Hoe goed is jouw kennis over wachtwoorden? 🔐
Test jezelf met deze quiz!

Doe de quiz!

Steenkind door Robert Haasnoot

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
Boekcover Steenkind
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas havo | 3467 woorden
  • 26 maart 2005
  • 38 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
38 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Robert Haasnoot
Genre
Psychologische roman
Taal
Nederlands
Vak
Eerste uitgave
2002
Pagina's
159
Geschikt voor
havo/vwo
Punten
2 uit 5
Oorspronkelijke taal
Nederlands
Literaire thema's
Godsdienst,
Kindertijd & Kinderleed,
Noodlot

Boekcover Steenkind
Shadow
Steenkind door Robert Haasnoot
Shadow
ADVERTENTIE
Welke studie past bij jou? Doe de studiekeuzetest!

Twijfel je over je studiekeuze? Ontdek in drie minuten welke bacheloropleiding aan de Universiteit Twente het beste bij jouw persoonlijkheid past met de gratis studiekeuzetest.

Start de test

Titel: Steenkind
Auteur: Robert Haasnoot
Uitgeverij: De Geus, Breda
Eerste druk: 2002
Gelezen druk: 2002

Vraag 1: Wat is het thema, en wat kom je er over te weten?

Het thema van dit boek is, denk ik, Psychologie en angst. Beiden thema’s komen niet zeer sterk naar voren.
Wouter, de hoofdpersoon, is eigenlijk een beetje bang voor het leven zonder ouders. Citaat blz. 104: “Als Stijn binnenkort mijn voogd wordt, heb ik niets meer te vertellen. Eerst zal hij mij de winkel laten opruimen. Als ik daarmee klaar ben, zegt hij tegen tante dat ik – ziet u wel, ik zei het u toch – best kan gaan werken. Binnen de kortste keren mag ik het geld gaan verdienen thuis, en heb ik niets meer te zeggen.” Wouters vader is zeker weten dood, zijn lichaam was aangespoeld, maar omdat het lichaam van zijn moeder nog niet gevonden is, blijft Wouter stiekem hoop houden (tevergeefs). Hij is bang dat zijn moeder nooit meer terug komt, maar toch heeft hij diep in zijn hart nog hoop. Citaat blz. 104: “Hoe kan Stijn zeggen dat we op rozen zitten, terwijl er in een kantoor een officieel vel papier owrdt opgesteld waarop een klerk straks met een stempel zal bonken: doodverklaard, BAM.”
Wouter heeft nog een beetje hoop dat zijn moeder terug zal keren, en dat ze zal zeggen dat het haar spijt dat ze zolang wegbleef. Dit droomt Wouter dan ook.
Met het psychologische gedeelte van het thema, bedoel ik Wouter. Wouter heeft een grote fantasie, en fantaseert dan ook continu, hierdoor staat hij niet echt met beide benen op de wereld. Citaat blz. 116: “Ik probeer dichterbij te komen, maar ik moet oppassen dat ik niet verdwaal. De afstand tot het duin waar ik nu op lig wordt nu wel erg groot. Iemand staat naar mij te kijken. Half verscholen achter een boom staat daar een vrouw. Ze bukt, en raapt iets op. Dan pas zie ik wie zij is. Ik wil opspringen en naar moeder toe rennen, maar ik ben bang dat ik haar aan het schrikken maak.”
Hieruit blijkt dat Wouter ook fantaseert over zijn moeder, dat hij haar weer tegen komt. Zijn fantasieën zijn in het begin van het boek normaal, maar zijn fantasieën lopen uit de hand, hij geeft zichzelf valse hoop met het idee dat zijn moeder nog terug komt.
Wouter leeft in een soort van fantasiewereld, waar hij soms de werkelijkheid niet meer van kan onderscheiden. Deze fantasieën zijn echter niet altijd een pretje. Hij beangstigd zichzelf met zijn eigen fantasieën, hieruit blijkt wel dat hij het niet in de hand heeft. Citaat blz. 157, 158: “ ‘Mama, waar bent u.’ Ik fluister het met de wind mee. Daarna tegen de wind in en dan naar alle richtingen. Plotseling weet ik waar ze heen is: naar de zee erachter. Met grote sprongen spring ik over kuilen, en ik druk mijn hand tegen mijn zij om de pijn te weerstaan. Zodra het strand zichtbaar wordt, zie ik haar. Ik heb het gered, het is nog niet te laat. Ik strompel het strand op en ga op mijn knieën zitten om uit te hijgen. Ze zwaait als ze me ziet en de tranen springen in mijn ogen. Even op adem komen. Ze roept naar me, maar haar stem komt niet boven het lawaai van de branding uit. Dan wijst ze en ik zie een roeiboot, woest deinend op de golven. Ze wenkt en loopt de zee in. Gehoorzaam kruip ik overeind. Achter me hoor ik angstige stemmen afdalen uit de duinen en naar me schreeuwen. Niet naar luisteren. ‘Waar is vader!!!’ schreeuw ik tegen de branding in. Ze wijst naar een plek ver in de zee en hijst zich in de roeiboot. Het water is koud. Ik denk aan het boek dat is gewist van mijn bandrecorder onder mijn bed. Als ik opkijk is ze verdwenen.
Vandaar het thema psychologie (Wouters’ fantasieën) en angst (de angst die ontstaat bij die fantasieën, en de angst dat zijn moeder niet meer terug komt.)
Wouter leeft dus in een fantasiewereld, hij heeft alleen niet altijd door dat het geen werkelijkheid is.
Er staat slechts een klein stukje in het boek over Wouter als zijn ouders nog niet zijn verdwenen. Ook hierbij heeft hij fantasieën, alleen deze kan hij zelf veranderen.
Citaat blz. 12: “Ik kruip weer in bed en als ik mijn ogen dichtdoe, loop ik ze in gedachten achterna. Kijk ze krijgen ruzie; zo gaat het vaak. Het ene moment doen ze vreselijk verliefd, het andere moment zitten ze elkaar in de haren. Ik stel me voor dat moeder zich losrukt en in haar eentje de duinen in loopt. In mijn verbeelding laat ik vader helemaal tot aan de weg naar Warsenhout lopen, de levensgevaarlijke weg waarop vorig jaar de vader van Reinoud uit mijn klas werd doodgereden. Nee, wacht, vader mag niet overreden worden, ik laat hem omkeren en hij loopt beledigd over het duinpad.”
In het begin kan Wouter dus zijn gedachten onder controle houden, en heeft hij invloed op zijn ‘fantasieën’. Later, als zijn ouders verdwenen zijn kan hij zijn fantasieën niet meer onder controle houden, en gaat hij de werkelijkheid ook met zijn fantasieën mixen. Dit komt waarschijnlijk door de emotionele druk waar hij onder staat, vanwege de verdwijning van zijn ouders.

Vraag 2: Welke eigenschappen heeft de hoofdpersoon en verandert hij door de gebeurtenissen in het verhaal?

Wouter is de hoofdpersoon. Er wordt weinig over hem verteld in het verhaal. Wouter is een jongen waarvan de leeftijd niet echt bij zijn daden past. Er wordt verteld dat Wouter voor de 3e keer ‘klas 6’ deed. Ook wordt er verteld dat Wouter niet zo goed kan zwemmen. Ik denk als je naar de feiten die worden gegeven in het boek kijkt, dat wouter gemiddeld zo’n jaar of 12 is, hij is echter 15.
Wouter is een erg kwetsbare, gevoelige jongen. Wouter valt een beetje buiten de groep, en hij vertelt ook in het verhaal dat hij soms werd uitgejouwd.
Wouter kan nauwelijks lezen en schrijven vanwege zijn dyslexie. Zijn tante spreekt dan ook allerlei bijbelverhalen in op een bandje, zodat Wouter die wel kan lezen/afluisteren. Wouter is een jongen die in de loop van het verhaal steeds angstiger wordt, en steeds meer in een fantasiewereld gaat leven.
Citaat blz. 90: “Ik hoor een lichte aarzeling aan de andere kant van de lijn. Wie bent u? ‘Wouter, zei je…? Jij bent de jongste zeker. Hoe oud ben je nu, Wouter?’ ‘Vijftien.’ Daar moet de onbekende beller even over nadenken. ‘Tjonge,’ zegt hij dan, ‘toen ik zo oud was als jij was ik ook al wees, wist je dat…? Zeg Wouter: je moeder, die hebben ze nog altijd niet gevonden? Toch?’ ‘Wie bent u?’ fluister ik. ‘Vertel me eens, zijn jullie nu rijk? Je vader had zeker veel geld op de bank, niet? Weet jij daar iets van?’
Ik laat de hoorn zakken, ik voel de enge stem tegen mijn handpalm praten. Dit keer ben ik het die de verbinding verbreekt. De hoorn leg ik van de haak, zodat ik niet meer kan worden lastiggevallen.” In dit citaat wordt duidelijk dat Wouter zich sneller laat bang maken. In de loop van het verhaal verandert Wouter wel aardig. Op een of andere manier blijft Wouter hopen dat zijn moeder terug komt, op een of andere manier is hij er zeker van dat ze nog leeft. Hij ziet haar in zijn fantasieën, welke zó ver gaan, dat hij ze niet meer van de werkelijkheid kan onderscheiden. Hij weet dan ook niet dat het slechts fantasieën zijn. Hierdoor wordt Wouter af en toe heel wanhopig. Citaat blz. 138: “Ik veer op. MOEDER! Bang dat ze zal wegvluchten, durf ik haar niet te roepen. De kerk draait voor mijn ogen; zachtjes zingend moedigt het orgel me aan. Niet bang zijn. Dat fluister ik moeder toe als ik op mijn tenen door het middenpad en om de kansel heen naar de geopende deur naast de ouderlingenbank loop. Maar als ik die verder openduw is de kamer erachter leeg, op een eikenhouten kast en een lange tafel na. Ik schreeuw en ren wanhopig de kerk weer in. Ze kan niet ver zijn. Ik spring op mijn fiets en zoek de omgeving van de kerk af, in alle straten en stegen.

Ook heeft wouter soms vreemde gewoonten. Hij gelooft in geluk en wraak van het geluk. Citaat blz. 110: “Ik haal het gelukssteentje uit mijn zak, een ruwe, fletsbruine kiezel waar ik niets meer aan heb. Ik draai de steen rond en rond, om hem aan alle kanten ter verantwoording te roepen. ‘Bedrieger’, sis ik en ik druk mijn duimnagel in een groef om er een helse pijn in te kerven. Bedriegers moeten gestraft worden. Als straf mag je niet meer zwerven. Ik ga je levend begraven. Een paar eeuwen lang eenzaam liggen stikken in de aarde. Maar wie weet wat er dan gebeurt? Wie weet neemt het steentje ooit verschrikkelijk wraak. ‘Ik bedoelde het niet zo, ik deed maar alsof’ fluister ik en ik steek het steentje weer veilig in mijn zak.”
Wouter is dus een vreemde jongen, met veel fantasieën. Wouter is wel enigszins veranderd sinds de verdwijning van zijn ouders. Hij is meer gaan fantaseren en schenkt aandacht aan niet reële dingen. Misschien is dat de manier van verwerken van Wouter.
Vraag 3: Hebben andere personen invloed op de hoofdpersoon?

Ja. Wouter laat zich snel een hoekje indrukken door zijn broer. Hij vindt alles goed, en laat alles toe, terwijl er toch een boel in hem om gaat.
Tante Dien heeft een grote invloed op Wouter. Hij voelt zich veilig bij haar, en hij ziet haar eigenlijk als een soort van tijdelijke ‘moedervervanging’. Tante Dien zorgt voor sommige dingen in huis, zoals het koken of wassen. Ook spreekt Tante Dien bijbelverhalen in op een bandje, zodat Wouter ze luisteren kan. Wouter vindt het ook niet zo leuk als de vriendin van zijn broer Stijn tante Dien uitscheld.
Tante Dien heeft dus wel invloed op Wouter, want zij helpt hem gedeeltelijk door het ‘rouwproces’ heen.
Ook Stijn heeft een lichte invloed op Wouter. Stijn is de grote broer van Wouter, en daar geeft hij toch wel om. Toch zegt Wouter niets van de activiteiten van Wouter.
Voorbeeld: Wouter laat het huis verbouwen, en alle herinneringen van zijn ouders worden weggeruimd. Wouter vindt dit absoluut niet leuk, maar toch zegt hij niets.
Voorbeeld 2: Stijn gaat de winkel verkopen. Wouter vindt het niet zo leuk dat hij daar geen inspraak bij had gehad, maar weer zegt hij er niets over.
Ik denk dat Wouter zijn broer zijn gang laat gaan omdat hij bang is dat ze ruzie krijgen. Ik denk dat Stijn deze dingen deed omdat hij gewoon geen herinneringen aan zijn verdwenen ouders wilde hebben, en dat dat de manier van verwerken van Stijn is.
Verder trekt Wouter niets van anderen aan, en wil hij voornamelijk alleen zijn.
Ook vindt hij rust in de kerk. Normaal had hij niets met de kerk, maar opeens vindt hij de bijbelverhalen ook prachtig, en vindt hij het fijn om daarnaar te luisteren.

Verhaaltechnische aspecten.

Ruimte:
Het verhaal speelt zich af in Zeewijk. Dit ligt aan zee. Wouter gaat dan ook veel in de duinen wandelen. Soms om na te denken, soms om te ontsnappen aan de werkelijkheid.
De duinen komen erg veel in het verhaal voor. Misschien zijn de duinen wel het belangrijkste ‘decor’ van het verhaal’. Citaat blz. 76: “Ik ren het duinpad op. Het maakt me niet uit of ik had moeten werken. Ik ren over de duinrand en versnel als ik naar beneden ren. Ik loop langzaam naar de branding en kijk hoe de zee zich terugtrekt.”

Tijd:
Het verhaal is vooral chronologisch verteld. Er komen echter 2 flash-backs in terug, dus is het eigenlijk een niet-chronologisch verhaal. Als er een langere tijd tussen zit, komt er een nieuw hoofdstuk. Dit leest heel erg makkelijk en daarom kun je je aandacht op andere verwarringpunten richten. De tijd was dus geen probleem.
Flashback citaat blz. 78: “ ‘Denkt u echt dat ze de Brittenburg hadden kunnen vinden?’ Ik zit aan de andere kant van het bureau als ik het vraag. Vader zit waar ik nu zit het dambord ligt tussen ons in, zijn hand hangt boven de stenen. Even denk ik dat hij antwoord gaat geven, maar dan doet hij zijn openingszet. Vanaf nu mag er niet meer worden gesproken.”

Perspectief:
Het verhaal is verteld vanuit een ik-perspectief. Hierdoor raak je in het leven van Wouter betrokken. Je leest zijn gedachten, je leest zijn acties, je leest ook zijn fantasieën. Dit laatste, de fantasieën, wekt af en toe wel vragen op. Omdat je door deze schrijfwijze zó dicht betrokken bent bij het leven van Wouter, is het soms moeilijk om onderscheid te maken tussen werkelijkheid en fictie. Voorbeeld: Wouter fantaseert telkens dat hij zijn moeder tegenkomt, en hij achter haar aan rent. Het is op het begin erg moeilijk te onderscheiden omdat je dan denkt dat misschien de moeder van Wouter toch nog leeft. Dit wordt later makkelijker en begrijpelijker omdat je dan zeker weet dat Wouter’s moeder dood is.
Citaat van een duidelijk ‘ik-perspectief’: Citaat blz. 49: “De hoofdpijn wil maar niet zakken. Ik weet dat ik me rustig moet houden, anders word ik misselijk en moet ik overgeven.”

Samenvatting:
Kort: Als de ouders van Wouter plotseling verdwijnen, loopt het leven van Wouter toch opeens anders. Zodra zijn vader aanspoelt en zijn moeder nooit meer terugkomt, knapt er iets bij hem. Wouter ziet op den duur geen verschil meer tussen fantasie en werkelijkheid. Het boek gaat over de manier van het verwerken van het verlies van zijn ouders, en over het leven (zonder ouders) van Wouter.
Lang: In Zeewijk, een rechtzinnig vissersdorp aan de Noordzeekust, woont in de jaren vijftig een gezin: Wouter Sandhof, zijn oudere broer Stijn, en zijn vader en zijn moeder.
Wouter is een kwetsbare, gevoelige jongen van ongeveer vijftien. Hij wordt gepest, heeft geregeld ernstige aanvallen van migraine en kan ten gevolge van leesblindheid nauwelijks lezen en schrijven.
Broer Stijn werkt bij een garage, gaat uit, en maakt de indruk alles in de hand te hebben. In de omgang met zijn broertje komt zijn zachte kant naar voren.
De vader van Wouter heeft een kunsthandel.
Op een avond ziet Wout zijn ouders enigszins aangeschoten in de richting van de duinen lopen. De volgende dag blijkt dat ze die avond niet meer thuisgekomen zijn. Het lijk van vader spoelt aan; van moeder wordt alleen een bundeltje kleren gevonden.
Tante Dien is het enige familielid dat werkelijk treurt om het verlies. En als enige is zij echt bij de jongens betrokken. Stijn kan veel van haar hebben, zelfs haar kritiek op zijn omgang met Lisa, een ‘straatmeid’. En Wouter laat zich haar bezorgdheid over zijn zieleheil gewillig aanleunen.
Stijn neemt de touwtjes in handen. Hij maakt plannen om de kunsthandel te verkopen, en een platenzaak te beginnen. Als hij 21 wordt, kan hij de voogdij over Wouter krijgen. Hij laat hun moeder ‘doodverklaren’, en krijgt toegang tot het familiekapitaal. Thuis heeft hij zijn intrek genomen in de grote slaapkamer. Wouter vindt dat verschrikkelijk: hij probeert zijn moeder te laten herleven door te ruiken aan haar kleren.
Het huwelijk van zijn ouders was niet harmonieus. Wouter was moeders bondgenoot. Zijn verering voor haar ging erg ver. Hij wenste zijn vader weg. En als vader dan verdronken blijkt, voelt hij zich schuldig. Hij had hen niet moeten laten gaan!
Wouter denkt dat zijn moeder nog wel in leven zal zijn. Hij meent haar diverse keren te zien. Werkelijkheid en waan gaan door elkaar lopen. Een groot aantal factoren speelt daar in mee. Een kinderlijk vertrouwen in een goede afloop, intens beleefd gemis, geloof in de gelukbrengende werking van zijn talisman (een kiezelsteen), het overnemen van het geloof van tante Dien die zegt dat er ook nu nog wonderen gebeuren, en de trance waarin hij zich laat brengen door de bijbelgedeelten die tante Dien voor hem ingesproken heeft. Hij zuigt zich vol met de bezwerende bijbeltaal.
De familie ruziet over het eeuwige lot van de verdronken vader, maar de dominee zegt alleen maar mooie dingen. Er wordt gehuicheld, maar het geloofsvertrouwen van tante Dien is echt.
Twee schilderijen en een tekening van Jan Toorop spelen een cruciale rol in het verhaal. De joodse meneer Bender vertrouwde die voor de oorlog aan Wouters vader toe. Wouters moeder en haar zuster, tante Dien, werkten voor de oorlog bij hem, en tante Dien maakte zich zorgen toen ze zag hoe haar zuster steeds meer naar hem toe trok. Ze kende toen Wouters vader ook al. Hij was verliefd op haar. Hij was chauffeur van meneer Bender, en die was als een vader voor hem. Na de oorlog kwam meneer Bender niet terug, en toen is Wouters moeder met de man getrouwd die al die jaren op haar gewacht had.
Volgens tante Dien was moeder voor vader bestemd, ‘op Zijn tijd’. Het bevreemdde Wouter dat zijn vader de man die als een vader voor hem geweest was, doodzweeg, terwijl zijn moeder met weemoed over hem sprak.
Bij het opruimen van de kunsthandel vindt Wouter de Toorops onder de vloer. Er is een brief bij van meneer Bender die vraagt of de schilderijen naar zijn onderduikadres gebracht kunnen worden. Blijkbaar heeft Wouters vader ze bewust bij zich gehouden. Nu zijn er twee partijen die er aanspraak op maken: een neef van de overleden meneer Bender die bij moeder in de kunsthandel geweest is, en een museumdirecteur aan wie Wouters vader de Toorops voor veel geld heeft aangeboden.
Die vondst is de sleutel tot het begrijpen van het drama dat zich in die stille zomernacht afgespeeld heeft. Op vaders lijk zijn sporen van een worsteling gevonden, en Wouter stelt zich voor dat zijn vader wanhopig was omdat zijn wandaad dreigde uit te komen, en dat hij zijn vrouw in zijn ondergang meesleepte – wie weet ook nog uit woede voor de blijvende trouw aan haar gestorven geliefde.
Tante Dien leest de leesblinde Wouter met behulp van de bandrecorder hele stukken van de Bijbel voor. Het boek Job fascineert hem bijzonder. Toch besluit Wouter om zijn eigen verhaal juist op die band in te spreken. Dagen is hij er mee bezig. Steeds meer herinneringen komen boven. Steeds moet hij weer aanvullingen geven op dingen die hij al verteld heeft. Maar uiteindelijk staat alles erop. Op het inspreken volgt als vanzelfsprekend het wissen. ‘Maar al wis ik elk woord, ergens diep in de sporen van de tape blijft mijn verhaal bewaard’ (p 145).
Het boek eindigt open. Wouter denkt zijn moeder weer te zien. Hij volgt haar, de zee in. Opeens herinnert hij zich de bandrecorder die in zijn afwezigheid zijn verhaal heeft gewist. Het eind van de tape zal losgeschoten zijn van de spoel, en tegen de geleider tikken, meegetrokken worden, weer tegen de geleider tikken, rond en rond. En niemand die het stopt. En dan de laatste zin: ‘Als ik opkijk is ze verdwenen.’ Het beeld doet denken aan Wouters pogingen zijn moeder terug te halen. Even lijkt het te lukken, nee. Dan toch weer – nee. En zo eindeloos door.
Het moet wel erg vaak gezegd worden dat niets verloren gaat, en dat alles weer terug komt. Wouter mijmert bij door de zee achter gelaten water: het zal verdampen en misschien ooit weer eens hier neervallen. Maar dan zal hij er niet zijn... Twaalf maanden voor zijn geboorte verloor zijn moeder een levenloze baby – een steenkind noemde de dokter het omdat het helemaal ingedroogd was. Wouter vraagt zich af wat er met hem gebeurd zou zijn als dat jongetje wel was blijven leven.Volgens zijn moeder was hij het beide keren. Niets gaat verloren. Maar als hij een paar maanden eerder geboren was, zou alles goed gegaan zijn, en zouden vader en moeder nog leven. Alles komt terug: het is de enige troost, maar het is een schrale troost.
Bron: http://huiswerk.scholieren.com/uittreksels/verslag.php?verslagid=16672

Titelverklaring:
De titel slaat op Wouter. De moeder van Wouter, had een paar maanden voordat ze van Wouter zwanger raakte, een misgeboorte gehad. Tegen Wouter had ze gezegd in het boek dat ze geloofde dat die misgeboorte Wouter eigenlijk ook al was, maar dat God had gezien dat er iets niet helemaal in orde was, en dat God Wouter toen een nieuw lichaam had gegeven. Ze raakte natuurlijk niet voor niets zo snel weer in verwachting. (blz. 107,108) De misgeboorte hadden ze ook al Wouter genoemd, en daarom heet de hoofdpersoon Wouter, ook Wouter. De misgeboorte heet in het verhaal ‘steenkind’ omdat het helemaal was uitgedroogd, en hard als steen was geworden toen Wouters’ moeder weer bijkwam. (Ze was namelijk vlak voor de misgeboorte flauwgevallen.)
Vandaar de titel: Steenkind. Wouters ziel was dus eigenlijk deel van een ‘steenkind’.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.