke context.
Iunonia Samos
(Het aan Iuno gewijde Samos)
18. Eufemisme Het in verzachtende taal weergeven van een negatief beladen begrip
inslapen (= sterven)
civitates, quas .. pacaverat (hij had tot vrede gebracht = hij had onderworpen)
(Caesar, De Bello Gallico 7, 65.4)
19. Hendiadys Twee nevengeschikte substantieven drukken één samengesteld begrip uit.
Daedalus interea Creten longumque perosus / exilium
(Daedalus die intussen genoeg had van zijn lange verbanning op Kreta)
20. Homoioteleuton Een gelijkluidend einde bij twee of meerdere woorden.
. . . omnia patefacta, illustrata, oppressa, vindicata esse . . .
( . . .dat alles onthuld, aan het licht gebracht, onderdrukt en bestraft is)
21. Hypallage Een adjectief hoort grammaticaal bij een bepaald substantief, maar inhoudelijk bij een ander.
vise soporiferam Somni velociter aulam
(zoek snel het slaapverwekkend paleis van de Slaap op)
Een fris glas bier
22. Hyperbaton Het van elkaar scheiden van twee tekstelementen die een grammaticale eenheid vormen
N.B.: de scheiding van de tekstelementen wordt gevormd door tekstelementen die niet met de grammaticale eenheid te maken hebben.
In nova fert animus mutatas dicere formas corpora
(Ovidius, Metamorphoses 1, 1-2)
23. Hyperbool Een sterke overdrijving
Jij bent ontzettend sterk (gezegd tegen een klein kind)
Talia iactanti stridens Aquilone procella
velum adversa ferit, fluctusque ad sidera tollit
(Vergilius, Aeneis 1, 102-103)
24. Inversie zie anastrofe
25. Ironie Opmerking waarbij spottend het tegendeel naar voren wordt gebracht van wat eigenlijk wordt bedoeld
Grapjas! (gezegd tegen iemand die een vervelende streek heeft uitgehaald)
...hic insidiator...
(bedoeld is Milo, terwijl Cicero juist probeert aan te tonen dat hij zeker niet degene is die de aanval heeft geopend)
(Cicero, Pro Milone 28)
26. Litotes Het ontkennen van een begrip met als doel het tegendeel te benadrukken
Daar ben ik niet vies van (= ik vind het héél lekker!)
Non rudis imperator
(een niet onbekwaam veldheer)
..................'ego te, quae plurima fando
enumerare vales, numquam, regina, negabo
promeritam, nec me meminisse pigebit Elissae
(Vergilius, Aeneis 4, 333-335)
27. Metafoor Vorm van beeldspraak waarbij alleen het beeld (= persoon/zaak waarmee vergeleken wordt) wordt genoemd (dus zonder als, zoals, gelijk aan etc.)
Het kleine vee, dat de lucht afweidt
(Herman Gorter)
At regina gravi iamdudum saucia cura
vulnus alit venis et caeco carpitur igni.
(Vergilius, Aeneis 4, 1-2)
28. Metonymie Een woord wordt vervangen door een ander woord op grond van een verband tussen deze woorden. Er zijn verschillende vormen:
- persoon – zaak: Phoebus i.p.v. zon
- abstract – concreet
- pars pro toto: ora i.p.v. het gehele gezicht
29. Onomatope Dit is een klanknabootsing.
quamvis sint sub aqua sub aqua maledicere temptant
(hoewel ze onder water zijn, proberen ze toch onder water kwaad te spreken)
30. Oxymoron Een verbinding van tegengestelde begrippen.
nascentes morimur
(Van bij de geboorte sterven we.)
31. Parallellisme Identieke opbouw van tekstelementen in opeenvolgende (delen van) zinnen.
Woorden, woordgroepen of zinnen nemen dezelfde positie in.
Laten de vogels protesteren
Tegen de branding, tegen het schuim
Tegen de vliegende vissen
Laten de vogels protesteren
Tegen de opgezette vogels
Tegen de vogelschemering........
(Guillaume van der Graft)
arbor ibi niveis
uberrima pomis,
ardua morus, erat, gelido contermina fonti.
(Ovidius, Metamorphoses 4, 89-90)
32. Pars pro toto Het noemen van een deel in plaats van een geheel
Even koppen tellen (= leerlingen tellen)
quaerenti et tectis urbis sine fine furenti
tectis i.p.v. domibus
(Vergilius, Aeneis 2, 771)
33. Pathos Het opwekken van betrokkenheid bij of medelijden met het personage bij de toehoorder of lezer
"Pyrame," clamavit,
"quis te mihi casus ademit?
Pyrame, responde! tua te carissima Thisbe
nominat; exaudi vultusque attolle iacentes!"
(Ovidius, Metamorphoses 4, 142-144)
34. Polysyndeton Het opsommen van meerdere tekstelementen met voegwoorden
Die zorgt en waakt en slaaft en ploegt en zwoegt en zweet
(Joost van den Vondel, Palamedes)
....laudat digitosque manusque
bracchiaque et nudos media plus parte lacertos;
(Ovidius, Metamorphoses 1, 500-501)
Ego et miles et tribunus et consul versatus sum in vario genere bellorum.
(Ik ben en als soldaat en als tribuun en als consul in verschillende soorten oorlog terecht gekomen)
35. Retorische vraag Een vraag waarbij het niet de bedoeling van de vragensteller is dat er een antwoord gegeven wordt, maar waarbij een sterke bewering of aansporing tot uiting komt
Wie ziet niet soms zich liggen in de
kist,
geroerd, dat zoveel schoons moest ondergaan?
Wie hoort uit 't graf niet roemen, stil voldaan,
deugden die buiten hem geen stervling wist?
(J.A. Dèr Mouw)
Quo usque tandem abutere, Catilina, patientia nostra? quam diu etiam furor iste tuus nos eludet? quem ad finem sese effrenata iactabit audacia? ....
( Cicero, In Catilinam 1, 1)
36. Sententia Een kernachtige uitspraak met een boodschap
Oost West, thuis best
homines, dum docent, discunt
(Seneca, ad Lucilium epistula 7, 8)
37. TrikolonOpbouw van een zin in drie elementen met een vrijwel identieke zinsstructuur
nec mora; quod pontus, quod terra, quod educat aer.
(Ovidius, Metamorphoses 8, 830)
38. Vergelijking Vorm van beeldspraak waarbij afgebeelde en beeld beide worden genoemd
(dus met als, zoals, gelijk aan etc.)
1 afgebeelde (= persoon/zaak die vergeleken wordt)
2 beeld (= persoon/zaak waarmee vergeleken wordt)
3 punt van overeenkomst (= het aspect waarin afgebeelde en beeld overeenkomen)
hij is zo rood als een kreeft
cruor emicat alte
non aliter, quam cum vitiato fistula plumbo
scinditur et tenui stridente foramine longas
eiaculatur aquas atque ictibus aera rumpit
(Ovidius, Metamorphoses 4, 121-124)
39. Woordplaatsing aan het begin / einde van een regel / zin
woorden voor- of achteraan een zin of regel krijgen nadruk
Eurydicenque suam iam tuto respicit Orpheus
(Ovidius, Metamorphoses 11, 66)
40. Zeugma Een werkwoord verbindt twee of meer voorwerpen, terwijl zijn betekenis maar bij één van de twee past.
turaque dants sanctis et verba precantia
(Ze geven wierook aan de heilige vlammen en (ze spreken) smeekbeden (uit).
NARRATOLOGISCHE BEGRIPPEN
Alwetende verteller Persoon die alle kennis van gebeurtenissen, achtergronden en afloop van het verhaal heeft en weet wat er in het innerlijk van de personages omgaat
Prospectie Het inlassen van een handeling of mededeling die vooruitloopt op / een aankondiging is van iets dat in de toekomst gaat gebeuren (flash-forward)
dedit oscula nato
non iterum repetenda suo
(Ovidius, Metamorphoses 8, 211-212)
Raamvertelling Verhaal dat als een kader één of meer andere verhalen omsluit
Het diner bij Dido als kader waarbinnen Aeneas zijn verhalen vertelt.
Retrospectie Het inlassen van een handeling of mededeling die terugwijst naar iets dat is gebeurd
(flash-back)
Ringcompositie Opbouwprocédé dat erin bestaat een verhaal, een gedeelte ervan of enkele verzen in een gedicht als teksteenheid af te bakenen met (qua inhoud of formulering) naar elkaar verwijzende passages
Fulsere quondam candidi tibi soles
……………………………………..
Fulsere vere candidi tibi soles.
(Catullus, carmen 8, 3-8)
Vertellerscommentaar Het (terloops) leveren van commentaar op gebeurtenissen of personages door de auteur, gericht tot de toeschouwer/lezer/luisteraar
id vitium nulli per saecula longa notatum
quid non sentit amor? primi vidistis amantes
et vocis fecistis iter, tutaeque per illud
murmure blanditiae minimo transire solebant.
(Ovidius, Metamorphoses 4, 66-69)
Vertelperspectief Het gezichtspunt van waaruit de auteur het verhaal presenteert
Verteltempo De verhouding tussen verteltijd en vertelde tijd
Versnelling: verteltijd is korter dan vertelde tijd
Vertraging: verteltijd is langer dan vertelde tijd
Verteltijd Tijd die gebruikt wordt om het verhaal te vertellen
Vertelde tijd De tijd die de (vertelde) gebeurtenissen in werkelijkheid in beslag nemen
REACTIES
1 seconde geleden