Het boek gaat over de familie Gijselhart en bestaat uit drie delen. Te beginnen bij Valse lente. Hierin wordt de gierige weduwnaar A.W. Gijselhart beschreven. Hij woont alleen op het Doornenhof. Ook is vader van twee kinderen: Magda en Leendert. In deel 1 wordt vooral geschreven over Gijselhart en zijn relatie met Magda. Zij komt terug naar haar ouderlijk huis om te vertellen dat ze zwanger is. Ze is ongehuwd maar toch zwanger. Dit staat Gijselhart het minste aan. Verder wordt er beschreven in hoeverre Gijselhart een krent is die geen cent teveel uit wil geven. Je kunt hier al merken dat hij het minste gevoel heeft voor zijn zoon. Hij wordt misschien in een paar woorden benoemd. In deel 2 de moederkerk komt Leendert, ookwel Broer genoemd, ter sprake. Hierin wordt verteld over zijn leven als homoseksueel. Hij verliest zijn vriend aan kanker en leid hoogst waarschijnlijk zelf aan aids. Hij heeft langere tijd in Amerika gewoond. Hier heeft hij dan ook de ‘rijpe jongen’ leren kennen. Hij handelde in kunst en speculeerde hierover. Dit maakte hem rijk, maar zorgde ook voor zijn ondergang. Tegen zijn vaders zin in komt ook hij naar huis. Zonder zijn vriend, die dus al een tijd overleden was. Zo is de gehele familie Gijselhart weer terug op het Doornenhof. In een geschiedenis krijgt Magda haar kind, Victor genaamd. Het is een jood, dit staat vader Gijselhart niet aan. Als Magda dan verteld dat de biologische vader van Victor naar het Doornenhof komt, genaamd Bruno Pechman, wil Broer Bruno vermoorden. Hij heeft ook al geprobeerd om zelfmoord te plegen. Vader sluit vrede met ‘de Jood’ en keert zich hiermee meteen tegen Leendert. Magda vertrekt naar een tijdje samen met Bruno Pechman en Victor naar Zürich. Aan het einde van het boek overleid Leendert aan de gevolgen van aids. En zo is A.W. Gijselhart weer helemaal alleen op het Doornenhof.