Klas: H4
Titel: Spijkerschrift
Schrijver: Kadar Abdolah
Jaar van uitgave: 2000
Recentie's
Schrijver Abdolah, Kader
Titel Spijkerschrift
Jaar van uitgave 2000
Bron NRC Handelsblad
Publicatiedatum 28-04-2000
Recensent Janet Luis
Recensietitel Spreekbuis van een sprakeloze vader
Kader Abdolah schrijft zoals hij spreekt: met nadruk. Een onvergetelijke indruk maakte hij in het televisieprogramma Zomergasten, vorig jaar, toen hij een avondlang genterviewd werd door Adriaan van Dis. Onvermoeibaar Praatte hij door, lettergreep na lettergreep, met felle oogopslag en heftige gebaren, terwijl Van Dis, bleek glimlachend, zijn best moest doen om niet het moede hoofd erbij neer te leggen. Hem en ons, Kijkers, was allang duidelijk dat hij de regie uit handen had moeten geven. Waar het allemaal over ging, weet ik niet meer, maar wel dat Abdolah wilde getuigen van vroeger en nu, van daar en hier en van hoe het allemaal zo gekomen was. Aanvankelijk leek het of zijn hamerende stijl vooral het gevolg was van zijn prille en daardoor nog wat povere kennis van het Nederlands. Maar inmiddels, twee verhalenbundels en twee romans verder, lijkt zijn nadrukkelijke manier van vertellen vooral een kwestie van karakter, of in elk geval van tweede natuur. Al in zijn debuut, De adelaars (1993), was er sprake van onleesbare notities van een vader, achterin een boek gekrabbeld, die de zoon vruchteloos trachtte te ontcijferen. In een verhaal uit De meisjes en de partizanen (1995) kreeg een zoon brieven van zijn Iraanse moeder die hij al evenmin kon lezen, maar die hij toch probeerde te interpreteren. En in zijn nieuwe roman, Spijkerschrift, wordt het nog weer duidelijker: Abdolah spreekt niet alleen namens zichzelf, maar vooral namens anderen, die zich niet of onvoldoende kunnen uitdrukken. De hoofdpersoon van de roman heet Ismaiel en niet Kader of Hossein, zoals Abdolahs echte voornaam luidt, maar aan het autobiografische gehalte ervan hoeft niet te worden getwijfeld. Net als de vader van Abdolah, is Aga Akbar, de vader van Ismaiel, doofstom. Ter compensatie van zijn onvermogen tot spreken en horen, en in aanvulling op de gebarentaal die hij met zijn naasten en vooral met zijn zoon Ismaiel 'spreekt', maakt hij aantekeningen in een soort spijkerschrift, dat niemand kan lezen, hijzelf evenmin. Dat spijkerschrift is ontleend aan eeuwenoude tekens die ooit zijn aangetroffen in een grot. Na de dood van Aga Akbar krijgt Ismaiel, inmiddels gevlucht naar Nederland na het uitbreken van de Islamitische Revolutie van Khomeini, het onleesbare dagboek van zijn vader in zijn bezit. En hoewel hij ook na lang studeren de code niet weet te kraken, besluit hij er toch een echt boek van te maken, dat wel gelezen kan worden. Zo wordt de zoon die, toen hij in nog in Iran woonde, stem gaf aan zijn sprakeloze vader, ook nog postuum diens spreekbuis. Maar, zo moet er meteen aan worden toegevoegd: geen slaafse, maar een zelfbewuste spreekbuis, die houdt van duiden, uitleggen en verbinden, ook als er strikt genomen niet s te duiden, uit te leggen of te verbinden valt. 'Wij zijn met z'n tween, Ismaiel en ik, zo heet het parmantig in het eerste hoofdstuk. Ik ben de alwetende verteller. (-)Hoewel ik alwetend ben, kan ik Aga Akbars notities helaas niet lezen.' Het is een mooi gegeven - de sprakeloze vader die na zijn dood alsnog tot spreken wordt gebracht - dat door abdolahs alwetende verteller met grote overtuigingskracht wordt uitgewerkt. Van een zielepoot met een gebrek groeit de vader in Spijkerschrift uit tot een ontroerende persoonlijkheid, eigenzinnig en respectabel die zijn best doet voor zijn vrouw en kinderen, al loopt er geregeld iets in het honderd. Of het allemaal klopt, zullen wij nooit weten, maar dat doet er niet toe. Opmerkelijk is dat Abdolah soepeler en mooier formuleert dan in zijn vorige drie boeken, alsof een zwaar wolkendek van zijn schouders is gevallen. De zinnen zijn nog steeds kort en krachtig, maar eer zit meer sfeer in, meer verhaal, meer liefde ook. We zijn niet in Nederland, maar 'bij ons', op vertrouwd terrein, en dat merk je aan de iets zachtere, laconiekere toon. Een van de terugkerende motieven in de motieven in de roman is het roken van opium, waaraan in Iran kennelijk veel mensen verslaafd zijn. Een bewerkelijke verslaving, die met veel smaak en inlevingsvermogen beschreven wordt: ' Waar je ook bent, altijd ben je afhankelijk van een pijp, theepot, komfoortje met vers vuur, suiker, speciale theeglazen, een schone lepel, een tapijtje, en een veilige, rustige plek die uitzicht biedt op bomen, bergen of een mooi landschap. Het verhaal oogt eenvoudig. In korte zinnen die de vader zelf ook had kunnen begrijpen, wordt zijn levensgeschiedenis verteld, in overzichtelijke hoofdlijnen. Verwekt door een edelman, moeder jong gestorven, opleiding tot tapijtrestaurateur, huwelijk met een slimme, kordate vrouw met wie hij vier gezonde kinderen krijgt. Prachtige episodes komen er in voor, zoals het zoeken naar een geschikte echtgenote voor Aga Akbar, of het levensgevaarlijke gezeul van Ismaiel met een stencilmachine waarop hij in zijn studententijd verboden blaadjes drukt. Dat de geschiedenis treurig afloopt, heeft te maken met de politieke verwikkelingen in Iran - van sjah via Mossadeq tot ayatollah - die beknopt uit de doeken worden gedaan om niet ge ver verwijderd te raken van Aga Akbar, die weinig benul had van de grote boze wereld. Toch gaat het in Spijkerschrift niet alleen over de vader, maar ook over het vaderland, met zijn rijke dichterlijke traditie, zijn tapijten, zijn mooie bergen en zijn troostrijke pannen soep. En ook daar laat Abdolah, of zijn alwetende verteller, het niet bij, want hij probeert, al vertellend, zowel bij de Perzische als bij de Nederlandse literatuur aan te haken. Hij verwijst naar Khayyam, maar ook naar Bloem, naar Farahani, maar ook naar Kopland, naar Hafez, maar ook naar Van Eyck. Een bijzondere verwantschap lijkt hij bovendien te voelen met Multatuli. Hij citeert een passage uit Max Havelaar, vergelijkt het dagboek van Aga Akbar met het pak van Sjaalman en het is natuurlijk niet toevallig dat de moeder van Ismaiel luistert naar de weinig Perzisch aandoende naam Tine. Abdolahs held heeft ook wel iets theatraals, net als Max Havelaar. Hij heeft veel geleden, zo laat hij doorschemeren, eerst als leidsman van zijn doofstomme vader, later als dienaar van zijn land, dat hij probeerde te bevrijden een sjah en vervolgens van een imam. Tenslotte hervindt hij zich, als politieke vluchteling, in een stadje aan de IJssel. Daar wordt hij zich, ouder en wijzer, steeds meer bewust van de tand des tijds. Alles verdwijnt op den duur, stelt hij somber vast, als je maar lang genoeg wacht. 'Khomeini is inmiddels weg, dood, alsof hij nooit bestaan heeft (-). Ook de Sovjet-Unie bestaat niet meer. (-) Alles is weg. Iedereen is weg. Ik ook.' Daarom is hij er ook zo op gebrand om het spijkerschrift van zijn vader in een echt verhaal om te zetten, want straks is er niemand meer die dat kan doen. Dat dat erg jammer zou zijn geweest, dat hamert Abdolah er, namens zijn veelstemmige achterban, woord voor woord bij ons in.
Schrijver Abdolah, Kadar
Titel Spijkerschrift: Notities van Aga Akbar
Jaar van uitgave 2000
Bron Elsevier
Publicatiedatum 15-04-2000
Recensent Jan Paul Bresser
Recensietitel Perzië in de polder
Zijn in de loop van de jaren gegroeide liefde voor de nieuwe taal vat hij al samen in het begin van zijn nieuwe roman, als hij schrijft: Alle vogels waren al met hun nesten begonnen, behalve Aga Akbar. Kader Abdolah verwijst naar de allereerste zin van het Nederlands: hebban olla vogala nestas hagunnan/ hinase hic enda thu/ wat uniban we nu. Ergens aan het begin van de twaalfde eeuw zijn die woorden neergeschreven door een Vlaamse monnik: zijn alle vogels met nestelen begonnen, halve ik en jij; waar wachten we op? Niet ik en jij, maar Aga Akbar nestelt zich negen eeuwen later, aan het begin van de 21ste eeuw, in de Nederlandse literatuur. Deze doofstomme Iraanse tapijtenknoper en behoeder van het antieke Perzische spijkerschrift, verbindt niet alleen een veel langere periode in de wereldgeschiedenis binnen een verhaal, hij is ook een - hoe moet je dat zeggen - intrigerende intermediair op het multi-culturele kruispunt van deze rumoerige tijd. Met zijn nieuwe roman Spijkerschrift bevestigt Kader Abdolah dat de literatuur niet meer het privé-domein is van hier geboren en getogen Nederlanders. Hij staat aan het hoofd van een groeiende stoet van uit het buitenland afkomstige schrijvers, die hier - vaak noodgedwongen - zijn komen wonen, die de taal hebben geleerd om zich verstaanbaar te kunnen te maken. En dat niet alleen. Ze verrijken ons taalgebied met een nieuwe manier van kijken en schrijven, los van de sjablonen van Calvijn en zijn doorgewinterde kaaskoppen. Kader Abdolahs' steeds krachtiger aanwezigheid in het land der letteren geeft aan hoe de eigenschappen van de literatuur en daarmee van de cultuur wezenlijk veranderen. Wie boeken leest en het theater bezoekt, de hedendaagse muziek kent en de film, van beeldende kunst weet en van poëzie, herkent allang die multiculturele samenhang, die voor verbreding zorgt van de bedding, zo noodzakelijk voor een gelijkwaardige samenleving. Spijkerschrift van Kader Abdolah kan - voor wie streng is - gelezen worden met het rode potlood in de hand. De poëtische kracht van Remco Campert en de soevereine stijl van Thomas Rozenboom zijn er niet. Het Nederlands is niet groots en meeslepend. De manier van schrijven, ach, voor de taalpurist en de kniesoor is er altijd wel wat te zeuren. Niet voor de lezer, die de roman in één adem uitgelezen heeft. En met genoegen en respect. Om de manier waarop Kader Abdolah via zijn personages in het boek, dit land en zijn bewoners observeert en karakteriseert. Van Multatuli tot prins Claus zonder stropdas. En om de aandacht die de schrijver opnieuw vraagt voor het huidige Iran en het oorspronkelijke Perzië. Meer nog dan in vorige boeken als De meisjes en de partizanen en De reis van de lege flessen zoekt Kader Abdolah de bronnen van zijn eigen historie op. Om vandaaruit Nederlanders-anno-nu binnen te voeren in zijn land van herkomst, dat hem zo eigen is en ons in vele opzichten, zo wereldvreemd. Omdat hij in oorspronkelijk Nederlands schrijft en het Perzië van zijn geheugen en van zijn herinnering met de polder van zijn huidige leven verbindt, probeert hij in zijn roman deze twee identiteiten, die ieder voor zich recht van bestaan hebben, met verbeelding en met werkelijkheidszin te hechten. Daar is het de tijd voor, ruim twaalf jaar nadat Hossein Sadjadi Ghaemmaghami Farahani het regime van zijn vaderland moest ontvluchten en in 1988 als balling in een asielzoekerscentrum in Apeldoorn belandde. Daar leerde de achterkleinzoon van een Perzische dichter met Jip en Janneke van Annie M.G. Schmidt zijn eerste woorden Nederlands. Hij koos een nieuwe naam, van een vriend in het verzet die vermoord was: Kader Abdolah. En hij werd de Perzische Nederlander die zijn droom om schrijver te worden in een flat in Zwolle langzaam maar zeker werkelijkheid zag worden. Kritisch, onafhankelijk, bevlogen. Als Mirza in zijn column in de Volkskrant reagerend op waan en werkelijkheid van de dag. In Spijkerschrift als een bevlogen schrijver, die zowel over de magische verbeelding als de bitterharde realiteit van zijn land verhaalt. Over het leven van de doofstomme Aga Akbar daar op de Saffraanberg en zijn zoon Ismaiel in Lelystad. En over veel meer. Over een balling uit Perzië die een Nederlandse schrijver van formaat werd.
Samenvatting
Het boek begint met een tekst uit De koran (Spelonk) over een groep mannen die toevlucht zochten in een grot, in slaap vielen en 300 jaar later weer wakker werden, en zagen dat alles anders was.
Het verhaal over Aga Akbar begint bij zijn moeder, Hadjar. Ze krijgt kinderen van een edelman. Omdat ze niet getrouwd is met hem, zijn de kinderen onechtelijk en dragen ze niet zijn naam. Als Aga Akbar geboren wordt, en blijkt dat hij doofstom is, leert Hadjar hem een simpele gebarentaal. Ook gaat zij naar de edelman om diens adellijke naam te vragen voor haar doofstomme zoon. Akbar krijgt deze naam onder de voorwaarde dat hij nooit een erfdeel zal halen, hij heet nu Aga Akbar Mahmoede Gazanwieje Gorasani. Hadjar sterft na een ziekte en Akbar wordt opgevangen door zijn oom, die dichter is. Deze oom, genaamd Kazem Gan, brengt hem de kunst bij van het spijkerschrift omdat hij beseft dan Akbar een kunstenaar en een dichter is en zijn gedachten moet kunnen opschrijven. Akbar houdt vanaf die tijd zijn hele leven een dagboek bij. Akbar wordt verliefd op een hoertje waar hij regelmatig naar toe gaat. De familie vindt dit niet goed en gaan op zoek naar een geschikte echtgenoot. Via een koppelaarster vinden ze een vrouw voor hem. Ze trouwen, maar de jonge vrouw sterft in de huwelijksnacht. Na een aantal jaar ontmoet Kazem Gan voor Akbar het meisje Tine. Zij is een merkwaardige vrouw die bezig is haar eigen vader te beschermen tegen opium, iets wat Kazem Gan vaak gebruikte. Kazem Gan vraagt Tine om met Akbar te trouwen. Niet lang daarna gebeurt dit inderdaad en samen schenken ze leven aan vier kinderen. Het eerste kind is een zoon; Ismaiel. Hij wordt door de samenleving gezien als ‘de mond van zijn vader’: hij zal altijd bij zijn vader in de buurt moeten zijn om voor hem te zorgen en te tolken. Daarna volgen nog drie dochters. De jongste dochter wordt Goudklokje genoemd en is een echt vaderskind. De namen van de andere twee dochters worden niet genoemd, en er wordt bijna niks over hun verteld. Als de familie naar de stad verhuist, komt Ismaiel in contact met het verzet tegen de regerende sjah. Hij gaat studeren in de stad Teheran en ontwikkelt zich steeds verder. Het contact tussen Ismaiel en zijn vader Akbar vervaagt, de oorzaak ligt in het verschil van wereldkennis. Ismaiel probeert zijn vader te vertellen over de wereld, over het heelal en over zijn geloof, maar Akbar begrijpt hem niet. Akbar heeft, samen met Ismaiel en Goudklokje een tapijtenwinkeltje opgezet, iets dat veel voor hem betekent. In dit winkeltje verstopt Ismaiel later een belangrijke verzetsvrouw, Djamila, maar ze wordt ziek en door Tine thuis verzorgd. Voor Ismaiel wordt in deze periode duidelijk dat zijn zusje Goudklokje ook in het verzet zit. Maar hij zwijgt hierover tegen haar en tegen zijn familie.
Onder druk van de Amerikanen verdwijnt de sjah van het beeld en hij wordt opgevolgd door een geestelijke, Khomeini. In het begin lijkt alles goed te gaan en de partij van Ismaiel wordt gedoogd. Maar dan val Irak het land aan. In de chaos van bombardementen op Teheran worden er partijleden opgepakt. De partij wordt genoodzaakt ondergronds te gaan, zoals voorheen. Ismaiel krijgt de verantwoordelijkheid over de partijkrant. Het is zeer gevaarlijk werk en het wordt almaar gevaarlijker naarmate er meer partijleden worden opgepakt. Ismaiel is inmiddels getrouwd en heeft een dochter. Hij stuurt zijn vrouw en dochter naar zijn familie. De band tussen Akbar en Ismaiel was verslechterd, maar als Ismaiel besluit om het land uit te vluchten, herstelt de oude band zich. Nog een keer treft Ismaiel zijn vader op weg naar de moskee, Akbar geeft Ismaiel zijn jas en stuurt hem de bergen in. Ismaiel belandt uiteindelijk in Nederland. Als Ismaiel weg is, hoort hij dat Goudklokje wordt vermist. Per telefoon komt hij te weten dat Goudklokje waarschijnlijk is geëxecuteerd: maar er is een kans dat ze uit de gevangenis ontsnapt is, samen met enkele anderen. Akbar gaat haar zoeken in de bergen. Men denkt dat hij de vluchtelingen een grot heeft gewezen met voedsel en dekens. Akbar wordt in het begin van de lente gevonden in de sneeuw. Van Goudklokje wordt nooit meer wat vernomen.
De verteller eindigt met de toespeling dat Goudklokje in dezelfde grot zit als de mannen uit het verhaal uit De koran. Hij maakt de toespeling dat Goudklokje over 300 jaar wakker wordt en dan ziet dat alles anders is.
Analyse
Titel: Spijkerschrift
Omdat Aga Akbar schrijft met letters die lijken op kleine spijkertjes
En omdat dat waarschijnlijk gebaseerd is op het Spijkerschrift dat in de Safraanberg wordt bestudeerd door geleerden.
Ondertitel: Notities van Aga Akbar
Omdat het verhaal daaruit is ontstaan.
Genre:
Migranten literatuur. Cultuurverschillen.
Personages:
Aga Akbar
Deze man wordt geboren in Djerja, als doofstomme zoon van een alleenstaande vrouw (Hadjar). Toch krijgt hij de edele achternaam van zijn vader, maar zonder recht op erfdelen. Hadjar begint al snel met het ontwikkelen van een eenvoudige gebarentaal voor Akbar, zodat hij zich toch verstaanbaar kan maken tegenover zijn familie. Als Akbar ongeveer tien is, sterft zijn moeder en neemt zijn oom (Kazem Gan) de voogdij op zich. Akbar leert van zijn oom een soort spijkerschrift te ontwikkelen, zodat hij vanaf dat moment elke dag zijn gedachten kan uiten in een dagboek. Akbar heeft nooit een schoolopleiding gehad en heeft weinig wereldkennis. Toch lijkt hij af en toe een volwassen man, bijvoorbeeld als hij naar de stad verhuist, zodat zijn 4 kinderen wel naar school kunnen. Akbar houdt heel veel van de twee vrouwen met wie hij trouwde. De dood van zijn eerste vrouw heeft hem veel pijn gedaan, maar Tine (zijn tweede vrouw) maakte veel goed. Zijn zoon Ismaiel neemt vaak de verantwoordelijkheid van het gezin op zich, Akbar’s jongste dochter Goudklokje wijdt haar leven (voor zover beschreven in het verhaal) geheel aan haar vader. Met Goudklokje heeft Akbar dus ook een zeer hechte band.
Ismaiel
Ismaiel is de oudste van het gezin van Aga Akbar en Tine, en hun enige zoon. De opvoeding van Ismaiel wordt vooral verzorgd door Tine en zijn oudoom Kazem Gan. Met zijn vader heeft hij een zeer speciale band: door de maatschappij wordt hij gezien als de tolk van zijn vader: Ismaiel moet alle verplichtingen overnemen van zijn vader die Akbar niet zelf kan uitvoeren (zoals bijvoorbeeld voor het gezin zorgen).
In Teheran verliest Ismaiel zijn geloof en gaat in het verzet. Dit doet hem veel goed, hij heeft het idee dat hij voor een betere wereld werkt. Hij is in zijn verzetswerk erg bang voor de politie, maar brengt toch elke opdracht tot een goed einde. Tijdens het verzet leert hij Safa kennen, het meisje met wie hij later trouwt en van wie hij een dochtertje krijgt. Pas nadat de verzetsbeweging gevallen is, besluit Ismaiel te vluchten: eerst naar Rusland, dan Berlijn en uiteindelijk belandt hij in Nederland. Als hij daar veilig is, komen vrouw en dochter ook over. Hij heeft geen schuldgevoelens over zijn politieke daden, maar wel over (dezelfde) politieke opvattingen van Goudklokje. Waarschijnlijk omdat zij is opgepakt zonder dat hij het wist of er iets tegen deed. In Nederland probeert hij zich al snel aan te passen. Hij woont in de Flevopolder, omdat dat het nieuwste is; daar leven nog niet veel herinneringen. Hij studeert Nederlands en als hij het oude dagboek van zijn vader krijgt, doet hij er alles voor om deze te vertalen. Hij wil namelijk heel graag weten wat er jarenlang door het hoofd ging van de belangrijkste man in Ismaiel’s leven.
Tine
Tine is een vrouw met zeer veel energie en doorzettingsvermogen in haar. Ze zorgt voor haar echtgenoot zoals een Perzische vrouw dat hoort te doen, maar veel laat ze over aan de toegewijde Ismaiel en Goudklokje. Ze heeft maar weinig goed contact met Akbar, ze weet niet goed wat er in hem omgaat. Ismaiel schrijft over een wolf die in Tine huisde. Af en toe komt de wolf en dan wordt Tine woest en gevaarlijk. Dit gebeurt op momenten dat haar leven wordt omgegooid, zoals wanneer Akbar besluit naar de stad te verhuizen. Tine is een goede moeder, ze neemt haar kinderen in bescherming en zoekt voor twee dochters goede echtgenotes. Opvallend in het verhaal is het grote verschil tussen Tine’s rol en de rol van de vrouw van Ismaiel. Over de tweede wordt namelijk vrijwel nooit iets vermeld, in tegenstelling tot Tine wiens invloed erg groot is.
Goudklokje
Zij is de jongste uit het gezin van Tine en Akbar, het kleine zusje van Ismaiel. Ze is ‘de dochter van Akbar’: ze doet alles met en voor haar vader. Zij is degene die diepe gesprekken met hem voert, probeert te begrijpen wat er in hem omgaat en hem helpt als hij een tapijtherstelbedrijfje heeft. Ze is actief lid van het verzet en wordt hiervoor ook gevangengenomen. Waarschijnlijk is ze ontsnapt uit de gevangenis om haar doodvonnis te ontlopen.
Kazem Gan
Kazem Gan is de oudste broer van Hadjar. Hij is een dichter die verslaafd is aan opium roken. Hij is erg op zichzelf ingesteld en heeft veel losse relaties, maar bindt zich aan geen van deze dames. In het dorp is hij erg geliefd, want hij is altijd bereid om iemand te helpen.
Na de dood van Hadjar ontfermt Kazem Gan zich over Aga en neemt als het ware de opvoeding over. Als eerste laat Kazem hem kennismaken met de dood, iets wat voor Aga onbekend is tot Hadjar sterft. Kazem Gan merkt dat er iets is met Akbar, dat hij vaak hoofdpijn heeft en Kazem weet wat de reden zou kunnen zijn: “ik voelde, ik merkte dat het hoofd van Akbar zinnetjes maakte, verhalen schiep (...) Dat talent, die zinnetjes in zijn hoofd konden hem kapotmaken. Hij had altijd hoofdpijn, en ik was de enige die wist waar die hoofdpijn vandaan kwam. Daarom leerde ik hem in spijkerschrift te schrijven.”
Als oplossing neemt Kazem Akbar mee naar de grot op de Saffraanberg. Daar laat Kazem Gan een voorbeeld zien over hoe Akbar zijn verhalen kan opschrijven. Want vroeger beval de koning zijn woord in de grot te kerven, dat werd gedaan in een spijkerschrift. Akbar is onder de indruk en begint ook op zo’n manier te schrijven en zo ontstaat het dagboek van Akbar.
Kazem Gan vertelt Ismaiel veel over wat er vroeger is gebeurd, de geschiedenis van Perzië, maar ook over Akbar.
Kazem Gan is dus een erg belangrijk persoon in het boek. Hij neemt als het ware twee opvoedingen op zich, die van Akbar en van Ismaiel. Maar ook bepaalt hij deels de relatie tussen deze twee: hij is degene die Ismaiel vertelt de gezinszorg op zich te nemen. Kazem Gan voedt Ismaiel zo op dat hij zijn vader kan vervangen als dat nodig is. Hij zorgt er uiteindelijk dus ook voor dat Ismaiel de vaderrol op zich neemt.
Tijd en Ruimte:
Het verhaal wordt niet chronologisch verteld. Het begint wel voor de geboorte van Akbar, maar veel wordt er teruggekeken op eerdere gebeurtenissen. Ook zijn er stukjes in verwerkt waarin Ismaiel vertelt wat hij nog meer doet terwijl hij op dat moment het spijkerschrift aan het vertalen is. De stukjes vertaalde spijkschrift volgen wel de levensloop van Akbar, maar voor de duidelijkheid komen er andere momenten tussendoor, die bijna altijd flashbacks zijn.
Het boek is verdeeld in drie delen: ‘Spelonk’, ‘Nieuwe grond’ en ‘Spelonk’. Deze drie delen zijn ten opzichte van elkaar wel chronologisch geplaatst.
Het verhaal speelt zich grotendeels op twee plaatsen af: Iran (van vlak voor Akbar’s geboorte tot dat Ismaiel vlucht) en de Nederlandse Flevopolder (op het moment dat Ismaiel het spijkerschrift vertaalt).
In Iran komt duidelijk het Safraandorp naar voren: hier is Akbar geboren en getogen. Later komt ook de stad Senedjan (waarin Akbar met zijn gezin gaat wonen) in het verhaal en af en toe is er een kleine beschrijving van de universiteit in Teheran.
Verteller:
In het eerste en derde deel is een alwetende verteller aanwezig. Dit wordt al op pagina 10 duidelijk gemaakt aan de lezer: “We zijn met z’n tweeën. Ismaiel en ik. Ik ben de alwetende verteller. Ismaiel is de zoon van Aga Akbar die doofstom was.
Hoewel ik alwetend ben, kan ik Aga Akbar’s notities helaas niet lezen.
Ik vertel alleen het gedeelte van het verhaal totdat Ismaiel geboren wordt. De rest laat ik hem zelf vertellen. Maar aan het einde kom ik terug, want Ismaiel kan het laatste deel van zijn vaders notities niet ontcijferen.”
Het is ook dus duidelijk dat het tweede deel van het verhaal (“Nieuwe grond”) door Ismaiel verteld wordt. Akbar’s perspectief wordt enkel duidelijk door zijn notities.
Motieven:
- Schuld
Ismaiel voelt zich schuldig tegenover zijn vader, omdat hij het idee heeft dat hij zijn vader zijn mening heeft opgedragen, en hem in gevaar heeft gebracht. Dat is ook de reden dat hij het boek schrijft, om zijn schuldgevoel kwijt te raken.
- Ouder-kind relaties:
In het boek komen verschillende relaties voor tussen ouder en kind. Ten eerste de relatie tussen Aga Akbar en zijn zoon Ismaiel, dit is ook de belangrijkste relatie en hier draait het boek ook om. Ze hebben een band waar niemand door kan dringen, het lijkt wel alsof ze met duizenden onzichtbare touwtjes zijn verbonden. Later krijgt Aga een hechte band met zijn jongste dochter Goudklokje, maar deze is lang niet zo bijzonder als met die van Ismaiel.
- Literatuur en poëzie
In het boek wordt veel gebruikt gemaakt van stukken tekst uit literatuur gebruikt. Ook wordt er veel poëzie overgenomen, Nederlandse poëzie, maar ook Perzische poëzie. Dit wordt gebruikt om de situatie wat duidelijk uit te leggen of het gevoel beschrijven van de personen. Kazem Gan was ook een beroemde dichter.
- Religie
De Islamitische religie is ook een belangrijk motief in het verhaal. Aga Akbar gaat altijd trouw naar de moskee, ook gelooft hij sterk in de heilige in de put. Het hele dorp gelooft daarin, het is erg belangrijk voor de dorpelingen en ze komen in opstand als de regering deze weg wil halen voor het spoor door de bergen. Ook heeft de Islam een belangrijke rol in het leven van Ismaiel. Hij verzet zich er tegen, hij verzet zich tegen de dominante sjah en zijn geestelijken. Zijn strijd dwingt hem eindelijk om te vluchten uit het land.
- Vluchten
Aga is gaat af en toe op de vlucht naar de bergen. Aan niemand wil hij vertellen wat hij daar doet, maar het heeft wel iets met een vrouw te maken.
Ook gaat Ismaiel op de vlucht, in de eerste instantie voor het regime, maar ook voor zijn verleden.
Goudklokje gaat ook op de vlucht als ze in de gevangenis belandt.
Thema:
De onbreekbare band tussen vader en zoon.
Spanning:
De spanning wordt opgewekt door de personages. Je wilt weten wat er met Aga Akbar zal gebeuren omdat je je helemaal inleeft in hem en medelijden hebt. Ismaiel zit in het verzet en kan ieder moment worden opgepakt, daar wil je het ook van weten. Goudklokje zit in het gevang, en ze kan elk moment geëxecuteerd worden. Maar waarom?
Ook het boek wekt spanning op door met tijdsprongen te werken. Er zijn veel tijdsprongen tussen de tijd van Ismaiel in Nederland en de tijd in Perzie. Je wilt als lezer weten wat Aga Akbar heeft opgeschreven en hoe Ismaiel dat te weten komt.
Stijl:
De schrijfstijl van Kader Abdolah is makkelijk. Omdat hij Nederlands heeft geleerd uit kinderboeken als ‘Jip en Janneke’, lijkt zijn schrijfstijl enigszins op de stijl uit deze boekjes. Hij gebruikt korte zinnen en makkelijke woorden. Zijn stijl is ook herkenbaar aan het doorgevoerde Perzisch. Hij heeft niet geprobeerd om zoveel mogelijk het Perzische verhaal in het Nederlands te schrijven, maar om het in het Nederlands te vertalen zonder het eerst in het Perzisch opgeschreven te hebben. Sommige zinnen lijken hierdoor een beetje vreemd in elkaar te zitten: de volgorde of opbouw klopt voor het gevoel niet helemaal.
Er komen betrekkelijk weinig rechtstreekse dialogen in het verhaal voor, het merendeel is vertellend en beschrijvend. Er is zo min mogelijk beeldspraak in het verhaal.
Heel vaak wordt er iets geciteerd, vooral poëzie. De meeste gedichtjes zijn Perzisch: ze zijn eerst in het Perzisch opgeschreven en daarna in het Nederlands vertaald. Maar ook Nederlandse gedichten (zoals ‘De tuinman en de dood’ door P.N. van Eyck) zijn gedeeltelijk of geheel in het verhaal geplaatst.
Eigen mening
Ik vind ‘Spijkerschrift’ een fantastisch boek. Het is makkelijk geschreven, maar het verhaal heeft me gegrepen. Ik had steeds erg veel moeite om het weg te leggen, zo mooi vond ik het. De hoofdgedachte in het verhaal sprak me erg aan en de personages zelfs nog meer. Vooral Tine en Goudklokje waren personages in wie ik mij goed kon verplaatsen, waarschijnlijk omdat zij de belangrijkste vrouwen in het verhaal waren.
Het thema leek me nogal uitgekauwd, maar de waarheid is tegengesteld. Kader Abdolah heeft niet alleen over vluchten geschreven, maar verschillende verhaallijnen (over Ismaiel en over Aga Akbar) waren op een wijze door elkaar heen geweven, waardoor het thema van een hele andere zijde belicht werd. Dat komt denk ik ook doordat het geschreven is door iemand die het zelf heeft meegemaakt en er zelf bij was, en dus niet door iemand die er alleen over heeft gehoord in de media e.d.
Dat het zo makkelijk geschreven is, is totaal niet storend. Dat had ik wel verwacht, omdat Abdolah nog niet zo heel lang Nederlands spreekt en schrijft.
Overig
Relatie tussen tekst en auteur:
Het verhaal is autobiografisch, omdat het verhaal volledig bestaat uit het dagboek van zijn vader, en de herinneringen van hem en andere personen die zijn vader ook gekend hebben.
Verbanden tussen boeken:
Onleesbaar schrijft keert terug in al zijn boeken.
In De adelaars was er sprake van onleesbare notities van een vader, achterin een boek gekrabbeld, die de zoon probeerde te ontcijferen.
In een verhaal uit De meisjes en de partizanen kreeg een zoon brieven van zijn Iraanse moeder die hij ook niet kon lezen, maar die hij toch probeerde te begrijpen.
Plaats van het boek binnen het oeuvre van de schrijver:
In verschillende boeken die Abdolah heeft geschreven komt ‘onleesbaar schrift’ terug. Ook zijn er veel verwijzingen naar zijn eigen leven terug te vinden in zijn werk. Dus het boek pas goed bij de andere boeken van Kadar Abdolah.
REACTIES
1 seconde geleden