Titaantjes (1914)
1. Parafrase
In dit verhaal wordt de desillusie geschetst van een groep vrienden die hun eigen leven wilde leiden, maar die dit streven door allerlei maatschappelijke hindernissen niet kunnen waarmaken.
De Titaantjes zijn Koekebakker (ook in dit verhaal de verteller), Bavink, Hoyer, Bekker en Kees Ploeger. Ze wilden laten zien aan de mensen hoe het moest, maar wat ze wilden laten zien, wisten ze niet. Vooral roken, drinken, praten en boeken lezen. Bekker vertaalt Dante en maakt gedichten. Bavink en Hoyer waren schilders. Een ieder had zijn eigen specifieke dromen: Bekker wilde zich terugtrekken op de heide, Hoyer sprak over de sociale taak van de kunstenaar. Bavink zegt te schilderen omdat hij moet. Soms deden ze niets en verstaarden ze hun tijd door naar het water te kijken, zodat hun bazen niet veel meer aan hen hadden. Vooral koekebakker. Bekker wordt correspondent in Duitsland, Hoyer gaat naar Parijs om te schilderen en Bavink maakt een groot schilderij van het gezicht op Rhenen. Na zes jaar omzwerven keert Koekebakker terug in Rhenen. Weer ziet hij in dit van schilderijen van Hoyer, en uit Bekkers poëzie vertrouwde stadje de zon ondergaan en hij krijgt weemoedige verlangens. Nu echter weet hij dat ze onvervuld zullen blijven. \"Gods doel is de doelloosheid\", zegt hij zelf. In Amsterdam merkt hij dat er niet veel veranderd is. Hij zoekt de titaantjes op: Hoyer had veel geld gevangen voor een naaktschilderij en woonde op stand achter het concertgebouw. Ook is hij socialist geworden. Bekker was een agentuur en commissiehandel begonnen en heeft geen tijd meer voor koekenbakker. Het gaat echter niet goed met zijn handel en hij moet zijn bedrijfje opdoeken. Kees Ploeger werkt bij de gasfabriek na een periode van werkloosheid en verschillende kleinere baantjes. Bavink wordt uiteindelijk, nadat zijn gezicht op Rhenen op een fiasco uitdraaide, opgenomen in een gesticht voor zenuwpatiënten. Koekebakker is een wijs en bedaard man geworden, die schrijft en een schamel loon ontvangt en, zoals hij het zelf noemt, \"geen ergernis geeft\".
2. Thema
De Titanen uit de titel refereren aan de oergoden uit de Griekse mythologie, die het meestal moeten afleggen tegen andere goden. Van Dale geeft als verklaring: de kinderen, zes zonen en zes dochters, van Uranus en Gaia die hun vader van de wereldheerschappij beroofden; daarna ontstond er een strijd tussen Cronus en de overige Titanen aan de ene zijde en Zeus, de jongste zoon van Cronus, met zijn broeders Poseidon en Pluto aan de andere, waarin de laatsten overwinnaars bleven.
Het belangrijkste thema is ook hier het thema van de onmogelijkheid om het verlangen naar het eeuwige te verwezenlijken. De opstandigheid van de jonge jaren valt niet vol te houden, elke wereldverbeteraar komt uiteindelijk als burger in de maatschappij terecht.
De Titaantjes hangen alle een vaag verlangen aan dat niet gerealiseerd wordt. Ze onderscheiden zich van de andere mensen. Ze zijn niet door een bepaalde ideologie gedreven. In feite zoeken ze de onvergankelijkheid
Koekebakkers inzicht geeft de kern van de thematiek weer: \"Gods doel is de doelloosheid, het in zichzelf genoeg hebben, dit is voor geen mens weggelegd om bij voortduring te beseffen: hij zal steeds een doel buiten zichzelf blijven zoeken.\" Alle menselijke streven is zinloos. Allen zijn we slechts een radertje in het geheel van het universum. Dit eeuwig in gang houden van het universum is Gods doel, het individu speelt in dit grotere geheel geen enkele rol.
3. Tijd
Het tijdsverloop in Titaantjes is veel moeilijker te bepalen dan in De Uitvreter. Tijdsaanduidingen zijn veel schaarser, en bovendien is de vertelde tijd langer dan die van \'De uitvreter\'. In hoofdstuk VIII vinden we een tijdsprong van zes jaar. De tussenliggende jaren worden slechts in een paar korte zinnetjes (van het type: \"Jaren had Bavink met tussenpoozen gewerkt aan zijn gezicht op Rhenen.\") geschetst. Hoofdstuk één is een beknopte samenvatting van het verhaal. In hoofdstuk twaalf ligt het vertelheden. Twee tot en met zeven verwoorden het vage verlangen iets te doen. Negen tot en met dertien verhalen over wat er van dat verlangen terecht is gekomen. In dit verhaal vinden we een scharnierpunt in hoofdstuk acht, waarin Koekebakker terugblikt. De vertelde tijd in hoofdstuk twee tot en met zeven is twee jaar, misschien vier dit is niet helemaal duidelijk. In hoofdstuk negen tot en met dertien wordt anderhalf jaar verteld. Nescio besteedt evenveel bladzijden aan het romantische verlangen als aan de harde realiteit, de desillusie. In dit verhaal zijn veel voorbeelden van tijdsvertraging te vinden, bijvoorbeeld in hoofdstuk zeven, tijdsversnelling vinden we in hoofdstuk acht: zes jaar in een paar regels. Tijd is voor Nescio hier niet direct van belang.
4. Ruimte
De ruimte in Titaantjes is, in tegenstelling tot de tijd, wel belangrijk. Nescio geeft in dit verhaal prachtige, poëtische beschrijvingen van het Hollands landschap:
\"Weer begon de duisternis geheimzinnig naar boven te kruipen uit de aarde, zooals ik dat zoo dikwijls gezien had. Bevreesd en bangelijk lag \'t laatste licht van den dag op den berg, de spleet was vol duisternis, een rood licht was opgetrokken aan een paal aan de spoorlijn. De lucht was wat grijs beslagen en keek kleurloos neer op den verslagen dag.\"
Deze landschapsschetsen verschillen nogal met de droge, nuchtere (en opnieuw ironische) toon waarin de lotgevallen van de Titaantjes worden geschetst. Ook staan deze lyrische natuurbeschrijvingen in schril contrast met de stedelijke passages in het boek. De kantoorruimtes waarin Koekebakker, Bekker en Kees Ploeger hun tijd moeten verdoen, hun armzalige woningen en de schilderingen van het straatleven: allemaal ademen ze een sfeer van benauwdheid, kleingeestigheid en burgerlijkheid. Opnieuw spelen de weersomstandigheden een actieve rol, zij het minder dan in \'De Uitvreter\'. Vooral wanneer de vrienden in de stad zijn regent het.
5. Personages:
Met Koekebakker, Hoyer en Bavink hebben we al kennis gemaakt in De Uitvreter, Kees Ploeger en Bekker zijn nieuwe karakters, maar verschillen niet zoveel van de eerstgenoemde drie personages. Kees Ploeger wordt misschien iets meer voorgesteld als het buitenbeentje van de groep. Opvallend is dat er vrij weinig ontwikkeling in de personages te bekennen valt. Nescio wil vooral een algemeen verschijnsel illustreren (de jeugdige anarchie).
6. Vertelperspectief:
Wederom is de verteller, evenals als in De Uitvreter, Koekebakker. Dit keer echter legt hij in zijn verhaal iets meer de nadruk op zichzelf. Hij vertelt de belevenissen van een groep vrienden die de maatschappij wilden verbeteren, maar daar nooit in slaagden. Koekebakker, wederom de ik-verteller, is in dit verhaal meteen al vanaf het begin ik-belever.
7. Motieven:
Het belangrijkste motief is de tegenstelling tussen de vriendengroep en de maatschappij. Buitenstaanders, zoals hun bazen, worden door de vrienden aangeduid met \"zij\". Ook de natuur is een belangrijk motief. De herhalingen die nescio gebruikt, zijn ontleend aan de natuur: god zelf valt steeds in herhaling. De eentonigheid van de natuur voedt het verlangen naar eeuwigheid van de hoofdpersonages. De natuur heeft nooit een reden nodig en verschilt daarin van de mensen. Om een algemene sfeer van desillusie te creëren, gebruikt Nescio sombere weersomstandigheden, vooral in de stad.
8. Schrijftrant:
De schrijftrant van Titaantjes verschilt niet veel van die van De Uitvreter. Wederom gebruikt Koekebakker een ironische stijl, die hij kan gebruiken omdat hij, in tegenstelling tot andere Titaantjes, nog enigszins een degelijk bestaan heeft opgebouwd.
REACTIES
1 seconde geleden
H.
H.
hoi erik ik had een vraag hoe is jouw boekverslag van de uitvreter en titaantjes beoordeeld door je docent? dit is een belangrijk boekverslag voor mij en ik moet echt een goede hebben. ik hoop dat je mij even spoedig doormailt wat je docent je voor een cijfer heeft gegeven. alvast bedankt groetjes luc
20 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
lekker verslagje hoor.
8 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Wow....
8 jaar geleden
Antwoorden