Ben jij weleens opgelicht?

Wij doen onderzoek naar online oplichting onder jongeren. Vul de vragenlijst in (ca 5 min) en maak kans op een Bol.com bon van 25 euro (echt waar!)

Momo door Hafid Bouazza

Beoordeling 7.8
Foto van een scholier
Boekcover Momo
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas havo | 2739 woorden
  • 16 juli 2004
  • 280 keer beoordeeld
Cijfer 7.8
280 keer beoordeeld

Boekcover Momo
Shadow
Momo door Hafid Bouazza
Shadow
Primaire gegevens: Auteur: Hafid Bouazza
Titel: Momo
Verschenen in: 1998
Aantal bladzijdes: 96 bladzijdes
Leestijd: 1 uur en 30 minuten
Uitgever: Promotheus Amsterdam
Omslagontwerp: Tessa van der Waals
Foto voorplaat: Machiel Botman
Foto achterplaat: Klaas Koppe Titelverklaring: De titel verwijst naar de naam van het jongetje. Samenvatting: Het boek begint wanneer Momo een jaar of 5/6 jaar is en moeder naar hem op zoek is. Momo heeft zich verstopt onder zijn bed voor zijn moeder. Hier heeft moeder met het schoolhoofd een gesprek over, ze maakt zich zorgen over Momo. Het schoolhoofd vindt dit onterecht, Momo is misschien wat stil en verlegen, maar verder is er niks aan de hand. Hij brengt moeder ook op de hoogte van een schoolreisje aan het eind van het schooljaar. In het eerste hoofdstuk wordt meteen duidelijk dat moeder ‘overbezorgd’ is en vindt dat ‘haar kind’ normaal moet zijn. Moeder heeft duidelijk de leiding in huis. Vader stelt zich, helaas voor Momo, op de achtergrond op. Wanneer vader de pas geboren Momo in zijn handen neemt en hem in verrukking optilt voor een eerste kus, trekt hij “bijna de hele navelstreng en moederkoek uit moeder”. (blz. 16) Moeder houdt hem met een schreeuw en een klap tegen. Een klap die hem blijft dwarszitten en die hij haar moeilijk kan vergeven. Momo is een stil jongetje. Hij begint al vroeg allerlei geluiden waar te nemen. “Niet de geluiden van de kleurige mobiles en de tingelingen, die hem weinig bekoorden, of de geluiden van zijn kirrende, tuttuttende moeder of brommende vader. Het is het suizelen, het hees gelispel in de stilte die zijn ouders in zijn kamer achter laten.” (blz. 23) Achter en tussen zijn speelgoed ritspelt, schuifelt, guicheld het onophoudelijk. In tegenstelling tot wat zijn moe¬der denkt, gaat zijn aandacht.niet uit naar het kleurige speelgoed, maar naar wat hij hoort. Na verloop van tijd lijkt het alsof die geluiden vormen gaan aannemen. Ze veranderen zich in onzichtbare geestjes die in en rond Momo's hoofd verblijven als hij dromerig is of slaapt. Momo kan ze zelf wel zien. Eerst boezemen ze hem angst in en kruipt hij weg in kasten en onder bedden. Later, als hij naar school gaat, zijn die geesten als het ware met hem meegegroeid en worden ze ook overdag, als hij wakker is, zichtbaar. Zijn angst heeft dan plaats gemaakt voor verwondering, inwendig plezier en een vertrouwd gevoel. Nadat hij op zijn eerste schooldag flauwgevallen is, ontdekt Momo dat hij door muren, mensen etc. heen kan kijken en zich geestelijke kan opsplitsen. Moeder begrijpt Momo's afwezigheid en in-zichzelf-gekeerdheid niet. Ze zeurt de huisarts en het schoolhoofd daarover dan ook regelmatig de oren van het hoofd. Dat alle aandacht, zorg en liefde die ze op Momo richt niet aan hem besteed lijkt, kan ze niet verkroppen. Hierdoor doet ze er steeds een schepje bovenop, tot grote ergernis van vader. De spanning tussen vader en moeder neemt langzaam toe en barst als vader niet langer kan aanzien hoe moeder Momo tegen zijn wil in blijft beknuffe¬len. Voor het eerst in hun huwelijk valt hij scherp uit: “Laat toch met rust die jongen”. Het duurt dagen voor de vrede weer terug is. Momo wordt gepest en geslagen door zijn klasgenootjes. Ook vertrappen ze zijn krijttekeningen. Om hen te ontlopen, verlaat Momo zich helemaal op de niet ongevaarlijke geesten die hem omringen en gaat hij steeds verder op in zijn magische wereld van stemmen en impressies. Moeder heeft haar hoop gevestigd op het aankomende schoolreisje. Dit zou de omgang van Momo met de andere kinderen bevorderen, denkt ze. Momo doet er van alles aan om onder die verschrikking uit te komen, zeker nadat hij droomde over een verongelukte bus. Het lukt hem zelfs om drie dagen van tevoren koorts te krijgen. Maar hij moet en zal mee van moeder, ze doet al het mogelijke om hem in die drie dagen weer beter te krijgen. Dan barst de bom echt. Vader heeft Momo's weerzin opgemerkt en wil dat er naar geluisterd wordt, hij wil dat Momo thuis blijft. Hij werpt zijn volgzaamheid af en er volgt een knetterende ruzie. Moeder drukt het schoolreisje door, haar wil is wet. De volgende ochtend zwaaien de ouders hun kinderen uit. De bus ver¬trekt in stralend weer. Momo zit alleen achterin en wuift als enige niet terug. Onderweg slaat het weer om. Het begint zo hard te regenen dat het kolkt onder de bus. Tijdens het schoolreisje wordt hij ‘gevangen genomen’ door de wereld in zijn hoofd. Hoofdpersoon Momo: een stil, gevoelig en dromerig jongetje met bijzonder gaven: hij kan door muren heenkijken en neemt dingen waar die anderen niet kunnen zien of horen. Hij leeft in een eigen, magische wereld van zintuiglijke indrukken. Niemand heeft weet van die wereld, laat staan dat iemand hem daarin kan bereiken. Momo is van alle kinderen het mooist: “zijn huid melk en zijde, githaar met blauwige glans, ogen van een bijna zotte dromerigheid waarin een kleine melkweg glinstert en die lichtelijk loensen”. (blz. 89) Hij wordt gepest door zijn klasgenootjes, omdat hij anders is, waardoor hij zich nog meer in zichzelf terugtrekt.
Bijpersonen: Moeder: zij is een dwingend aanwezige vrouw die, voortdurend kwekkend en mekkerend, haar omgeving haar wil probeert op te leggen. Ze is rimpelig, heeft haar grijze haar in een knot, is fysiek sterk voor haar leeftijd en heeft spaarzame vrouwelijke vormen en rondingen. Momo heeft totaal geen boodschap aan haar overdreven moederlijke zorgzaamheid. Vader: hij is een zwijgzame, vriendelijke, roodharige dikkerd met “blozende Sint-Bernardwangen”. Zijn huwelijk lang is hij zijn vrouw zeer toegewijd geweest, uitblinkend in volgzaamheid en verdraagzaamheid. Na Momo’s geboorte komt daarin langzaam verandering. Vader en moeder zijn beiden naamloos en samen honderddrie jaar oud als Momo wordt geboren. De buurman: hij leidt een teruggetrokken bestaan en stelt prijs op zijn rust. Hij ergert zich aan het oeverloze gekakel van Momo’s moeder dat tot in zijn woning doordringt. Niet zelden moet hij zich bedwingen om niet flink op de muur te bonken. De huisarts en het schoolhoofd worden beiden tureluurs van moeders gezeur. Momo’s klasgenoten: zij pesten Momo regelmatig. De kraamverzorgster
Naast Momo draagt niemand een naam. Gecombineerd met het gegeven dat het verhaal nauwelijks valt te situeren in tijd, lijkt het alsof Momo zelf van alle tijden is, terwijl de mensen in zijn omgeving in wezen inwisselbaar zouden kunnen zijn. De bijpersonen blijven vooral types (man en vrouw). Het verhaal zou evengoed kunnen worden verteld met een andere invulling van die types. Tijd: Uit het verhaal wordt niet duidelijk in welke tijd het verhaal zich afspeelt. Waarschijnlijk zal dit ergens in de tweede helft van de vorige eeuw zijn, omdat het boek ook in die tijd is geschreven. De vertelde tijd is lastig in te schatten. Het chronologische deel van het verhaal begint ergens voordat Momo naar school gaat en eindigt bij het schoolreisje aan het eind van het schooljaar, ik schat daarom dat de vertelde tijd ongeveer anderhalf jaar is. De flashback speelt zich een jaar of 6 daarvoor af (bij de geboorte van Momo). De verteltijd is 96 bladzijden, verdeeld in 20 genummerde hoofdstukken. Er is sprake van tijdverdichtingen en tijdvertragingen, maar niet overdreven veel. Het grootste deel van het verhaal wordt continu vertelt. Structuur: Het verhaal begint na een gesprek van Momo’s moeder met zijn schoolhoofd waarna een grote flashback komt. Deze flashback begint bij Momo’s geboorte tot het gesprek van Momo’s moeder en het schoolhoofd. Hierna gaat het verhaal verder tot het eind. Het verhaal verloopt dus niet-chronologisch. Het is eerder een medias res, waarbij je middenin het verhaal begint. Het verhaal is opgebouwd uit twintig genummerde hoofdstukken. Elk hoofdstuk staat eigenlijk op zichzelf, veel hoofdstukken beginnen ook ergens anders dan waar het voorgaande hoofdstuk geëindigd is. Daardoor verloopt het verhaal soms niet helemaal vloeiend en krijgt het hierdoor een fragmentarisch karakter. Behalve het deel over de geboorte en het eind, is het verhaal niet spannend. Er is weinig opbouw richting spannende dingen te vinden, het verhaal bezit weinig tot geen spanning. Dit vind ik erg jammer, want het nodigt daardoor niet erg uit tot doorlezen. Het einde van het boek zou je zowel als een gesloten als open op kunnen vatten. Zelf vind ik het een open einde, omdat niet bekend is hoe het met Momo afloopt. Ik kan me voorstellen dat anderen het eerder als een gesloten einde zullen zien, omdat het verhaal wel een soort van afgesloten wordt; ‘alle’ kinderen zitten weer in de bus. Ruimte: De novelle speelt zich af in het fictieve, oer-Hollandse dijkdorpje Herfsthoven. De klimatologische omstandigheden in Herfsthoven zijn typisch Nederlands. “Herfsthoven ligt nog steeds, voor zover wij weten, niet dat het ons interesseert, tussen twee dijken, tussen moer en molen, onder de waterspiegel, haha. Een gemeentehuis van verweerde bakstenen en een groene molen, de kleur van sloot en mos (het was een economische schilder die Herfsthoven verfde), zijn er de hoogste gebouwen. Een plaats die de zon slechts toevallig aandoet, omdat hij nu eenmaal op zijn weg ligt.” (blz. 12) Herfsthoven is een rustig dorpje: “Een rustig dorpje, dit, ons Herfsthoven, waar de bezigheid van mensen vooral lijkt te bestaan uit het betreden van de huizen: moeder ze dit vaak doen, maar op een vreemde manier ziet zij ze nooit naar buiten gaan.” (blz. 11)
Thema en motief: De thema’s zijn eenzaamheid en de relatie tussen ouder en kind. Momo wordt door zijn moeder nogal betutteld en hij vindt zijn vader wel sympathiek, maar toch trekt hij zich het liefst terug in zijn eigen wereld, naar zijn verbeelding. Zo wordt er steeds geschakeld tussen de werkelijkheid en Momo’s verbeelding . Taalgebruik: Over het taalgebruik van Bouazza is (heel) veel te zeggen. Er wordt hem wel verweten dat hij 'wel erg kwistig met dure en oud-Nederlandse woorden strooit' (HN, 16-05-1998). Bij Momo begint het al op de achterkant van het boek: “Een zacht trippelen, als van eerste regendruppels op het dak, werd hoorbaar, maar de nacht was onbewolkt. Hondennagels printelden op marmertegels in de hallen waar geesten hun wake hielden. Geen kat of hond liep op de galerij, het leek uit Momo’s kamer te komen.” Zelf zei hij over dat verwijt in 'Het Parool': “Moet ik me als schrijver aanpassen aan een lezer met een woordenschat van 200 stuks? Ik hoop juist op een beetje nieuwsgierigheid. Hoe meer woorden je kent, hoe meer vreugde je hebt. 'Kevelen' bijvoorbeeld, voor het praten van oude vrouwtjes, een kevel is een tandeloze kaak. Dat is toch een schitterend woord?”. In interviews vertelt Bouazza vaak dat hij in het Woordenboek der Nederlandse Taal naar vergeten woorden zoekt om ze in zijn werk nieuw leven in te blazen. Voor alle geuren, smaken en klanken die voorbijkomen, probeert hij de passende woorden te vinden. Hierdoor ontstaat een originele stijl, in barok en poëtisch proza, rijk gestoffeerd met alliteraties en metaforen. De metaforen plukt Bouazza kriskras uit de koran, de bijbel, de mythologie, de moderne en de middeleeuwse literatuur. Een citaat uit Momo: “We verwringen de woorden om het nauwelijks definieerbare te definiëren. Schemer en dimster lijken tastbaar te slingeren, te willen stollen tot vormen. En uit versleten plekken in de donkerten komen de boden, fluisterende gezantschappen, werpen neerwaarts zigzaggende schaden in de gazige lucht onder het donkerende plafond.” Perspectief (ik-verteller of hij/zij etc.) Eerst lijkt een niet-identificeerbare verteller aan het woord die het verhaal in de derde persoon vertelt, vanuit de personages. Maar al in de loop van het eerste hoofdstuk verraadt de verteller zijn persoonlijke betrokkenheid door commentaar te leveren (tussen haakjes op blz. 6 en 9) en door zijn opmerking ‘Zoiets doet onze Momo niet’ (blz. 8). Ook laat hij zich door de schellende schoolbel onderbreken terwijl hij over Momo’s school vertelt (blz. 9), waaruit blijkt hoe dicht hij op het verhaalgebeuren zit. Het hoofdstuk eindigt met de zin ‘Het wordt tijd dat wij het overnemen’. Daarmee is het woord aan een zich in de wij-vorm presenterende alwetende verteller: de geesten die om Momo’s hoofd dwarrelen.
Plaats in de literatuurgeschiedenis Volgens dr. Frans-Willem Korsten is Momo een ingewikkelde mengeling van postmodernisme en barok, van postkolonialisme en realisme, van impressionisme en modernisme. Zelf kan ik me het beste vinden in het gedeelte van het impressionisme. In deze stroming wil men niet langer het object zelf uitbeelden, maar het vluchtige ervan proberen te vangen. Het zijn de subjectieve waarnemingen van de kunstenaar en de weergave daarvan die centraal staan. Beeldspraak is hierbij heel belangrijk. Het impressionisme is vooral een genre van beeldende kunst. Ik vind dat Bouazza door zijn woordgebruik verder gaat dan het schrijven van een verhaal, het is als het ware een ‘taalkunstwerk’ geworden. Het modernisme en het realisme spreken elkaar tegen. Het modernisme legt de nadruk op de subjectieve beleving, niet op de objectieve buitenwereld, terwijl het realisme streeft naar een zo objectief mogelijke weergave van de werkelijkheid. Het boek is wel erg gericht op de ervaringen en de psychologische ontwikkeling van individuele personages, met name Momo, dit is kenmerkend voor beide stromingen. Het boek valt duidelijk niet onder één specifieke stroming, maar is een mengeling van een aantal stromingen. Relatie tekst-auteur Bouazza heeft Momo in Griekenland geschreven. Zijn zoontje was toen vier maanden en werd iedere morgen om halfzeven wakker. Na een uur met zijn zoontje gelopen te hebben, ging Bouazza werken. Zijn eerste associatie met zijn zoontje is licht. Toen hij geboren werd brak de zon ineens door. Bouazza is geïntrigeerd door licht en schaduw. En door demonen, Arabieren geloven in djins. Bouazza heeft een grote voorliefde voor horrorfilms. In Momo zitten dat soort elementen. Momo hoort gekras en dan zeg Bouazza: “dat zijn hondennagels in de hal waar demonen hun waak houden”. Bouazza is erg geboeid door het labyrint van de geest, door de verbeelding die het aardse met het bovennatuurlijke verbindt. Dat blijkt ook in Momo; Momo is een dromerig jongetje om en in wiens hoofd onzichtbare geesten dwarrelen die zijn blik richten en die hem allerlei dingen influisteren. Eigen mening Het onderwerp van het verhaal is niet bijster vernieuwend, maar de manier waarop daar op in gegaan wordt wel. Een boek dat ook gaat over een jongetje van 6/7 jaar dat leeft in een fantasiewereld is het boek Droomkoninkje van Herman Heijermans. De ‘gedachten’ van de wezens in Momo’s hoofd speelden een belangrijke rol, hiernaast speelde ook het overbezorgde en aanwezige van Momo’s moeder en de ‘afzijdigheid’ van vader een belangrijke rol in het verhaal. Er wordt zeker geen spanning opgebouwd naar bepaalde gebeurtenissen, hierdoor vond ik het verhaal vrij monotoon. De weinige gebeurtenissen in het verhaal en de opbouw daar naar toe nodigen niet erg uit tot doorlezen. De gebeurtenissen die beschreven werden, werden wel geloofwaardig verteld. Ik vind dat je een aardig beeld kreeg van de personages. Op Momo na zijn alle personages typetjes en dan is dat sowieso niet zo moeilijk, de mensen reageerden heel voorspellend. De moeder van Momo vind ik een vreselijk mens, ze heeft een bepaald beeld van hoe Momo moet zijn, wat hij leuk moet vinden, enzovoorts. En alles wat van dat beeld afwijkt kan niet, hoort niet en mag niet. En aangezien Momo vrijwel geheel afwijkt van zijn moeders verwachtingen… Zijn moeder doet totaal geen moeite om zich in haar zoontje in te leven en hem te begrijpen, ze is alleen maar bezig met hoe zij dingen wil en ze is ook erg overtuigd van haar eigen goedheid. Momo zelf laat het meeste van wat er gebeurd langs zich heen gaan, waarschijnlijk is dat in de situatie waarin hij zat ook de beste oplossing. Qua opbouw vond ik het verhaal niet moeilijk om te lezen, qua taalgebruik wel. Bouazza zelf zal het er misschien op gooien dat mijn woordenschat niet groter is dan 200 stuks, maar ik vind de woordkeus over het algemeen erg overdreven. In interviews vertelt Bouazza vaak dat hij in het Woordenboek der Nederlandse Taal naar vergeten woorden zoekt om ze in zijn werk nieuw leven in te blazen. Hij kent die woorden zelf kennelijk ook niet van zich zelf. Ik denk dat je het gebruik van dergelijke woorden dan beter achterwege kunt laten. Ik vind het wel knap dat hij zoveel verschillende, relatief onbekende woorden in één verhaal kan verwerken. Het einde vind ik een beetje verwarrend. Het was mij na het lezen van het boek niet totaal duidelijk wat er nu precies met Momo gebeurd was. Al met al vind ik het boek geen aanrader, maar misschien had ik er teveel van verwacht, omdat het boek zo geprezen wordt.

REACTIES

M.

M.

Goedendag,
In de samenvatting van Momo staat dat het boek begint wanneer hij 5-6 jaar oud is. Het boek begint niet daar, maar wanneer hij geboren wordt.
Groet,
Marinthe

18 jaar geleden

M.

M.

Hallo.., het begint niet bij zijn geboorte maar toen momo een jaar of 5/6 was.
Dus leonie heeft het goed

13 jaar geleden

D.

D.

Het verhaal begint inderdaad wanneer Momo ongeveer 6 jaar oud is. De geboorte is een flashback iets verder in het boek.

7 jaar geleden

D.

D.

Bedankt voor dit verslag! Eerst snapte ik een aantal dingen in het boek maar nu wel. Fijn dan kan ik met een goed gevoel de boektoets in :)

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Momo door Hafid Bouazza"