Primaire gegevens:
Titel: kinderjaren
Auteur: Jona Oberski
Aantal pagina’s: 101
Jaar uitgaven: maart 2000
Eerste druk: september 1978
Thema:
Titelverklaring: het gaat over de kinderjaren van de schrijver
Onderwerp: concentratiekamp in Wo2
Thema: familie in een concentratiekamp
De ruimte:
De ruimte waar het verhaal in afspeelt is in een concentratiekamp. Je moet je dus voorstellen een droge ruimte met veel armoedige mensen en prikkeldraad eromheen. Ook speelt een klein gedeelte van het verhaal zich af in Amsterdam en op het platteland. Het klimaat is niet echt van belang. In het boek staat af en toe dat de hoofdpersoon in de zon aan het spelen is maar meer ook niet. De ruimte waar het verhaal zich in afspeelt roept een erg negatieve en sombere sfeer op tot dat ze op het platteland komen daar krijg je juist weer een heel blij gevoel. De schrijver wil je het gevoel geven hoe het is om in een concentratiekamp te wonen.
Tijd:
Het boek speelt zich af in de tweede wereldoorlog dus in het verleden. Dit merk je aan dat er bijvoorbeeld een gele sterren op de kleding wordt genaaid en dat de hoofdpersonen als joden naar het concentratiekamp gaan. Het verhaal begint rond 1941 en eindigt rond 1945.
Het verhaal begint in het ouderlijkhuis van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon is hoofdpersoon. Hier is de hoofpersoon ongeveer 7 jaar.
Korte inhoud:
De hoofpersoon is de schrijver van het boek. Toch is het geen autobiografie omdat hij zijn herinneringen heeft aangevuld met zijn fantasie. De hoofdpersoon is dus Jona Oberski. Het probleem dat de hoofdpersoon heeft is dat hij is een concentratiekamp zit omdat hij joods is. Alleen snapt de hoofdpersoon nog niet dat het een concentratiekamp is aangezien de persoon nog een kind is. De oplossing van het probleem is als de oorlog is afgelopen zijn de hoofdpersoon en zijn nog levende familie vrij zijn. In het hoofdstuk van de oplossing spelen Trude en zijn moeder een grote rol. Het boek heeft een open einde zijn leven gaat nog verder maar het boek stopt als hij 7 jaar oud is.
Verhaaltechniek: Ik-verteller
De opbouw: Het is een chronologisch verhaal want het begint bij dat hij nog thuis woont en het eindigt bij dat hij vrij is. Maar af en toe denkt hij wel terug aan de tijd dat hij nog thuis was.
Genre: 2de wereldoorlog en autobiografie
De tijd: Verteltijd= 3 uur
Vertelde tijd = 4 jaar
Grammaticale tijd = verleden tijd
De stijl: Het boek is informerend geschreven. Er staan ook wel wat ouderwetse woorden in. Er zijn soms beschrijvingen. Het is niet veel maar ook niet weinig. Er staan geen dialogen in. Erg weinig humor en weinig beeldspraak.
Oordeel en argumenten:
Ik heb dit boek uitgekozen omdat ik het boek al kende en ik vond het een heel mooi boek. Ik zou dit boek zeker aanraden bij mijn klasgenoten maar ik zou er wel even bij vertellen dat het over de tweede wereldoorlog gaat aangezien niet iedereen dat interessant vindt. Ookal wordt het wel heel duidelijk hoe het eraan toeging in een concentratiekamp.
Ik herken niks in boek in mijn eigen tijd. Dit komt denk ik doordat het vrij ver geleden afspeelt en de hoofdpersoon jonger is dan ik.
In het boek zelf komen vrij veel spannende scenes voor zoals als de hoofdpersoon in het lijkenhuis gaat kijken. Het boek is erg realistisch geschreven omdat het is geschreven zoals het vroeger was in die tijd. Ik vind dat het boek is voor alle tijden. Het is erg belangrijk dat we niet vergeten wat er is gebeurt om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt.
De problemen zijn erg mooi uitgewerkt naar mijn menig omdat ze niet worden gezien door de hoofdpersoon als probleem dat vind ik erg mooi. De gebeurtenis dat er Russische soldaten langs de trein komen met de Duitsers gevangen vind ik het mooiste stuk in het boek. Er wordt natuurlijk veel ellende beschreven en dat er dan zo mooi moment komt dat de personen in het boek zijn bevrijd vind ik er mooi. Het minst mooiste moment is als de hoofdpersoon te horen krijgt dat zijn moeder ook is overleden. Heel eerlijk gezegd moest ik toen ook huilen.
De belangrijkste gebeurtenis is als ze worden opgepakt door de Duitse soldaten en naar het concentratiekamp worden gebracht. Dit moment is zo belangrijk omdat meer dan de helft van het boek in het kamp afspeelt.
Mijn menig over het thema is dat ik het een erg interessant thema is. Het wordt je duidelijk hoe het leven was in die tijd in een concentratiekamp voor een kind. Over de ruimte vind ik vrij slecht beschreven. Het is toeval dat ik weet hoe een concentratiekamp eruit ziet maar voor hetzelfde geld had ik het niet geweten. De opbouw is vrij logisch gedaan. Het begint bij dat ze nog vrij maar het wel oorlog is en het eindigt dat ze vrij zijn na de oorlog.
Ik heb zeker iets geleerd van die boek. Ik heb nog meer geleerd over de 2de wereldoorlog en geleerd over het leven van een kind die jood is in de 2de wereldoorlog.
Het is een goeie titel omdat de titel is waar het boek overgaat. Over de kinderjaren van de schrijver.
Achtergrondinformatie:
Jona Oberski geboren op 20 maart 1938 in Amsterdam. Zijn ouders waren 2 jaar eerder uit Duitsland gevlucht naar Nederland. Helaas was er geen ontkomen aan de oorlog en volgde zei net als vele andere joodse gezinnen de weg via kamp Westerbork naar bergen-belsen. Zijn ouders overleefde de oorlog niet. Na de oorlog is hij samen met Trude (een 13 jarig meisje) in Tröbitz vanuit hier werden ze naar Amsterdam gebracht en werd Jona ondergebracht bij een pleeggezin.
Jona Oberski heeft verder nog 2 andere boeken uitgebracht :
de ongenodigde gast 1995 en niemands land 1997
interview:
Jona Oberski (1938) wordt achtervolgd door een boek. Zijn eigen boek. Want hij schreef in 1978 een novelle die gaandeweg wereldberoemd werd en die nu, met de verfilming door een Italiaanse cineast, opnieuw de aandacht trekt. Kinderjaren noemde hij het boekje, waarin we een naamloze ik van vier in honderd bladzijden zeven jaar zien worden, terwijl hij verslag doet van een vroege jeugd in bezet Amsterdam en in de kampen Westerbork en Bergen-Belsen:'De buitendeur was dicht. Ik draaide mij weer om naar de lichamen. Ik probeerde mijn vader te vinden. Ik draaide mijn hoofd in allerlei richtingen, opzij, op z'n kop, om de schots en scheef liggende gezichten rechtop te kunnen zien. Maar ze leken allemaal zo vreselijk veel op elkaar. Er was ook erg weinig licht. Recht voor mij lag een lakenpak boven op de stapel. Je zag dat er een lichaam in zat. Zou dat mijn vader zijn? Vlak vooraan op de grond lag een bloot lichaam op zijn buik. Zijn hoofd lag opzij gedraaid. Zou dat mijn vader zijn? Kaal waren ze allemaal.'Oberski is trots op Kinderjaren, maar het is zestien jaar na publicatie ver van hem af gaan staan. “Ik kijk het in en ik begrijp niet hoe ik het heb kunnen schrijven. Van een tweede boek is het nooit gekomen. Ik schreef dat wel en daarna heb ik het opgeborgen.” Uit de detailkritiek van de getrouwen aan wie hij het liet lezen, maakte hij op dat wat eraan schortte niet een kwestie van 'nijver bijschaven' was. “Het tweede boek deugde fundamenteel niet. Nee, ik vertel niets. Ik houd mijn mond over wat ik van plan was of aan het doen ben. Ik voer iets uit en dan is het er ineens. Of ik heb geen zin, dan doe ik het niet.” De fragiele man met het grijze haar rekt zijn schouders recht en zet wat spanning op de gekleurde bretels die zijn hemdsmouwen koket maken. Een zoele rust van vogels en windje en een enkele vroege mug waait naar binnen uit de stille straat in Amsterdam-Zuid. Kleine lachrimpels markeren de lichte ogen aan weerszijden. “Ik hoef niks”.
Zo'n twee weken terug kreeg Jona Oberski een postpakket. De doos kwam uit Duitsland, uit de streek waar het concentratiekamp Bergen-Belsen gelegen is geweest. Maar dat zou pas later blijken, want Oberski had aanvankelijk geen reden voor het bestuderen van het poststempel. Hij maakte het pak open en vond geen brief maar wel een kleine collectie brochures: “Ik pakte er een, bladerde erin en bekeek tot mijn ontzetting van die foto's zoals ze gemaakt zijn toen de kampen werden bevrijd. Je kent ze wel. Grijze stapels lijken. Walgelijk; ik wil er niet eens woorden voor bedenken.” Oberski klapte het deksel dicht, schreef er 'Wie stuurt mij dit?' op en stopte de doos weg. “Een uurtje later heb ik 'm weer tevoorschijn gehaald. Ik dacht, het is leuk symbolisch, dat opbergen, maar het is ook onzin, want wegsmijten deed ik niet.”
Illustere gast
Het materiaal bleek niet afkomstig te zijn van een anonieme sadist, maar met de beste bedoelingen verstuurd door een documentatiecentrum bij het voormalig concentratiekamp Bergen-Belsen: allerhande informatiefolders en een apart boekje over Anne Frank, “die zat daar immers ook”. De herkomst van de papierwinkel kalmeerde Oberski niet: “Het voelde of iemand me een hak zette. Ze doen daar hun best om wat er is gebeurd zo goed mogelijk te documenteren en daar ben ik natuurlijk voor, maar het lijkt of ik niet meer kwaad op ze mag worden, wat ze ook aanrichten. En dan vraag ik me ook nog eens af of er iemand iets aan hun werk heeft. Aan de betrokkenen vertelt zo'n centrum niets wat ze niet allang weten. Ieder ander is weg als hij zulke foto's ziet.”
Op het pakket volgde een brief met een verzoek om een interview ten behoeve van het centrum: na de vele herdrukken in zeventien talen van Kinderjaren, na juichende kritieken van Isaac Bashevis Singer, Chaim Potok en Harold Pinter en de verfilming Jonah Who Lived in the Whale, is Jona Oberski blijkbaar een illustere 'gast' van Bergen-Belsen geworden. Aantrekkelijk voor aparte aandacht en, wie weet, een eigen brochure.
Oberski zal niet ingaan op het verzoek van het documentatiecentrum en dat komt niet alleen doordat hem een ondoordachte streek werd geleverd. Hij weigert consequent om de kleine jongen uit zijn boek te identificeren met het kind dat hij was en de man die hij is. Kinderjaren is geen autobiografie. Wat hij schreef, baseerde hij weliswaar op herinneringen en eigen ervaringen, maar hij gaf ze kleur en kader en vulde ze aan met zijn fantasie: “In de beschrijvingen overheerst de fictie. Wat betreft de concrete gebeurtenissen ligt de verhouding tussen verbeelding en werkelijkheid fifty-fifty.” Hoe vaak hij dat ook benadrukte, de vragen naar het 'echte' jongetje hielden zo hardnekkig aan dat Oberski een verklaring ging zoeken. “Ik ben ervan overtuigd geraakt dat de meeste mensen elke roman, elk verhaal lezen alsof het autobiografisch is. Ik ook. Ik weet dat het nergens op slaat en toch kan ik het niet laten om ergens ver weg te denken dat een auteur samenvalt met de hoofdpersoon van zijn boek. Misschien ontstaat die neiging doordat je geraakt wordt door authentiek gevoel en wil je dat dat waarheid is. Zijn er onbetwist autobiografische elementen aan te wijzen, dan is die neiging om auteur en personage te verwarren niet meer weg te branden.”
Ontwijken
Ik houd Oberski voor dat hij dank zij de verfilming van zijn novelle moeilijker de band tussen hemzelf en het jongetje in zijn boek zal kunnen ontwijken. In een tekst aan het einde wordt met naam en toenaam naar hem verwezen en scenarist-regisseur Robert Faenza noemde zijn film Jonah Who Lived in the Whale. Een eventuele verwijzing naar de oudtestamentische Jona die drie etmalen in de maag van een grote vis opgesloten zat omdat hij weigerde het zondige Nineve gods oordeel aan te zeggen, begrijpen we geen van beiden. De filmtitel lijkt uitsluitend te berusten op het toeval van Oberski's eigen voornaam. “Die titel vond ik vreselijk, maar ik had er niets over te zeggen. Het slot van de film heb ik wel kunnen beinvloeden. Ik moest zelf in beeld, hadden ze bedacht maar dat heb ik pertinent geweigerd: jullie hebben de rechten van mijn boek gekocht, niet van mijn leven, zei ik. Dat die tekst wordt vertoond, kon ik weer niet verhinderen. Ach, d'r zit geen leugen bij. Ik ben fysicus, ik leef nog en ik woon in Amsterdam. Ik heb me er niet lang druk om gemaakt. Het hoorde bij de consequenties van de verfilming.”
Van die consequenties was Oberski zich bewust. Een Italiaanse producente verzocht hem, op grond van een recensie van de schrijfster Natalia Ginzburg, na te denken over de verkoop van de filmrechten, en hij realiseerde zich de risico's: “Toen Marga Minco toestemde in verfilming van Het bittere kruid hadden de afspraken die ze gemaakt dacht te hebben geen enkel effect: het liep uit op een rampzalige film die haar verhaal kapot scheurde. Eer ik akkoord ging met de verfilming van Kinderjaren heb ik geprobeerd me voor te stellen of ik iets dergelijks zou kunnen verdragen. Ik nam meteen afstand: kan gebeuren, pech gehad. Ik weet allang dat mensen je met een grote glimlach de vreselijkste dingen aan kunnen doen.”
Bij een verfilming van zijn boek kon Oberski zich niets voorstellen. Wat hem aansprak in Faenza's visie op het verhaal was “het accent dat hij legde op die familie, die vader, die moeder, dat kind. De oorlog werd, zonder zijn betekenis te reduceren, achtergrond. Ik kijk nooit naar oorlogsfilms, maar toen het weekblad Panorama me vroeg om een lijstje van voor mij belangrijke films, kwam ik tot mijn eigen verbazing uit op Mephisto, Hiroshima mon amour, Charlotte en Sophie's Choice - allemaal films over de oorlog maar ook allemaal films die voor mij hartverscheurende verhalen zijn over het maken van keuzes. Doordat moet worden gekozen in een oorlogssituatie, krijgen die beslissingen een scherp afgetekend belang en laten ze zien wat mensen elkaar kunnen berokkenen. Achteraf bezien schreef ik op eenzelfde manier Kinderjaren. Iedereen weet 't wel, van die concentratiekampen, dat hoefde ik niet zo uit te spinnen. Het ging mij erom dat ik iets te vertellen had in het licht van die achtergrond.”
Spreekt Oberski over nazi's en hun methoden dan klinkt zijn stem bewogen maar ook praktisch. “Ik heb een afkeer van de geheiligde sfeer die er kan ontstaan wanneer er over wordt gepraat. Ik heb dat ook meegemaakt toen de film werd vertoond was en zo'n zaal gelegenheid tot vragen kreeg. Het bleef eerbiedig stil en dan zei ik: praat maar, het is al lang geleden hoor.”
Toen Jonah Who Lived in the Whale al verfilmd was, laaide de door de Franse documentaire-filmer Claude Lanzmann ingezette discussie op over de vraag of het mogelijk, of het ethisch verantwoord kan zijn om met een speelfilm een indruk te geven van de vernietiging van de joden. Aanleiding is Spielbergs film Schindler's List, tegenargument is Lanzmanns eigen negen uur durende documentaire Shoah. Daarin beperkte de maker zich tot hedendaagse beelden ter ondersteuning van de vertelde herinneringen van joden die de kampen overleefden, van hun met een verborgen camera gefilmde beulen, van de destijds zwijgende getuigen. Ook al heeft Oberski geen van beide films willen zien, de discussie heeft hij nauwgezet gevolgd. “Beelden doden de verbeelding, schrijft Lanzmann, ja. En daar heeft hij gelijk in. Maar of dat betekent dat er daarom geen speelfilmbeelden gemaakt mogen worden... Ik vind dat zo'n moralistisch standpunt. Lanzmann stelt dat je met zulk verbeelden de nagedachtenis van de vermoorde joden beschadigt. Hij bedoelt dat wat er is gebeurd alleen tot zijn recht kan komen wanneer het open wordt gelaten - je moet van hem altijd kunnen denken dat het nog erger was. Maar die nagedachtenis wordt toch ook beschadigd als grote groepen mensen niets van de kampen verbeeld mogen zien, omdat ze het niet opbrengen om Lanzmanns Shoah tot zich te nemen.
“Film is nu eenmaal beelden laten zien en elke film zal in die zin een vervalsing zijn. Ook de zijne. Volg Lanzmanns redenering en je komt uit bij een zwart scherm met een vertelstem eronder. Maar dan nog: zodra je tegen mensen praat en ze iets vertelt, worden hun eigen gedachten beknot.”
Dramatisering
Over Faenza's film is Oberski over het algemeen enthousiast. “Er is zo'n twintig procent overgebleven van het boek en ik kan met de gemaakte keuzes heel goed leven. De eerste keer dat ikde film bekeek, in mijn eentje met een videorecorder, zag ik 'm nauwelijks, zoveel riep hij bij me op. Geen herinneringen, maar golven niet te benoemen gevoel. De tweede keer werd ik minder besprongen door ongearticuleerde gevoelens en had ik de ruimte om me te realiseren wat ik nu eigenlijk zag: aspecten van de oorlog herleid tot persoonlijke, menselijke instantie.”
Oberski wuift mijn bedenkingen tegen het drama dat Faenza destilleerde uit een boek dat juist nadrukkelijk afziet van dramatisering weg als detailkritiek. Mijn problemen met het slot, dat van een van ellende kotsende oorlogswees bij welwillende maar onbegrijpende pleegouders een stralend jongetje op een nieuwe fiets maakte, wijst hij van de hand. 'Braaksel vulde mijn mond. Ik stikte bijna. Toen gulpte het op de grond. Het spetterde op haar benen. Zij zei: 'Kijk nu toch. Ruim het maar op. Je bent geen kind meer.'Ze gaf mij een doek. Ik begon schoon te maken.'“Lezen heb je onder controle. Je regelt zelf het tempo en het moment en na de laatste regel kun je je fantasie rustig verder laten kuieren. Filmkijken maakt afhankelijker. Er gebeurt wat er gebeurt en uit is uit. Roberto Faenza gaat door waar ik ben opgehouden. Voor het boek was dat overbodig, voor de film is het adequaat. Een slot als in mijn boek was voor de film een duw van de hoge duikplank geweest, ijskoud water in. Film vraagt om een geleidelijker einde, de kijker moet tot bedaren komen. Ik vind wat Faenza bedacht beslist geen happy end. Dat was het geweest als de vader en moeder ineens op de stoep hadden gestaan: ze waren niet dood, het was allemaal een vergissing. Daar is geen sprake van. Dit jongetje verbeeldt zich dat hij zijn vader ziet. Een kind dat kracht moet putten uit een waanbeeld, noem ik niet gelukkig. Hij kiest om te overleven. Dat beroert me.”
Bron: NRC boeken door Joyce roodnat
recensie:
‘Ik schrok wakker en de sirene loeide. De vorige keer dat de sirene geloeid had, moesten wij onder ons bed kruipen. Er was weinig plaats. Brommend vloog er een vliegtuig over. Mijn buik bromde mee.’ Dit is een passage uit de novelle Kinderjaren (1978) van Jona Oberski. In dit korte stukje vallen al direct een paar dingen op die kenmerkend zijn voor het boek. Je ziet dat het om een oorlogssituatie gaat. De manier waarop deze situatie beschreven wordt, is anders dan in veel andere oorlogsromans. De zinnen zijn erg kort en de taal is eenvoudig, zoals die van een kind. In Kinderjaren kijk je dan ook door de ogen van een vijf- of zesjarige joodse jongen naar de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog.
Kinderjaren is het debuut van Jona Oberski, waarin hij zijn eigen ervaringen als kind in de Tweede Wereldoorlog verwerkte. Lange tijd was dit ook zijn enige werk. Pas in de jaren negentig kwamen twee andere romans van Oberski uit, maar deze hebben nooit het succes behaald dat zijn debuut wel kreeg. In Nederland beleefde het boek inmiddels de zesentwintigste herdruk. Niet alleen in Nederland werd Kinderjaren goed ontvangen, maar ook in het buitenland was men enthousiast. In 1993 is het boek verfilmd onder de titel Jonah Who Lived in the Whale.
Het succes van Kinderjaren heeft te maken met verschillende dingen. Vooral het perspectief en de stijl waarin het geschreven is, maken het boek zo bijzonder. Het leven in een concentratiekamp wordt beschreven door een kind, dat niet goed begrijpt wat er precies aan de hand is. In eenvoudige taal vertelt de jongen wat hij meemaakt, zonder de gebeurtenissen verder te interpreteren. De lezer van nu weet wél wat er gaande was, waardoor de kinderlijke beschrijvingen van het concentratiekamp extra schrijnend en indrukwekkend zijn. In recensies over Kinderjaren is wel opgemerkt dat de stijl waarin het boek geschreven is, niet per se die van een kind is. Kinderen zijn vaak fantasievol en bedenken er juist van alles bij. In Kinderjaren vertelt de hoofdpersoon alleen het hoognodige. Misschien is deze stijl voor een overlevende juist de enige manier om de gruwelijkheden van de concentratiekampen te verwoorden.
Een andere verklaring voor de enorme populariteit van het boek is het werkelijkheidsgehalte. Hoewel de schrijver altijd benadrukt heeft dat Kinderjaren fictie is, vallen de autobiografische kenmerken niet te ontkennen. Tegelijkertijd zijn de personages in het boek ook zo algemeen, dat Kinderjaren ook het verhaal zou kunnen vertellen van elk ander kind dat in een concentratiekamp heeft gezeten. Net zoals het dagboek van Anne Frank symbool staat voor de verhalen van alle joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog moesten onderduiken.
Ik ging terug naar de andere deur en deed hem weer open. Ik liep naar binnen en stapte over het voorste lichaam heen. Ik klom op de stapel en keek in het bovenste lakenpak. Ik zag alleen een arm. Ik begon het laken los te maken. Buiten hoorde ik ze schreeuwen. Ik trok de arm eruit. De hand leek op die van mijn vader. Ik rukte aan het laken totdat ik het hoofd kon zien. Het hoofd was zwart van de baard. Ik liep van de stapel af en zag aan de zijkant een gezicht. De ogen waren zwart. De wangen mager. De baard kort, zoals van mijn vader. De neus leek er ook op. Ik keek naar de handen. Zij leken op die van mijn vader. Maar het lichaam leek helemaal niet op dat van mijn vader.
Iemand pakte mij vast en trok mij mee. ‘Ben jij gek geworden? Wil jij doodgaan? Het is heel gevaarlijk. Kom mee. Wij roepen al uren dat je er uit moet komen. Ik zei dat ik mijn vader zocht en dat ik de deur toch niet had opengekregen. ‘Jouw vader is hier niet,’ zei de jongen. Hij trok mij mee naar buiten, smeet de deur dicht en zei dat ik moest wegrennen.
Verderop kwamen wij bij de andere kinderen. Eén van de meisjes zei: ‘Jouw vader zit niet eens in een laken.’ Ik zei dat hij wel in een laken zat en dat ik het zelf gezien had. Zij zei dat zij het ook zelf gezien had en dat het niet waar was. De jongen die mij had meegenomen zei dat mij vader daar helemaal niet lag, maar toen de anderen hoeèèè riepen en zeiden dat hij zeker bang was geworden, zei hij dat hij het maar zei omdat ik nog zo klein was. Ik zei dat ik groot was, dat ik heus wel wist dat mijn vader daar lag en dat ik hem in het laken gezien had en dat ik hem wel zou aanwijzen aan wie het wilde. Maar niemand wilde.
Het meisje zei: ‘Als je het dan allemaal best weet, zeg dan eens wat ze doen met de lijken.’ Ik zei dat ik dat ook best wist, maar dat ik het niet zou vertellen omdat ik gedaan had wat ik had moeten doen en omdat de proef nu afgelopen was. En als zij het wilde weten, zou ik het haar wel vertellen als zij mee naar binnen zou gaan. Maar dat wilde zij niet en de kinderen riepen hooèèè tegen haar. Daarna liepen wij door en ik mocht bij de groten blijven.
In het bovenstaande fragment zie je een belangrijk thema van het boek terug: het kind-zijn en het moment dat je geen kind meer bent. Aan het begin van Kinderjaren is de hoofdpersoon een kleine jongen die steeds troost kan zoeken bij zijn ouders. In het concentratiekamp mag hij eerst niet met de grote kinderen meespelen, want hij is nog te klein. Dan sterft zijn vader. De grote kinderen zien hem nu niet meer als klein kind en hij mag meespelen, mits hij een proef aflegt: hij moet het ‘ketelhuis’ binnengaan. De jongen heeft het alleen verkeerd verstaan, het is niet het ‘ketelhuis’ maar het ‘knekelhuis’.
Bron: literatuurgeschiedenis.nl
http://www.literatuurgeschiedenis.nl/lg/20ste/tekst/lg20061.html
uittreksel:
omdat uittreksel erg lang is geef ik even de bron.
Bron: scholieren.com
http://www.scholieren.com/boekverslag/45359
verwerkingsopdracht nummer 3 : een gedicht
Het Joodse jongetje
We gaan op reis en
gaan morgen met de trein,
waarheen dat weet ik niet,
een reisje is altijd fijn.
In een overvolle wagon
zo zijn ze gegaan,
en kwamen bij het
kamp bergen- belsen aan.
Het was geen reis zoals
het jongetje had verwacht,
zij ging wonen met zijn
moeder in barak nummer acht.
twee jaren later nog
een ritje naar Duitsland,
tot dat de trein tot stilstand kwam.
Niet verder reizen 2 weken lang.
Soldaten kwamen overal
Het waren russen met Duitsers aan hun zij
Bevrijd, bevrijd hiep hoera
Helaas zonder pa en ma
Dit was mijn boekverslag.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
Niet een beetje lang? :-)
7 jaar geleden
Antwoorden