Citaten
Omdat het boek een beschrijving is over 4 studenten verdeel ik de citaten ook in deze vier personen: Joost, Gerard, Marco en Stefan.
De visie op God, mens en maatschappij wordt duidelijk door deze persoonlijke citaten.
Joost
Blz. 11-12: Wie ik werkelijk was, moest nog blijken. (…) Ik relativeerde het verleden, worstelde me door het heden en hoopte op een mooie toekomst. Ik werd nog door niets anders voortgedreven dan door de tijd. (…) Langzaam liep ik naar de levensgrote spiegel die aan mijn deur zat vastgeplakt. Ik leunde met twee vlakke handen op de spiegel, keek mezelf recht in de ogen en zei zachtjes: ‘Jij gaat er wat van maken, Joost.’ Ik rechtte mijn rug en…
Joost filosofeert hier over zijn studenten tijd die hem te wachten staat. Joost is dus de ik-persoon in het boek.
Joost krijgt ruzie met meneer Faber over een poster die weg moet van de muur, dat past niet volgens Faber in het ‘christelijke project’. Joost is laaiend en als Faber weggaat zegt hij: (blz. 33) ‘Van mij mag een vuurpijl hem in een baan om de aarde brengen’. Zo kwaad is hij. Joost verwenst hem.
Het is alsof Joost afscheid neemt van zijn christelijke achtergrond op de trouwerij van zijn neef Peter want hij denkt daar het volgende: (Blz. 42-43) Ik hoorde de woorden, het gegalm, de retoriek. Ik zag de dominee, de aandachtige luisteraars, de eeuwenoude kerk. En langzaam overviel me een verdrietig gevoel. Terwijl ik alles aanhoorde en tijdens de trouwdienst om me heen keek, kreeg ik steeds sterker de gedachte: dit is mijn verleden, dit alles gaat voorbij, dit gaat allemaal voorbij. Het is ook míjn verleden, ik maak dit niet meer mee. Dat besef maakte me verdrietig (…) Maar nu woorden leeg schenen, verhalen inhoudsloos en symbolen niets meer leken te verwijzen, werkte het niet meer. Theater, poppenkast en niet meer dan dat. Het was een eenzaam moment.
Joost is behoorlijk onverschillig en ego, hij zit enorm te sniffen in een leescafé en als er gevraagd wordt of een zakdoek heeft reageert hij vriendelijk maar denkt (blz. 65): waar bemoeiden die gasten zich mee? Dit was een openbare ruimte, als ik wilde sniffen, dan snifte ik!
Joost is verliefd op Farah een meisje die ook op de studentenvereniging zit. Hij is al een jaar verliefd op haar en is een jongen met veel twijfels. Uiteindelijk heeft hij het toch zover gekregen en gaat hij 2 dagen om met Farah, en dan gaat het mis. Hij denkt dan; ‘ik moest denken aan een droom van een jaar geleden. Hij was uitgekomen. Ze had me gelokt, ik ben achter haar aangehold, de berg af en de kou tegemoet.’ Joost is er behoorlijk van onderste boven en zijn vrienden spreken hem bemoedigend toe. Uiteindelijk gaat hij zijn emoties uiten door het op te schrijven in een schriftje.
Joost heeft uiteindelijk gekozen voor God. Aan de hand van het laatste hoofdstuk en de brief voor in het boek kom je daar achter.
Blz. 189,190 …‘Onvermijdelijkheid heeft tijd nodig. Het moest er een keer van komen. Eigenlijk wist ik het al langer, maar vandaag wist ik het zeker. Vandaag hoorde ik een lied. Van Bob Dylan. Maar het lied sprak voor zichzelf. En het was alsof ik het vanuit de hemel hoofde zingen, alsof ik de hemel zélf hoofde zingen! Niet zomaar een lied. Het was het hoogste lied. Een liefdeslied. Voor mij, van hogerhand en hoogst persoonlijk. (…) Ik heb het gehoord. Ik zal het nooit meer vergeten. Ik ben een beminde!’
Gerard
Blz. 17: ‘Hebben jullie wel eens zoiets afschuwelijks als een kerstnachtdienst meegemaakt?’ Vroeg Gerard. Hij had zijn tirade even onderbroken om de tel niet kwijt te raken bij het doseren van de koffie. ‘Die dominees hebben het dan over het verhaal van hoop en vrede dat tweeduizend jaar geleden begon.’
Gerard wil graag het hoogste woord over dieper gaande dingen hebben. Hij is vaak verbijsterd over de hedendaagse dingen. Zo ook hier hij voegt er nog aan toe: ‘Nou ja, dat willen we allemaal, een beetje warmte in de decemberkou. Dus doet u mij maar zo’n kindje, zo één keer per jaar.’ Zijn humeur is ook behoorlijk wisselend want hier op een avond van de studenten vereniging reageert hij heel fel: (blz. 24) ‘Het gaat er niet om wat ik vind, het gaat er om dat we het christendom in zijn pretentie serieus moeten nemen.’
Ook geeft hij zelf aan dat hij niet goed weet of hij gelooft (blz. 27): ‘Maar het lastige is dat ik zelf steeds moeilijker kan geloven. Als ik het geloof, wil het helemaal geloven. Gewoon dat Jezus naar de wereld kwam om voor de zonden te sterven en dat wij weer eeuwig leven krijgen enzo. Alleen vraag ik me steeds vaker af waar God is. Ik heb eigenlijk nog nooit iets van Hem ervaren. Nog nooit iets gemerkt. En dan denken ze dat ik een fundamentalist ben.’ Hij vertelt dan verder over zijn verleden. Hij geeft hier aan dat hij christelijk is opgevoed maar niet meer christelijk is in de orde van wekelijkse kerkgang. Hij heeft door wat de kern van het christelijk geloof is. En geeft dat ook radicaal aan, er is geen tussenweg.
Gerard geeft zijn visie op de maatschappij waarin ze leven: (blz. 53) ‘Weet je Joost, het gaat niet goed. Politici zeiken hier alleen maar over geld en procenten. Het zijn een stelletje boekhouders. En die lui in Oost-Europa willen ook alleen maar geld en een mooie auto. De wereld gaat naar de Filistijnen. En ik ben volgens mij de enige die het door heeft.’ ‘Balen voor de rest van de wereld’, zei ik, terwijl ik de naald en draad nog eens door het knoopsgat haalde. ‘Nee, balen voor mij. Ik moet lijden in eenzaamheid.’
Blz. 76 Gerard en Joost zitten in een cafeetje wat te drinken en opeens vraagt Gerard plompverloren aan Joost: ‘Bid jij nog weleens?’ Hier geeft Joost niet direct antwoord op en vraagt hoe het bij Gerard is, zijn antwoord is: ‘Oké, ik ben dus niet echt postmodern. Maar op één punt voel ik me onmachtig. Ik weet niet waar God is. (…) Ik heb me het afgelopen jaar te pletter gebeden. Ik kan je de plekken op de muur naast mijn bed aanwijzen waar ik van ellende het behang van de muur heb gekrabd. Maar ik het niets van God gehoord. Nichts, nothing, rien. Als God almachtig is, dan kan Hij toch wel iets van zich laten merken?
Gerard weet het niet meer en hij zoekt steun bij zijn vriend Joost. Deze kan hem zijn verwachte steun helaas niet geven, Joost geeft aan dat hij een cultuur-christen is geworden. Gerard zegt daarop: ‘Als je dat flikt, jongen, dan vervloek ik je, dat weet je’, zei Gerard lachend, ‘het is alles of niks, de dood of de gladiolen. …
Blz. 85 ‘Weet je Joost’, zei hij tijdens die maaltijd, ‘die avond heb ik geleerd hoe bedreigend het kan zijn als mensen geen andere mening meer hebben dan die van de buurman. Als de meute geen mening meer heeft, dan wordt ze zo irrationeel als de pest. De eerste de beste kletsmajoor heeft er de vrije beschikking over. En ieder individu voor zichzelf beseft het niet, maar alle lege zielen bij elkaar vormen dan een machtig leger. De massa van Socrates heeft mij in ieder geval platgewalst’.
Hier is Gerard weer aan het filosoferen, hij geeft aan dat mensen een kudde dieren zijn. Ze lopen met de massa mee en de eigen mening word hierdoor beïnvloed.
Blz. 100 Dit vind ik zelf een mooie uitspraak van Gerard: ‘Hoe kun je nou liefhebben als je niet weet wat waarheid is. En waarom zou je liefhebben als niet gelooft dat God bestaat?’
Tijdens het kerstdiner 1990 hebben ze het weer over het geloof van Gerard. Gerard legt uit dat hij hoe hij het ‘afscheid’ van God heeft genomen.
Blz. 128 … ‘Deze zomer, in Parijs besloot ik dat ik lang genoeg heb getwijfeld had aan God. Ik heb Joost wel eens verteld hoe ik heb getwijfeld, wat is begonnen na het overlijden van mijn vader, en hoe vaak ik God heb gevraagd om iets van zich te laten merken. Maar het is al die tijd stil gebleven. Ik heb hard gebeden, heel hard. Ik heb God zo lang de kans gegeven zich te laten zien, maar Hij heeft die kans niet gegrepen. In Parijs vond ik dat het welletjes was. Het is mij niet gelukt iets van God te merken, al die tijd niet. Het was met mij als gelovige ‘over en uit, ‘finito’. Maar ik wilde het wel een beetje goed afsluiten. Boven op de Eiffeltoren, in de lift naar het bovenste puntje, heb ik schuin omhoog gekeken. En toen zei ik: ‘Vaarwel, God’…
Het tegendeel echter zegt hij als hij op zijn ziekbed ligt:
Blz. 178 ‘Geloof je nu echt in God?’, vroeg ik. ‘Ja.’ ‘Waarom? Je had hem pas nog afgezworen’. ‘Als de dood voor de deur staat, weet je je plaats ten opzichte van God wel.’ ‘Maar zijn al je vragen over God dan weg?’ “Chersterton heeft een gezegd: ‘de raadselen van God bevredigen mij meer dan de oplossingen van mensen”. En daar ben ik het wel mee eens. Zeker als ik mijn ongelovige leven vergelijk met dat van die engel hier.’ (…) ‘Toen ik nog jong was, had ik een grote bek. Nu ik oog in oog met de dood sta, heb ik ontzag voor God en ben ik afhankelijk van zijn hulp.’
Gerard is echt puur, dat blijkt uit het volgende citaat:
Blz. 179 ‘Beloof me, Joost, dat je ooit een bewuste en overtuigende keuze maakt. Laten we afspreken dat jij in ieder geval voor je dertigste een keuze maakt. Voor of tegen. Maar in ieder geval met open ogen, met heel je verstand, heel je gevoel en met heel hart. Voor je dertigste. Geen gelul.’ Gerard liet zich weer zakken. Ik zweeg. ‘Beloof je me dat’, vroeg hij weer. Ik keek hem aan. ‘Dat beloof ik’, zei ik toen. We drukten elkaar de hand.
In de eerste 2 delen van het boek komen niet echt goede citaten bij Marco of Stefan vandaan, het zijn echt bijpersonen. In het laatste deel wel.
Marco
Marco heeft al een tijd verkering met ene Margreet, maar hij wil eigenlijk wel op trekvakantie met vrienden naar Italië. Dit zal zij nooit goed vinden, het enige commentaar wat Gerard hierop geeft is: ‘Dan dump je je vriendin toch’. Dat doet hij ook:
Blz. 114 ‘Ik kan als vrij man vakantie vieren’. Het scheve lachje om zijn mond toonde een mengeling van opluchting en gene. Hij bleef even staan, met zijn handen in zijn zij, en zuchtte alsof hij zichzelf weer moest hervinden. Hij vertelt iets over het telefoongesprek wat hij met Margreet heeft gevoerd. Zwak eigenlijk per telefoon.
…Maandagmorgen hoorde ik de deur beneden open gaan en met een klap weer dicht te vallen. Van boven zag ik dat Marco met zijn weekendtas de trap op kwam. ‘Weet je wat ik heb gedaan?’, vroeg hij glunderend, toen hij boven was. ‘Ik heb mijn vriendschapsring met een grote boog in het kanaal gegooid.’…
Dit is zijn eerste aanslag op de gemoedsrust van zijn ouders. Marco voelde zich gebonden aan zijn vriendin vanwege die vakantie. Hij had zoiets, nou dan maak ik het toch uit? Nonchalant dus.
Blz. 116,117 ‘Op zondagochtend hoorde ik Stefan de trap af stommelen. Zonder twijfel had hij zijn kerkboek onder de arm en een rolletje snoep in zijn binnenzak. Een uur later liep ik naar de keuken en kwam tot mijn verbazing Marco tegen. ‘Wat doe jij hier?’ ‘Ik ga naar de wc.’ ‘Had jij niet een uur geleden naar de wc gemoeten?’ ‘Ik moet helemaal niks meer in mijn leven.’ (…) ‘Dus jij gaat nooit meer naar de kerk?’, vroeg ik. ‘Nee, ik denk het niet’, zei Marco…
Dit is de tweede aanslag op de gemoedsrust van zijn ouders. Hij gaat niet meer naar de kerk en dat terwijl zijn vader predikant is. Hij doet afstand van het geloof. Zijn ouders zijn er dan ook helemaal niet blij mee.
Als Gerard ziek is, pleegt Marco weer een aanslag, maar nu op de gemoedsrust van zijn huisgenoten. Hij gaat bij Chris wonen, een andere student. Zijn huisgenoten zijn verontwaardigd, juist nu Gerard zo ziek is en de manier waarop hij vertrekt. Dat blijkt uit het volgende citaat:
Blz. 166... ‘Maar waarom nu? Waarom juist nu’, vroeg ik langzaam. ‘Omdat die kamer nu vrij
komt.’ ‘Maar waarom juist nu we diep in de shit zitten?’ (…) ‘Wil je weten waarom ik weg ga? Omdat ik dit soort gezeik zat ben!!’ ‘Wij zeiken alleen maar omdat jij nu zo asociaal bent’, siste Stefan. ‘En als je een beetje lef in je lijf had gehad, dan had je het eerder gezegd!’, zei ik er achteraan. (…) Stefan vroeg aan Gerard wat hij ervan vond. ‘Dit is pijnlijk, heel pijnlijk’, was het enige wat hij zei. Daarna vertrok ook hij…
Marco geeft ook nog aan dat ze nu eindelijk kunnen leven in het huis zoals ze wilden, want zegt hij: ‘Ik heb er toch nooit bij gehoord.’ Hij gaat dus echt op een nare manier weg.
Eerder had hij ook al een ‘conflict’ met Joost gehad, Joost gaf aan dat hij een dip had:
Blz. 156 ‘Je doet net alsof we zwijgend en in grafstemming moeten wachten op het moment dat hij dood gaat. Het leven gaat door.’ Ik was even verbijsterd over deze schaamteloze heiligschennis. Een huisgenoot ging sterven en Marco merkte doodleuk op dat het leven doorging!’
Stefan
Stefan is het zorgzamere type in het huishouden van de vier studenten. Hij zorgt regelmatig voor het eten. Ook blijkt zijn zorgzame houding uit de gebeurtenis van 25 december 1990.
…’Ik heb nog een verrassing.’ Stefan lachte een beetje onzeker. Hij haalde zijn pannetje van het gourmetstel en pakte een plastic tas van onder zijn stoel. ‘Het is kerst en dan moet je een beetje lief zijn voor elkaar. Daarom heb ik een cadeautje voor jullie.’…
Het is de eerste keer dat de vier studenten kerst vieren zonder familie. De reden hiervan is voor Stefan anders dan voor de rest:
…Lang had Stefan zijn best gedaan zijn aandacht en vrije tijd te verdelen tussen zijn vader met zijn hersenarme vriendin en zijn alleenstaande moeder. Lang had hij zijn beide ouders willen behagen door regelmatig bezoek. Maar nu was hij de plichtmatigheid voorbij en trotseerd hij een verdrietige moeder en een boze vader. Zo ging nota bene Stefan ons voor in daadkracht…
Stefan was de enige van de vier die nog naar de kerk ging en geloofde. Zijn voorstelling van de hemel is alleen wel wat vreemd. Hij vergelijkt het met mooie aardse dingen.
… Stefan was de enige van ons die nog regelmatig naar de kerk ging. Het ging hem daar om de troost, het lied en de aanbidding. Niet om het dogma en het systeem. (…) Stefan zei naar de hemel te verlangen. (…) ‘De hemel is volgens mij een optelsom van de Mattheüs-passion, een glas wijn, de schilderijen van Monet en vriendschap zonder bijbedoelingen’, antwoordde Stefan…
Bij het volgende citaat geeft Stefan antwoord op de vraag van Gerard: ‘Heb jij dan ooit iets van God ervaren?’.
Blz. 126 … ‘In ieder geval één keer’, zei Stefan na een tijdje, toen ik een jaar of zes, zeven was. Ik sjouwde met mijn kar over de stoep. (…) Mijn buurmeisje zat er in. Een paar jaar jonger. We gingen even een blokje om. Op een gegeven moment hoorde ik iets vallen, ik draaide me om en zag toen één van de voorwielen er af draaien. Ik tilde snel dat meisje uit de boot, voordat dat ding zou gaan kapseizen. Ze begon direct een beetje te jengelen en vroeg natuurlijk waarom we niet verder gingen. Ik zei dat ik even die schroef moest vinden zodat ik dat wiel weer op de as kon draaien. Ik begon te zoeken, liep een paar keer de stoep op en af, maar zag helemaal niks (…) Ik zei: ‘Lieve God, ik ben een schroef kwijt en ik kan hier zo niet weg. Wilt U mij helpen, alstublieft. Om Jezus’ wil. Amen.’ Ik liep snel weer achter die bosjes vandaan. En toen zag ik die schroef liggen, flonkerend in de zon. Ik heb snel ‘dank u wel’ gezegd. Daar was God, toen heb ik iets van God ervaren.’…
Samenvatting
Het boek begint met een afscheidsbrief aan Gerard.
Joost woont samen met Marco, Stefan en Gerard in een studentenhuis in Leiden. Ze zijn alle vier lid van de studentenvereniging Socrates. Bij de ontgroening voor de vereniging ontmoet Joost Farah. Hij moet als deel van zijn ontgroening voor haar koken. Tijdens dit diner ziet hij eigenlijk pas hoe mooi ze is en wordt verliefd op haar.
In het huis wordt veel gediscussieerd over het geloof en in deze discussies is Gerard altijd degene die wint, omdat hij een soort natuurlijk gezag heeft door zijn brede bouw, lengte en zijn zware stem. Buiten het huis zorgt hij vaak ook voor opschuddingen tijdens de referaten die in de vergaderingen van de vereniging gehouden worden.
Marco’s vader is predikant en zijn vader verwacht van hem dat hij ook predikant wordt, maar Marco studeert natuurkunde is niet van plan om dominee te worden.
Joost probeert steeds meer contact te leggen met Farah. Hij gaat langzamerhand steeds meer aan Farah denken.
Gerard probeert op een gegeven moment in het bestuur van Ars en amicitia (deel van grote vereniging Socrates) te komen. Maar men vond hem niet goed genoeg. In plaats van hem gaat Farah in het bestuur. Het is een erg onaangename vergadering. Hierdoor verloor het dispuut zijn functie als plaatsvervangend gezin voor Gerard.
Een middag stelt een van Joost’ dispuutgenoten, Bart, voor om bij het dispuut te gaan eten. De concurrent van Socrates, het completa-dispuut, heeft besloten om vandaag van zich te laten horen. Ze maken in het gebouw van Socrates een vuur in de hal en gooien een hele pot melkpoeder naar beneden op het vuur waardoor een enorme steekvlam ontstaat. Iedereen is op tijd weg behalve een onwetende eerstejaars. Deze krijgt de steekvlam over zich heen en is heel erg verbrand. Als Joost het verhaal thuis vertelt besluiten ze alle vier dat ze een daad willen stellen. Gerard organiseerd een extra vergadering waar het probleem van ontgroenen, gevaarlijke stunten enzovoorts behandeld moet worden. Joost was niet zo blij was met het tijdstip van de vergadering, want de middag daarvoor had hij net met Farah afgesproken om de avond na de vergadering wat te gaan eten en hij is bang dat de vergadering de sfeer van zijn dineetje overschaduwd.
Vóór de vergadering worden de vier jongens lastiggevallen door leden van Socrates. Zij vinden de studenten lastig, omdat zij een vergadering willen beleggen. De dag van de ledenvergadering worden ze ook regelmatig lastig gevallen per telefoon totdat ze de hoorn naast de telefoon leggen. Tijdens de vergadering wordt eigenlijk al de wind uit de zeilen gehaald door de speech die de senaat vlak voor de speech van Gerard houdt. Gerard werd de hele vergadering overstemt en de sociale druk van alle studenten samen, plette zijn moed. Gerard is sinds deze vergadering getraumatiseerd en is bevangen door angst voor een hersenloze massa. Ze hebben er dus niets mee bereikt.
De liefde tussen Joost en Farah loopt uit op niets. Nadat hij een jaar verliefd is, komt er eindelijk actie, maar dat is algauw weer over.
Marco, de perfecte zoon en schoonzoon, verbreekt plotseling zijn relatie met zijn vriendin. Hij wil zijn eigen leven bepalen en wil niet meer dat zijn leven voor hem bepaald wordt. Hij is erg opgelucht. Zijn ouders begrijpen hem niet. De vrienden in huis nemen het ongedwongen gevoel van Marco over en vinden dat ze meer moeten genieten van het leven. Daarom gaan Joost en Gerard samen een week naar Parijs om van hun vrijheid te genieten. Toch kan Joost in Parijs ook alleen aan Farah denken ondanks alle prachtige vrouwen. En voelt zich niet echt vrij.
In de zomervakantie pleegt Marco een tweede aanslag op de gemoedsrust van zijn ouders. Hij besluit dat hij niet meer naar de kerk gaat. Hij vond dat hij niet eindeloos de schijn voor zijn ouders moest ophouden. Hij denkt te rationeel om in God te kunnen geloven.
Kerst 1990, de vrienden zijn voor het eerst allemaal in Leiden met kerst in plaats van thuis. Stefan wilde zijn vrije tijd niet meer de hele tijd delen tussen zijn vader en moeder, daarom stelde hij het etentje op kerstavond ook voor. Voor de andere drie was het in het begin van een onomkeerbaar proces. Zo gaat Joost ook nooit meer naar de kerk alleen als hij thuis is. Dan gaat hij voor zijn moeder, omdat zij het zo graag wil. Stefan is de enige die nog regelmatig naar de kerk gaat. Hij verlangt naar de hemel en stel zich voor hoe geweldig het zou zijn als de hemel bestaat. Gerard heeft nooit iets van God gemerkt en hij heeft daarom in Parijs besloten om niet in god te geloven. Die avond daagt Gerard God ook uit. Hij gaat op het platte dak staan dat aan hun huis grenst en zegt tegen God dat als hij bestaat hij nu een meteoriet naar beneden moet laten komen. Er gebeurt niets dus volgens Gerard bestaat God niet.
Marco gaat op 8juli op vakantie samen met Chris. Hij gaat liften naar Italië. Gerard, Stefan, Bart Bies en Joost gaan een week later liften richting Praag.
Op 12 juli valt Gerard ’s middags op de grond en krijgt een epileptische aanval. De dokter wordt gehaald en hij wordt naar het ziekenhuis gebracht. Hij wordt daar een weekend gehouden. In het ziekenhuis worden scans gemaakt van zijn hersenen om te zien waar het probleem ligt. 16 juli komt Gerard weer thuis. Hij vertelt dat het er niet goed uit ziet en vertelt in tranen dat hij waarschijnlijk dood gaat. Hij slaat in paniek.
De sfeer in huis is beladen. De vrienden weten niet hoe ze moeten reageren op Gerard en wat ze wel en niet kunnen zeggen. Gerard heeft zichzelf voorgenomen om met de dag te leven en nu van het leven te genieten. Hij heeft er een hekel aan dat iedereen net doet alsof hij al dood is en in het huis wordt het onderwerp ook sindsdien een beetje gemeden.
Ondertussen wordt er nog een onderzoek gedaan naar de aard van het gezwel dat hij in zijn hoofd heeft. Op 1 augustus krijgt hij de uitslag. Het is nu zeker dat hij doodgaat. Het gezwel was agressief en kwaadaardig. Hij heeft niet eens meer de kans om te overleven. Hij kan alleen bestraald worden wat alleen zijn leven verlengd. Marco’s reactie op Gerard ziekte is een beetje raar en roept ook boze reacties op bij Joost en Stefan. Op 5 september hoort Joost dan ook op de sociëteit van Chris dat Marco het huis wil verlaten omdat er thuis een terminale sfeer heerst. Joost is woedend en wil Marco slaan, maar als hij thuis komt is Marco weg en Marco komt ’s avonds ook niet thuis. Marco belt de volgende dag op om het goed te maken en zegt dat er niets van het verhaal van Chris klopt. Ze maken het weer goed.
Die zondag besluit Gerard dat hij zijn hoofd kaal wil scheren zodat hij zelf zijn aftakelingsproces kan controleren. Vrijdag 20 september is dag van de laatste bestraling voor Gerard. Gerard beseft dat hij nu in de herfst van zijn leven zit. Die dinsdag erop gaat Gerard naar het ziekenhuis. Het ziet er allemaal niet goed uit, want hij gezwel is niet kleiner geworden en de dag van overlijden is eerder een kwestie van weken dan van maanden. Maandag 30 september vertelt Marco dat hij toch het huis uitgaat. Joost is erg boos en besluit de kamer van Marco te huren zodat er nu niet iemand extra in het huis komt. Woensdag 13 november wordt Gerard permanent opgenomen in het ziekenhuis. Hij ziet er niet goed uit. Verder vertelt hij aan Joost dat hij nu regelmatig bad. Hij zegt te bidden uit wanhoop.
Zaterdag 16 november ziet Joost Farah uit Gerards kamer glippen. Joost is aan de grond genageld, want hij had nooit iets gemerkt van een verstandshouding tussen die twee, maar hij vraagt niets aan Gerard. Die vrijdag erop vertelt Gerard dat hij een keer met Farah naar bed is geweest. Hij heeft haar belazerd want voor hem stelde het niets voor terwijl het heel veel voor haar betekende. Gerard heeft het gevoel Joost te hebben belazerd. Joost voelt zich een enorme loser en vloekt het hele huis bij elkaar als hij thuis is. Maar hij vergeeft Gerard uiteindelijk toch. Donderdag 19 december zegt Gerard zijn dood te voelen naderen en hij heeft er vrede mee. De volgende dag ligt hij in een coma en die zondag sterft Gerard. Donderdag is de begrafenis. Joost houdt nog een kort verhaal en draagt een gedicht voor.
Titelverklaring
De titel is ‘Overwinteren’. De titel heeft een dubbele betekenis. Als eerste speel dit boek altijd in of rond de winter. Met de winter wordt in dit boek echter ook bedoeld, de tijd wanneer je leven in duigen lijkt te vallen, wanneer je twijfelt aan je geloof, wanneer je twijfelt aan dingen die voor anderen zo vanzelfsprekend zijn. Die tijd heb je in je jeugd. Door die tijd moet je heen. Zo ook bij de 4 studenten in het boek. Daarom ‘overwinteren’, je kunt het woord eigenlijk ook vertalen met ‘overleven’.
Thema
Het thema van dit boek kun je vinden in de brief die Joost aan GErard schrijft. Deze brief kun je beschouwen als de inleiding van het boek. In die brief staat, dat Gerard vóór zijn dertigste moest beslissen of hij zou blijven geloven, of het geloof de rug toe zou keren. Halverwege de brief staat het thema:
…Je weet waarom ik schrijf. Ik kom een oude belofte na, een belofte die ik je op het laatst van je leven het gedaan. Je vroeg met te kiezen. Het was koud of heet, maar in geen geval mocht ik lauw worden. En voor mijn dertigste moest de kogel door de kerk...
Standvastigheid in het leven. Dat hoeft dus niet te betekenen dat je gelooft, maar als je niet gelooft, moet je dat wel kunnen verklaren en vasthouden. Niet de ene keer de ene kant op en de andere keer weer de andere kant op.
Nog een thema in dit boek zit verpakt in de titel ‘Overwinteren’. De titel doelt terug op het feit dat jongeren moeten overwinteren in de nieuwe wereld waarin ze nu leven. Het is dus als het ware, de tijd van volwassen worden. In het boek wordt beschreven hoe Joost ‘overwinterd’.
Motto
Mijn liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, mijn vriendin, mijn schone, en kom. Want zie, de winter is voorbij; de plasregen is over, hij is overgegaan. De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land.
Hooglied 2:10-12
In dit motto wordt de titel verpakt: ‘Want zie, de winter is voorbij.’ Na de winter, de koude periode in de natuur, maar ook na de koude periode in het leven van Joost, breekt er weer een nieuwe periode aan. Met de koude periode in het leven van Joost bedoel ik de periode dat hij niet of nauwelijks meer geloofde, dat hij twijfelde aan zichzelf en aan de dingen die voor anderen gewoon waren. Na het overlijden van Gerard komt het geloof bij Joost terug.
Motieven
Één van de motieven in dit boek is de verandering van jongeren in de periode dat ze, vanuit een beschermde omgeving, terecht komen in ‘de grote boze wereld’. Nog een motief is: Je een weg weten te banen door allerlei verschillende meningen van anderen en groepen die overheersen.
Twee andere motieven zijn: roken en koffie drinken. Overal in het boek duiken deze motieven weer op. Aan het eind van het boek wordt je je er van bewust dat koffiedrinken een motief is:
…Gerard doofde zijn laatste sigaret in zijn bok en zei dat het tijd was om een taxi te bellen. Hij pakte zijn mok en stond op. ‘Dat is voor het eerst’, zei ik en ik knikte in de richting van zijn mok. ‘Dat je hem meeneemt bedoel ik.’ ‘Is dat zo?’, vroeg Gerard. ‘Jep.’ Hier stonden altijd vieze mokken van jou, met peuken in een laagje koffie.’ ‘Nou, dan laat ik hem de laatste keer ook maar staan.’…
Vertelsituatie
Het boek is geschreven in de ik-vorm. Het is dus een ik-verhaal. Joost is de persoon die het verhaal als het ware verteld. Toch heeft Gerard ook een enorme invloed op het verhaal. Maar dat komt ook door zijn invloed op Joost. Joost is de figuur waar het verhaal vanuit is beschreven.
Tijd
Het verhaal wordt verteld over een periode van vier jaar, maar uit die vier jaren worden alleen de winters beschreven, en dan vooral de maand december, met het kerstfeest. Het gaat voor een groot deel over de winters van 1988- 1991. In 1991 wordt er ook nog een stukje zomer beschreven, maar dat gaat heel snel voorbij, de verteltijd is veel korter.
Het verhaal is niet- continu, omdat er steeds grote stukken tijd worden overgeslagen: de zomers. Aan het einde gebeurt dat wel minder, maar toch… Dat heet tijdversnelling. Maar er zijn ook enkele flashbacks. Wat er, vooral in de eerste delen, niet in het boek voorkomt, is vertraging. In het laatste deel is er wel een voorbeeld van, als Gerard moet worden opgenomen.
Ruimte
Het verhaal speelt zich af in Leiden. Meestal in het studentenhuis van de vier jongens. Ook het ziekenhuis waar Gerard ligt en op de plaats waar Ars et amicitia vergadert komt een gedeelte van het verhaal voor. Verder in cafeetjes e.d. Een heel klein gedeelte speelt zich af in het ouderlijk huis van Joost.
Verhaalfiguren
Joost
Joost Gersjes is de ik-figuur in het boek. Hij begint in het boek als redelijk gelovige student. Verderop in het boek zwakt dat steeds meer af. Uiteindelijk gaat hij, als hij in zijn ouderlijk huis is, alleen nog voor zijn moeder naar de kerk. Wanneer hij in Leiden in het studentenhuis is, gaat hij helemaal niet meer naar de kerk. Hij heeft hier niet echt bewust voor gekozen. Joost is verliefd op Farah. Maar hij voelt zich toch niet echt op zijn gemak als hij bij haar in de buurt is. Verder is hij lid van de studentenvereniging ‘Ars en amicitia’ waar hij dikwijls Farah ontmoet. Na een avond bij haar te zijn geweest, belt Farah hem op met de mededeling dat hij niet moet denken dat Farah iets voor hem voelt. Joost is hier erg boos over en teleurgesteld. Joosts beste vriend is Gerard. Ze spreken veel met elkaar en Joost steunt hm als het blijkt dat Gerard niet meer lang zal leven. Aan het eind van het boek doet Joost Gerard een belofte met betrekking tot zijn geloof: ‘Beloof me Joost, dat je ooit een bewuste en overtuigende keuze maakt. Laten we afspreken dat jij in ieder geval voor je dertigste een keuze maakt. Voor of tegen. Maar in ieder geval met open ogen, met heel je verstand, heel je gevoel en met heel je hart. Voor je dertigste. Beloof je me dat?’ ‘Dat beloof ik.’ Die keuze heeft hij gemaakt, en hij heeft gekozen voor het geloof. Zonder kon hij het blijkbaar toch niet. Door het boek heen kom je erachter dat Joost een ‘round character’ is.
Gerard
Gerard is de tweede hoofdpersoon. Hij is de beste vriend van Joost. Gerard is heel radicaal in bepaalde dingen. Hij stelt God bijvoorbeeld een ultimatum: als hij op een bepaald moment op het dak achter hun studentenhuis staat, spreekt hij met zichzelf af dat, als er een hogere macht bestaat, er over drie seconden een meteoriet op zijn hoofd mag vallen. Als dit niet gebeurd, is dit eigenlijk het eerste moment dat hij radicaal met de rug naar God teo gaat staan. In het vierde deel van het boek, ‘Over het begin’, wordt er bij Gerard een ziekte ontdekt: hij heeft een gezwel in de hersenen. Ongeneeslijk en ten dode opgeschreven… Eerst weet Gerard hier niet me om te gaan. Hij wil nog niet sterven. Maar nadat hij weer in God gelooft, vindt hij berusting en is hij bereid te sterven. Gerard is ook een ‘round character’. Je komt steeds meer over hem te weten.
Marco
Marco studeert natuurkunde, maar zijn vader wil graag dat hij, net als hijzelf, predikant wordt. Maar omdat hij geen roeping gehad heeft om predikant te worden, studeert hij geen theologie. Marco heeft voor natuurkunde gekozen omdat hij ‘een hang heeft naar stellige zekerheden: E = mc2 en God is Almachtig. Verder op in het boek kom je erachter dat Marco eigenlijk heel onverschillig is. Hij maakt op een gegeven moment zijn verkering uit en zegt het geloof in God vaarwel, twee dingen die zijn ouders niet waarderen. Op het moment dat Gerard ongeneeslijk ziek is, is Marco op vakantie maar hij komt niet voor Gerards ziekte naar huis. Er hangt op dat moment een droevige sfeer in het studentenhuis. Marco kan daar slecht tegen en trekt bij zijn vriend Cor in. Hij heeft er genoeg van om in een verdrietige sfeer te wonen. Marco is een net als de anderen ook een ‘round character’ maar komt niet erg naar voren in het boek zodat je eigenlijk aan het eind nog niet precies weet hoe hij is.
Stefan
Stefan is heel zorgzaam. Als het kerst is, zorgt hij voor cadeautjes. Ook stelt hij voor om met de kerstdagen in Leiden te blijven om met z’n allen te gaan gourmetten. Hij is de enige die blijft staan in het geloof in God. Hij blijft dan ook als enige trouwe naar de kerk gaan. Op het eerste gezicht lijkt het of hij een zorgeloos leven leidt: hij is zorgzaam, gelooft in God en gaat naar de kerk. Maar het is niet zo, zijn ouders zijn gescheiden en nu moet hij zijn vrije tijd verdelen met bezoeken brengen aan zijn vader met diens (zoals hij het noemt) hersenloze vriendin en zijn moeder. Ook hierom zorgt hij dat hij in de weekenden niet te vaak naar huis hoeft. Op het eind van het verhaal heeft hij afscheid genomen van zijn vader en moeder en heeft hij besloten om ze los te laten. Stefan is ook een ‘round character’ hij komt alleen niet erg veel naar voren in het boek.
Farah
Farah is lid van het dispuut ‘Ars en amicitia’, een onderdeel van de studentenvereniging ‘Socrates’. Nadat Joost, als deel van de ontgroening van het dispuut, bij Farah heeft gegeten wordt hij verliefd op haar. Maar Farah voelt niets voor hem. Aan het eind van het boek blijkt zij verliefd te zijn geweest op Gerard, maar Gerard voelde niet voor haar. Farah blijft een beetje op de achtergrond. Ze is een ‘round character’.
Meneer Faber
Meneer Faber is de huisbaas van de vier studenten. Hij is niet als andere huisbazen. De kamers werden door hem beschikbaar gesteld als een vrijhaven voor hard werkende, christelijke studenten. Dat was Fabers heilige missie. De financiële tegenprestaties van de studenten heette bij hem dan ook een bijdrage. Hij weigerde te spreken over huur. Want het was een ‘christelijk project’. Verder krijg je in het verhaal niet veel temaken met Faber. In het begin van het boek krijgt hij ruzie met Joost die persé een poster wil laten hangen. Hier is Faber het niet mee eens, maar aan het eind van het boek hangt hij er nog… Ook stuurt hij aan het eind van het verhaal een bos bloemen naar Gerard vanwege zijn ziekte. Voor zover hij naar voren komt in het boek, is het een ‘flat character’.
Taal gebruik
Het boek is makkelijk te lezen. Het taalgebruik is hedendaags, maar af en toe zijn er dingen redelijk grof uitgedrukt. Echt regelrecht. Maar het is niet zo dat het heel erg storend is. Echt het dagelijkse leven wordt geheel beschreven. Het geeft zo goed weer hoe studenten dachten en spraken, en de tegenwoordige studenten ook spreken en denken. Hiermee wil ik niet de slechte kanten goed praten.
Bronvermelding
Omdat ik geen goede bespreking op internet kon vinden, heb ik het grotendeels zelf gemaakt of over genomen uit een verslag van een vroegere PZ-leerling.
Biografische gegevens van de auteur
Gert-Jan en Rianne Segers wonen samen met hun dochters Anne en Eline in Egypte. Ze zijn als zendingswerkers uitgezonden door de Gereformeerde Zendingsbond (GZB). ”Overwinteren” is het debuut van Gert-Jan Segers. Gert-Jan is coordinator van een studie- en toerustingscentrum en Rianne werkt in een weeshuis in een van de vuilniswijken van Cairo. Voor die tijd werkte hij als beleidsmedewerker bij de Tweede-Kamerfractie van de RPF, en daarvoor studeerde hij politicologie in Leiden. Daarom de vraag: zal dit een van de vele autobiografische romans worden van de afgelopen tijd? Aanwijzingen genoeg, zelfs voor de buitenstaander. Het verhaal speelt zich af in een christelijk studentenhuis met vier bewoners, die uitblinken in het schrijven en opvoeren van toneelstukken. Dat doet onweerstaanbaar denken aan het huis in de Leidse Decimastraat waar Gert-Jan Segers tijdens zijn studententijd woonde. De ik verteller, Joost, blijkt in 1998 dertig jaar te worden, net als de auteur. Ook de namen van de hoofdpersonen lijken op die van de auteur: Joost Gersjes, wat lijkt op Segers en Gerard, waar je meteen zijn voornaam in herkent. En, opmerkelijk detail, hij heeft moeite om de teksten voor de diverse opvoeringen erin te stampen. Dat herinnert aan een interview met de leden van het cabaretgezelschap Decima in het Nederlands Dagblad: „Gert-Jan heeft er een hekel aan de teksten uit zijn hoofd te leren.”
When the rain is blowing in your face
And the whole world is on your case
I could offer you a warm embrace
To make you feel my love
When evening shadows and the stars appear
And there is no one there to dry your tears
I could hold you for a million years
To make you feel my love
I know you haven’t made your mind up yet
But I would never do you wrong
I’ve known it from the moment that we met
No doubt in my mind where you belong
I’d go hungry, I’d go black and blue
I’d go crawling down the avenue
There’s nothing that I wouldn’t do
To make you feel my love
The storms are raging on the rollin’ sea
And on the highway of regret
The winds of change are blowing wild and free
You ain’t seen nothing like me yet
I could make you happy, make your dreams come true
There’s nothing that I wouldn’t do
Go to the ends of the earth for you
To make you feel my love
Gedicht waar Joost door geraakt wordt!
Recensies
Kijken met de ogen van een Leidse student
Vier jongens in een Leids studentenhuis. Koffie, sigaren en eindeloze gesprekken over liefde, geloof en dood. Gert-Jan Segers schreef er een roman over die wat moeizaam op gang komt, maar snel aan diepte wint, en de lezer uiteindelijk vast in zijn greep heeft. Vluchten helpt niet. Onverbiddelijk plaatst de schrijver je voor de keus: niet voor of tegen de kerk, de traditie, de godsdienst, maar voor of tegen God.
”Overwinteren” is het debuut van Gert-Jan Segers, die binnenkort als zendingswerker voor de GZB wordt uitgezonden naar Caïro. Voor die tijd werkte hij als beleidsmedewerker bij de Tweede-Kamerfractie van de RPF, en dáárvoor studeerde hij politicologie in Leiden. De vraag lijkt dus gerechtvaardigd: Is dit boek een van die half-autobiografische romans die de laatste jaren hun duizenden verslagen hebben?
Aanwijzingen genoeg, zelfs voor de buitenstaander. Het verhaal speelt zich af in een christelijk studentenhuis met vier bewoners, die uitblinken in het schrijven en opvoeren van toneelstukken. Dat doet onweerstaanbaar denken aan het huis in de Leidse Decimastraat waar Gert-Jan Segers tijdens zijn studententijd woonde. De ikverteller blijkt in 1998 dertig jaar te worden, net als de auteur. En, opmerkelijk detail, hij heeft moeite om de teksten voor de diverse opvoeringen erin te stampen. Dat herinnert aan een interview met de leden van het cabaretgezelschap Decima in het Nederlands Dagblad: „Gert-Jan heeft er een hekel aan de teksten uit zijn hoofd te leren.”
Als je echter het eind van het verhaal bereikt, kun je niet anders dan de parallel met de werkelijkheid loslaten, en beschaamd bedenken wat je eigenlijk al wist: dat de wereld van een roman zichzelf genoeg is, dat verhaalpersonages er recht op hebben hun eigen leven te leiden. De werkelijkheid levert alleen maar brandstof voor de verbeelding. Een roman roept per definitie een volkomen nieuwe wereld op, vreemd en herkenbaar tegelijk.
Twijfelaars
Vier jongens dus, in een christelijk studentenhuis. Maar eigenlijk is er maar één die echt in God gelooft: Stefan. Hij is de meest zachtmoedige, de meest zorgzame van de vier, hij kookt, zet koffie, pakt de telefoon aan. De tweede huisgenoot is Marco: de man van vaste structuren, rationeel, zich vastklampend aan de werkelijkheid, egoïstisch soms. En ten slotte zijn er de hoofdrolspelers, Gerard en Joost. De twijfelaars, de zoekers.
Wanneer je als lezer het eerste hoofdstuk opslaat, is het even doorzetten. Beschrijvingen zijn niet het sterke punt van de auteur – en laat hij daar nu uitgerekend zijn verhaal mee beginnen. Het ontbreekt niet aan concrete mokken koffie, bruine meubels, maaltijden met lasagne of patat en veelvuldige wc-gangen, maar toch blijft het beeld onscherp. Alle voorwerpen, kleuren en vormen staan afzonderlijk naast elkaar. Ze vormen geen totaalindruk, geen sfeer. Op dat punt is het verhaal niet suggestief genoeg.
Op andere punten wel. Dialogen schrijven kán Gert-Jan Segers. In het begin moet je als lezer even wennen aan de taal en mentaliteit van de hoofdpersonen, soms plat, soms arrogant. Maar naarmate het boek vordert, bekommer je je daar niet meer om, zie je ook niet meer dat het best wat soberder kan, dat de dingen minder duidelijk en herhaaldelijk gezegd hoeven te worden. De inhoud, steeds beklemmender, verdringt de vorm. Meer en meer legt het verhaal beslag, totdat je niet anders kunt dan je volledig overgeven aan de gedachten en emoties van de hoofdpersonen. De authenticiteit daarvan houdt je klemvast in de ban van het verhaal, tot het eind toe.
Godsdienstigheid
Het huis en het dispuut, daar draait het leven van deze vier studenten om. Intussen wordt er uiteraard ook nog gestudeerd, maar daar merk je als lezer weinig van. De ikverteller, Joost, doet bestuurskunde, en zit af en toe te zwoegen voor een tentamen, maar verder bestaat het leven uit koffie en bier drinken, sigaren roken en zware gesprekken voeren. Vooral dat laatste.
Hoewel ze alle vier een kerkelijke achtergrond hebben, zijn vooral Gerard en Joost heel kritisch over alles wat ze aan godsdienstigheid hebben meegemaakt. In de woorden van Gerard: „Twee jaar geleden is mijn vader doodgegaan. De beste man heeft zijn leven lang gedraafd voor de kerk, christelijke school en voor de christelijke politiek. (...) Ik heb hem over Groen van Prinsterer gehoord en over de Gereformeerde Bond en over allemaal christelijke clubs en christelijke mannetjes. Maar nooit één woord over God. Nooit! Nooit heeft die man verteld of hij, behalve al die toespraken op toogdagen, ook ooit iets van God zelf heeft vernomen.”
En even verder: „Neem Arthur. Heerlijk die jongen, zegt gewoon lekker dat christenen best aardige mensen zijn, brave burgers, goede ideeën hebben. Die jongen ziet niets anders dan een traditie en brave kerkgangers. Maar het gaat om God, Joost. Het is de vraag wie God is en wat Hij wil. Die Arthur heeft daar nog nooit een seconde wakker over gelegen. En daar is hij gezegend mee. Alleen moet hij niet denken dat hij iets van het christelijk geloof begrijpt.”
Radicale keus
De weg die de twee hoofdpersonen in de loop van deze roman afleggen, doet je als lezer de adem inhouden. Vanaf het moment dat Gerard zijn rauwe uitdaging aan God het heelal in slingert, tot het moment dat hij, overwonnen, neerknielt aan de rand van het dak. Hij weet dan dat de tumor in zijn hoofd snel voortwoekert. „Als de dood voor de deur staat, weet je je plaats ten opzichte van God wel.”
Zijn ziekte en sterven maken voor Joost de zoektocht dringender: hij heeft Gerard beloofd dat hij vóór z'n dertigste de keus gemaakt heeft. Hoe dat afloopt, is –na het lezen van het hele boek, na het herlezen van de brief waarmee het verhaal begint– geen verrassing meer. De laatste bladzijden, waarop Joost in de woorden van Bob Dylan van zijn overtuiging blijk geeft, hadden dus achterwege kunnen blijven. Daarmee zou het verhaal meteen een sterker slot hebben gekregen.
Dat neemt niet weg dat ”Overwinteren” een indrukwekkend boek is. Genadeloos eerlijk soms. Als je met de ogen van een Leidse student anno 1990 leert kijken, zie je heel scherp de schaduwzijden van het burgerlijk bestaan en het ingezakte christendom in al z'n schakeringen. Kerstbomen en zalvende preken, pepermuntjes en eau de cologne, koffie en sprits, bruiloften met taartjes en een berijmd abc – en dat terwijl het heelal eindeloos en ondoorgrondelijk is.
Zo'n gedachte is natuurlijk erg studentikoos, en misschien ook een beetje arrogant. Maar voor de hoofdpersonen is het leven hevig en diep, ze weigeren zich neer te leggen bij het alledaagse bestaan, ze houden zich bezig met grotere dingen: liefde, dood en God. Gezapig leven binnen de kaders van de traditie is er niet bij. Er dient een radicale keus gemaakt te worden: „Of we ontdekken de echte vrijheid en we worden sterke gelovigen en eenzame heiligen, óf het verhaal van Jezus is te hoog gegrepen en klopt gewoon niet. (...) Dan belanden we in het zwarte gat.”
Zo'n uitspraak schudt je als lezer wakker, roept je op om eerlijk te zijn, houdt je een spiegel voor. Hoe ver ben je zelf weggezakt in je kerkelijke en burgerlijke bestaan? Weet je wel Wie God is?
N.a.v Overwintern, door Gert-Jan Segers; uitg. Mozaïek, Zoetemeer, 2000; ISBN 9023990315
190 blz.
Bron: Ennyde Bruijn, Kijken met de ogen van een Leidse studente,
http://yord.nl/literatuur/artikel/394575 13 september 2000
Gerecenseerd door Katrien Ruitenberg
Natuurlijk had u niet anders verwacht dan dat u in Wapenveld een bespreking zou aantreffen van het literaire debuut van oud-medewerker Gert-Jan Segers [1]. Hij studeerde politicologie in Leiden, woonde zes jaar in een studentenhuis en was lid van het C.S.F.R.-dispuut Panoplia. De roman Overwinteren is voor een deel gebaseerd op de ervaringen van de schrijver in die periode.
Vier studenten delen een huis, en vervolgens (véél) koffie, en ook lief en leed wordt gezamenlijk beleefd. De schrijver laat verteller Joost de ik-vorm gebruiken. De eigenlijke hoofdpersoon is Gerard, die de krachtigste persoonlijkheid en de meest uitgesproken ideeën heeft. Joost trekt zich aan hem op, en er groeit een diepe vriendschap tussen die twee. De andere twee bewoners zijn Stefan die God en zijn medemensen oprecht dient, en Marco die alles best vindt zolang het maar niet ten koste gaat van zijn vrijheid.
De schrijver lijkt zich zowel met Joost als met Gerard te identificeren. Een aanwijzing daarvoor vormen de gekozen namen: de achternaam van Joost is ‘Gersjes’, en daaruit is zonder veel moeite ‘Segers’ te reconstrueren, terwijl Gerard verwant is aan Segers’ voornaam.
De hoofdlijn van het verhaal betreft de geestelijke ontwikkeling van vooral Joost en Gerard. De achtergrond wordt gevormd door alledaagse bezigheden, perikelen binnen de studentenvereniging, verliefdheid, en buiten de verhaallijn de ontwikkelingen in het Oostblok. Die passages onderbreken het verhaal en zijn mijns inziens weinig functioneel.
Alle vier de bewoners nemen op hun eigen manier wat afstand van het christelijk geloof zoals ze dat van huis meegekregen hebben. Joost laat het er een beetje bij zitten, zonder al te veel bewuste overwegingen; de altijd radicale Gerard stelt God een ultimatum en zegt Hem dan vaarwel. De anderen twee maken een nog weer andere keus. Marco berekent de plussen en minnen, en wordt doelbewust atheïst, ongeveer op dezelfde manier als hij zijn meisje aan de dijk zet. Stefan maakt zich een ietwat naïeve, maar wel persoonlijke geloofsbeleving eigen. De dreiging waar Gerard mee geconfronteerd wordt, leert hem op een heel andere manier naar God zoeken. En hij vindt Hem. Gerard dringt er bij Joost op aan dat hij ook een keus moet maken. Koud of heet, maar alsjeblieft niet lauw. Proloog en (ten overvloede) epiloog onthullen de keus van Joost.
Tijdens een discussie over dit boek op een literatuurkring kwam de vraag aan de orde of het einde van het boek – Gerard verzoent zich met God en vindt vrede – geloofwaardig beschreven is. Mij werd duidelijk dat het antwoord afhangt van puur persoonlijke factoren als levensgeschiedenis en karakter. Ik voor mij kan me voorstellen dat het kan: een door en door rationeel mens die overstag gaat. Mijn ervaring is dat beslissingen als deze vallen in een laag die dieper is dan het rationele. Confrontatie met lijden maakt het de mens soms mogelijk om die laag te bereiken, en God om ons te bereiken.
De vier studenten zijn lid van een grote, seculiere studentenvereniging, Socrates, onderverdeeld in disputen. Bij één daarvan, Ars et Amicitia, zijn de vier huisgenoten aangesloten. In het beeld dat de auteur van dat dispuut schetst, wordt iets zichtbaar van zijn ideaal: christenstudenten die hun plaats innemen midden in de studentenwereld. Het dispuut bestaat uit gelovigen én ‘liberale, verlichte heidenen’ die gemeen hebben dat ze de vragen die vanuit de cultuur op hen af komen, serieus willen nemen. Gert-Jan Segers betreurt het dat de C.S.F.R. christenstudenten zo in beslag neemt dat er geen ruimte over blijft voor intensieve omgang met studiegenoten (interview in Trefpunt).
Een niet zo verheffende rol wordt gespeeld door Faber, de huisbaas. Hij laat zich voorstaan op zijn goede bedoelingen met het ‘christelijk project’, maar in feite draait het bij hem om geld en met de regels neemt hij het niet zo nauw. De auteur heeft een antenne voor schijnheiligheid in christelijke kring: zie het tenenkrommende verslag van een huwelijksbevestiging waarbij het bruidspaar schuldbelijdenis doet, en de afspraak die de moeder van Joost met hem maakt: als hij thuis is af en toe mee gaan naar de kerk, voor de mensen¼
Gert-Jan Segers doet nadrukkelijk zijn best om de hoofdpersonen als geen haar beter dan de gemiddelde student te portretteren. Niet alleen grof taalgebruik, kroeg- en bioscoopbezoek worden daarbij ingezet, maar ook vrijblijvende seks. De terloopsheid waarmee dit afgedaan wordt, gaat mij wat ver. Verder betreur ik dat belangrijke personages als Farah en Stefan zo clichématig beschreven worden dat hun rol in het verhaal ongeloofwaardig wordt. Het viel me op dat het ook voor Segers moeilijk is de Nederlandse werkwoordstijden goed te hanteren. Hoe doe je dat als je in een verhaal dat in de verleden tijd gesteld is, iets wilt vermelden uit een nog verder terugliggend verleden (p 12 en 13)? In de discussies worden dingen soms met zoveel aplomb geponeerd, dat het moeilijk valt een en ander serieus te nemen. Weer een voorbeeld van een boek dat er beter op geworden zou zijn als een kritische buitenstaander er kanttekeningen bij had mogen plaatsen.
De structuur van het boek is origineel. Niet alles kan meteen doorzien worden, en de vele interne verwijzingen maken herlezing tot een genoegen. Af en toe verrast Segers met formuleringen zó vol zeggingskracht, dat je weer verzoend bent met het ietwat vlakke geheel. Een lovende opmerking ook over het uiterlijk van het boek. De foto op het voorplat is fraai en veelzeggend, en het kader is mooi beletterd. De titel daarop heeft rechtstreeks betrekking op de episodes die beschreven worden: vier winters (1988 tot en met 1991). In het woord overwinteren klinkt verder door: ‘ondanks moeilijke omstandigheden overleven’ en ‘een periode van rust beleven die voorwaarde is voor verandering en groei’.
Ik citeer uit de mond van Gerard de boodschap van het boek.
De meesten geloven omdat ze de zekerheid van een religieus systeem willen. Die merken niks van God, maar hebben daar ook helemaal geen behoefte aan. Die willen regels, willen precies weten hoe ze moeten leven, anders worden ze gek van de vrijheid. Die werken hard in hun christelijke club en denken dat ze dat voor God doen. Maar het heeft niks met God te maken, het is alleen goed voor hun eigen zielenrust (p 129).
Hoe dan ook, volgens mij is een vrij leven in relatie met de persoon van Jezus de kern van het christelijk geloof. En wat we er ook van geloven, óf je bent christen en je stelt je in verbinding met Jezus, óf je gelooft het niet en dan heet je ook geen christen. Je bent koud of heet, maar in ieder geval niet lauw (p 49).
De auteur heeft de scherpe kantjes niet van het weerbarstige leven afgehaald. Zijn pleidooi voor echtheid verdient uw aandacht
Bron: Katrien Ruitenberg, Overwinteren
http://www.wapenveldonline.nl/viewArt.php?art=172
Jaar van verschijnen: onbekend
REACTIES
1 seconde geleden