Gegevens van het boek
Auteur: Kees van Kooten (geboren in 1941)
Titel: Zeven sloten (Zes uitstapjes)
Voor het eerst gepubliceerd in: 1988
Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam, 1988, 1e druk, BBLiterair (geen nummer)
Aantal pagina’s: 171
Genre: autobiografische verhalen
Samenvatting van het boek
In het gedicht “Klaplaarzen” mijmert Van Kooten aan de hand van een fotoboek over zijn jeugd in Den Haag in de jaren vijftig van de vorige eeuw. Op woensdagmiddag ging hij met een groepje van zeven jongens vaak op avontuur uit. Die avonturen vielen in de praktijk meestal nogal tegen. Wat hem bijgebleven is, is, dat hij altijd zijn kousen uit moest doen als hij zijn laarzen aan deed. Dat was om te voorkomen, dat zijn kousen vies werden; kennelijk gebeurde dat regelmatig. De laarzen maakten daardoor een klapperend geluid tegen zijn schenen. Hiermee is ook de titel van het gedicht verklaard.
In het verhaal “Naar Delft Heen (een opstel uit 1950)” verhaalt Van Kooten in de simpele schrijfstijl van een negenjarige hoe hij met twee vriendjes - Eddie en Ronald - op een keer in de schoolvakantie naar Delft zou gaan fietsen. Ze vertelden hun ouders niet, dat het doel van hun tocht Delft was, want anders hadden ze niet mogen gaan. Hun ouders zouden Delft namelijk vast te ver gevonden hebben. Van Kooten vertelt eerst nog hoe ze Ronald overhaalden om een mooie glazen vaas uit Amerika - waarvan Ronald maar bleef beweren, dat hij onbreekbaar was - bij zijn ouders thuis op breekbaarheid te testen. De vaas sneuvelde uiteindelijk, maar gelukkig voor Ronald leek zijn moeder de vaas niet te missen. De fietstocht verloopt voorspoedig, maar ze stranden in Wateringen, want daar is hun drinken al op. Als het ook nog gaat regenen, is de lol er gauw af en fietsen ze maar weer terug naar het Zuiderpark in Den Haag, waar de jongens wonen. Onderweg smeren ze nog wat peper - uit een busje dat door Eddie uit een winkel gegapt is - tussen hun billen, omdat ze dan waarschijnlijk wat sneller thuis zullen zijn. Eddie had van zijn moeder namelijk een keer gehoord, dat hij eens wat peper in zijn achterwerk moest doen, omdat hij zo langzaam was. Het lijkt volgens de jongens ook inderdaad of ze hierdoor sneller thuis zijn.
In het gedicht “Leeflezen” mijmert Van Kooten over zijn schooljeugd. Hoe hij met een groepje jongens achter de meisjes aan fietste, omdat ze niet naast hen durfden te gaan rijden. Hoe hij de initialen van een meisje in een houten bank kerfde, waaronder de stripboekjes van Dick Bos werden doorgegeven. Tijdens de Nederlandse les werd helaas geen boek gelezen dat hen als jongens interesseerde. Totdat een boekje van Remco Campert hen bereikte, waarin wél stond wat ze als jongens wilden lezen. Tijdens het eindexamenfeest in 1960 wilde een van de meisjes wel mee naar huis om daar, zoals Campert dat beschreef, met haar benen wijd en haar petticoat omhoog, tegen de huiskamerdeur te gaan staan. Maar geen van de jongens durfde toen. Tien jaar later is iedereen getrouwd en af en toe herinnert een van hen zich Campert nog wel eens.
In het verhaal “Titeldeemoed” haalt Van Kooten herinneringen op aan hoe hij zijn vrouw voor het eerst ontmoette. Aanvankelijk had hij daarbij niet veel succes. Pas later, toen hij al op de cabarettoer was gegaan, kwam het succes. Hij wist haar toen van Kees Banning af te troggelen. Kees was ingenieur. Vanaf die tijd lijdt van Kooten aan titeldeemoed, uiteraard omdat hij zelf geen titel heeft. Daar wil hij iets aan gaan doen. Hij regelt dus, dat hij op zijn trouwdag een paar dagen met zijn vrouw naar Engeland kan gaan. Naar Canterbury om precies te zijn. In een hotelletje vlakbij Canterbury zullen ze overnachten. Ze hebben het er erg prettig en ontmoeten een ouder stel. Het blijkt, dat Van Kooten een doctorstitel gaat ophalen aan de Farthings University in Canterbury. Hij heeft zich daar in Nederland al schriftelijk voor ingeschreven. Het is duidelijk, dat het allemaal nep is, maar toch zet Van Kooten door. Zo heet de pedel daar “Dr. Carl Deakin, DD, PhOra, Est”. De aardigheid zit ‘m dan in het “hora est” dat je in de achtervoegsels kunt herkennen. Dat is wat de pedel altijd roept als de tijd voorbij is bij een promotie. Als Van Kooten in Canterbury de titel feitelijk op gaat halen, krijgt hij bij de voordeur - met een koollucht op de achtergrond - een prachtig, maar nietszeggend diploma uitgereikt in een envelop. Zijn vrouw is verguld met het diploma en vind het erg leuk voor Van Kooten. Bij het diner vertelt de vrouw van Van Kooten aan het oudere stel, dat haar man “doctor” van beroep is. Als de oudere man zich vervolgens verslikt in de soep, kan Van Kooten gelijk voor dokter spelen. Hij redt de oude man en vervolgens komt iedereen bij hem met zijn of haar kwaaltjes. En dat terwijl Van Kooten helemaal geen “doctor” is…
In het verhaal “Naar Amerika terug” mijmert Van Kooten over zijn huwelijksreis in 1968. Hij was net getrouwd en wilde met zijn vrouw “low budget” vanuit Amerika naar Mexico reizen. Dat mislukte. Alles was veel duurder dan begroot en er ging het nodige fout. Zo parkeerde Van Kooten zijn gehuurde Dodge op een keer aan het strand op het zand en ging met zijn vrouw vervolgens eten. Het zand veranderde echter in drijfzand toen de vloed op kwam. De auto moest dan ook tegen hoge kosten weggetakeld worden. Achttien jaar later gaat Van Kooten opnieuw naar Amerika. Nu met vrouw, twee kinderen en “vier creditcards”. En nu moet alles beter gaan dan toen. En dat lukt ook. Ze reizen langs de westkust van Amerika. Maar dan komen er wat strubbelingen als Van Kooten geld moet wisselen en zijn autosleutels in Carmel in de auto laat liggen. Daar staat tegenover, dat hij in Carmel op het politiebureau wel de burgemeester - en dat blijkt de filmster Clint Eastwood te zijn - te zien krijgt. In het megalomane kasteel van krantenmagnaat Randolph Hearst gaat het ook fout. Van Kooten valt per abuis in het binnenzwembad, wat streng verboden terrein is. Als Van Kooten voorstelt in San Francisco naar het gevangeneneiland Alcatraz te gaan, bedanken zijn familieleden voor de eer. Te riskant! De reis wordt wel spetterend besloten, namelijk in Disneyland in Los Angeles. Het enige nadeel daar is, aldus Van Kooten, dat er geen alcohol geschonken wordt. Geen bier dus. Van Kooten verstuikt er ook nog zijn enkel en op de terugweg laat hij zijn videocamera in het vliegtuig liggen.
In het verhaal “Een abstract gevoel” haalt Van Kooten herinneringen op aan zijn grootvader die in 1883 geboren werd. Hij was timmerman van beroep en aanvankelijk een fervent aanhanger van de socialistische voorman Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846 – 1919). Zijn grootvader had gevoel voor kunst, maar was geen aanhanger van de moderne, abstracte kunst. De artistieke opvoeding van Van Kooten zelf liet het nodige te wensen over totdat hij een keer - eigenlijk via zijn vrouw - een gouache van Caesar Domela Nieuwenhuis (1900 – 1992) tegen het lijf liep. Caesar is de zoon van Ferdinand en werd kunstschilder. De gouache stamde uit 1970 en werd door Van Kooten gekocht voor de som van tienduizend gulden. Dat is het grootste geldbedrag dat Van Kooten ooit aan een kunstvoorwerp besteed heeft. Via een vriendin kunnen Van Kooten en zijn vrouw vervolgens in Parijs Caesar - hij noemt zich daar César Domela - ontmoeten. Dat vinden Van Kooten en zijn vrouw natuurlijk geweldig, maar als ze naar Parijs vertrekken is Van Kooten toch wel zenuwachtig. Hij vraagt zich af waarover hij met Caesar moet praten. Nadat ze een overzichtstentoonstelling van Caesar hebben bekeken, ontmoeten ze de schilder en zijn vrouw. Het is een genoeglijk samenzijn, maar Van Kooten is duidelijk nerveus en na een niet al te lange tijd vertrekken ze weer. Ze kopen bij een boekhandel nog een boek over het werk van Caesar en daarin blijkt ook de gouache afgebeeld te staan die Van Kooten in Nederland gekocht heeft. De afbeelding staat echter wel ondersteboven afgedrukt!
In het gedicht “Under my skin” denkt Van Kooten terug aan de tijd, dat hij zijn vrouw Barbara nog wel eens een telegram zond met daarin de tekst “I’ve got you under my skin”. Dat was zevenentwintig jaar geleden in Den Haag. Als Van Kooten een keer in het zuiden van het land moet voorlezen, loopt hij door de binnenstad van Breda. Hij ziet daar een tatoeagewinkel en vraagt zich af of hij de naam van zijn vrouw op zijn lijf zal laten tatoeëren. Uiteindelijk doet hij het toch maar niet. De angst voor aids is te groot.
In het verhaal “Literaire Minnaressen” heeft Van Kooten last van de lentekriebels. Die maken allerlei erotische gedachten bij Van Kooten los. Zijn vrouw merkt het en adviseert hem maar een minnares te nemen. Van Kooten is verbaasd, maar gaat met het idee wel aan de slag. Hij zet een advertentie in een Belgisch blad waar hij ook stukjes voor schrijft. Hij vraagt dames voor de functie van “literair minnares”. Hij krijgt daar tot zijn verbazing veel reacties op en hij besluit naar België af te reizen om een paar dames te “keuren”. Hij neemt condooms mee en stelt zich er het nodige van voor. In Antwerpen ontmoet hij zijn eerste kandidate, Patrice Grootaers. Deze jongedame blijkt echter een vriend te hebben en Van Kooten vooral een aantal van haar eigen schrijfsels te willen laten lezen. Van Kooten troost zich na haar vertrek op zijn hotelkamer dan maar met een pornofilm.
In het verhaal “Euforidrine” gaat de familie Van Kooten in twee auto’s met ouders, schoonouders en overschoonmoeder op vakantie naar Frankrijk. Van Kooten heeft het altijd maar druk en daardoor zijn de familiebetrekkingen enigszins verwaarloosd. Hij hoopt dat nu weer goed te kunnen maken. Daarom heeft hij voor twee weken een kasteeltje gehuurd. De heenreis verloopt al met de nodige strubbelingen. Zijn zesentachtigjarige overschoonmoeder Katrien - zij is de grootmoeder van de vrouw van Van Kooten en wordt “Omi” genoemd - vraagt keer op keer of ze er al bijna zijn. Zij blijkt dementerend te zijn. Van Kooten wordt daar niet goed van. Zijn moeder probeert de boel te sussen door met Katrien een cryptogram op te lossen. Ook daar wordt Van Kooten niet goed van. Omdat Katrien gevoelig is voor tocht, mag het raam van de auto niet open. En dat terwijl het buiten snikheet is. Daar wordt iedereen niet goed van. Het kasteel blijkt enigszins tegen te vallen. Zo heeft het geen torens en ook het meubilair is niet geweldig. Een ontmoeting met de kasteelheer maakt het er ook niet beter op. En tot overmaat van ramp houdt het gesnurk van Omi ‘s-nachts ook praktisch iedereen wakker. Bij de apotheker vraagt de familie Van Kooten dan ook om pilletjes voor Omi, zodat ze weer wat vrolijker en minder zeurderig wordt. De apotheker geeft Van Kooten euforidrine mee. Die pilletjes blijken te helpen, want Omi wordt een ander mens. Ze begint op een terras zelfs te lonken naar een oud Frans mannetje.
Beoordeling van het boek
Ik moet bekennen, dat ik dit boek ben gaan lezen door de intrigerende titel ervan. Wat zou Van Kooten precies met die “zeven sloten” bedoelen? Heeft hij sloten in de zin van sluitingen - waar je een sleutel in steekt - op het oog of bedoelt hij sloten in de zin van watergangen? En in deze laatste zin komt dan natuurlijk het spreekwoord “niet in zeven sloten tegelijk lopen” om de hoek kijken. Volgens mij moet de titel in deze laatste zin verstaan worden. Van Kooten lijkt iemand die in dit boek juist wel in zeven sloten tegelijk wil lopen. Hij wil alles doen en het liefst ook nog tegelijk. Hij is zelf dan ook niet voor niets de centrale figuur in de verhalen. Het feit, dat hij op de kaft van het boek de doctorstitel voert, bevestigt dit nog eens duidelijk. In het verhaal “Titeldeemoed” verklaart hij overigens hoe hij aan deze doctorstitel komt.
De subtitel van het boek luidt: “Zes uitstapjes”. De verklaring hiervoor is vrij eenvoudig. Alle verhalen zijn uitstapjes naar een bepaalde plaats of naar een bepaald land. Zo gaat Van Kooten in het ene verhaal naar Delft en in een ander naar Amerika. Met een beetje goede wil zou je die “zeven sloten” uit de vorige alinea ook nog in overdrachtelijke zin kunnen bekijken. Die sloten zouden dan naar de verschillende plaatsen en landen moeten verwijzen. Het enige resterende probleem is dan wel, dat je een “sloot” over houdt!
Ik vind de verhalen goed geschreven en buitengewoon geestig. Vooral “Titeldeemoed” en “Naar Amerika terug” springen er wat mij betreft uit. Ik heb er erg om moeten lachen. Bij het Amerikaanse verhaal heb ik even getwijfeld of er nu wel of niet sprake zou kunnen zijn van een zekere “romantisering”. Je kunt je immers haast niet voorstellen, dat de daarin beschreven stommiteiten ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Niemand is toch zó stom, dat hij tijdens een bezichtiging van Hearst Castle in het binnenzwembad valt?
Ik moet bekennen, dat ik met de drie in deze bundel opgenomen gedichten van Van Kooten wat minder kan. Ik vind ze niet geweldig, maar dat zal ongetwijfeld aan mij liggen. Ik ben ook altijd meer een man van proza dan van poëzie geweest. Van Kooten kan naar mijn mening zijn humor beter kwijt in de verhalen dan in de gedichten. Vanuit die optiek zou hij beter verhalen kunnen (blijven) schrijven dan gedichten.
Zoals gezegd zijn dit geestige verhalen. Het is luchtige kost met een ondertoon van zelfspot. Zoals eigenlijk altijd wel het geval is bij Van Kooten, zijn deze verhalen in hoge mate autobiografisch. Van Kooten is ook een open figuur. Hij komt gemakkelijk voor zijn mening uit en zijn gedachten zijn vaak een open boek. Ik kan me goed voorstellen, dat zijn boeken bij jongeren goed aanslaan. Dat geldt trouwens ook voor een “oudere jongere” zoals ik…
REACTIES
1 seconde geleden