Algemene gegevens
1) Wat is de titel van het boek?
De titel van het boek is: “Kinderjaren”.
2) Wie is de auteur van het boek?
De auteur is Jona Oberski.
3) Hoe heet de illustrator van het boek?
De naam van de illustrator is “Marten Aukes”
4) Wie is de uitgever van het boek?
De uitgever van het boek is Wolters-Noordhoff
5) Hoeveel bladzijden heeft het boek?
Officieel heeft het boek 111 bladzijdes. Tot en met bladzijde 101 gaat het over het verhaal. De andere 10 bladzijdes gaan over de inhoud, de schrijven en het boek.
6) Hoeveel hoofdstukken heeft het boek?
Het boek heeft 5 hoofdstukken, alleen bestaat elk hoofdstuk weer uit verschillende onderdelen.
7) Tot welk genre behoort het boek?
De genre van het boek is oorlogsroman.
Inhoud
Personages:
1) Wie is de hoofdpersoon in het boek?
De hoofdpersoon is het ik-figuur uit het verhaal. De naam wordt niet verteld. Het ik-figuur is een joods jongetje.
2) Beschrijf het uiterlijk van de hoofdpersoon.
Het jongetje is nog heel klein. In het begin van het boek is hij ongeveer 3 jaar oud, aan het eind van het boek is hij 8 jaar. Verder wordt er over zijn uiterlijk niks verteld.
3) Beschrijf het innerlijk van de hoofdpersoon.
- Het ik-figuur is een jongetje dat snel huilt. In elk hoofdstuk staat een paar keer de zin: “Toen ging ik weer huilen”.
- Ook is het jongetje heel gehoorzaam: ‘Jij kunt heel goed je ogen dicht houden,’zei mijn moeder. ‘Doe ze dan nu goed dicht. Ik draag je naar binnen en je mag ze weer open doen als ik het zeg. Afgesproken?’Ik deed mijn ogen dicht. Door mijn dichte oogleden kon ik het licht zien dat in mijn kamer brandde.
- Als het jongetje eenmaal boos is, laat hij dat wel heel goed zien: Vóór mij stond een tafel. Op het tafelkleed stond een glas met bloemen. Ik pakte het glas en smeet het op de grond. Ik trapte op de bloemen en trok het tafelkleed van de tafel. Ik sloeg ermee in het glas. Ik gooide de tafel om en schopte er tegen. Ik schreeuwde tegen Trude dat zij een rotmens was en dat ik geen klein kind meer was. Ik bibberde van het huilen. Ik zei dat het rotbloemen waren en dat Trude zeker zelf de weg had afgesloten en dat zij mijn moeders aardappelen had weggegeven en dat zij mijn moeder pillen had gegeven en slecht water en dat het haar schuld was dat zij nu dood was en haar schuld dat ik er nu niet meer heen kon.
- In het strafkamp waar zij verbleven vond het jongetje vrienden heel belangrijk. Hij had er ook alles voorover om bij hen te horen. Hoe ouder de vrienden, hoe beter. Hij deed alles wat zei hen vroegen. Alle opdrachten die hij zou moeten vervullen ‘’om er bij te horen’’ deed hij. Het jongetje moest een lange neus maken naar iemand van het leger. Het jongetje zag niet in dat het slecht kon aflopen als hij dat deed, maar gelukkig werd hij niet gezien: Het meisje vroeg of ik het zou durven te doen tegen de mof. Ik knikte. De kinderen liepen weg. Ik liep naar het hek. Het bruin verroeste prikkeldraad zat vlak bij elkaar en ik kon er bijna niet doorheen kijken. Mijn hand kon er zeker niet door. Ik deed een stap terug. Aan de buitenkant van het hek stond groen onkruid. Daarachter was de grijze weg. Aan de overkant liep de mof met de wolfshond. Ik spreidde mijn vingers, zette mijn duim tegen mijn pink en bracht beide handen voor mijn neus. Het was moeilijk om ze recht te houden. Toen stak ik mijn tong uit en ik riep uuwaa zoals de kinderen altijd deden. Iemand pakte mijn arm en trok mij mee. Het was een meisje. Zij zei dat ik gek was en dat ik meteen op moest houden.
4) Is de hoofdpersoon een type of een karakter?
De hoofdpersoon is een karakter, want hij wordt in het hele boek beschreven. In geen enkel moment van het boek gaat het niet over het jongetje. Elke handeling en gedachte wordt omschreven.
5) Wie zijn de bijpersonen in het boek?
De bijpersonen in het boek zijn: Moeder, Vader, Trude, Meneer Paul en Tante Lisa.
6) Beschrijf het uiterlijk van de bijpersonen.
Over het uiterlijk van alle personages wordt niks verteld. Alleen dat de moeder rood haar heeft, de vader zwart en dat de vader erg mager wordt door het harde werk en weinig voedsel.
7) Beschrijf het innerlijk van de bijpersonen.
Moeder- De moeder is een aardige joodse vrouw. Aan het begin van het verhaal is ze de perfecte moeder. Zorgzaam, lief en streng als het moet. Ze houdt ontzettend veel van haar man en haar zoontje. In het verhaal wordt ze steeds iets meer gestrest door alles wat om haar heen gebeurd. Dat komt door de angst van de oorlog. Aan het eind van het boek gaat ze dood. De reden wordt niet verteld. Wel is er kort verteld dat moeder geestelijk helemaal uitgeput was en er psychische problemen van kreeg.
Vader- De vader is een erg zorgzame Duits-joodse man. Hij is sterk en houdt ervan om een beetje te spelen met zijn zoontje. Zijn gezin is zijn leven en werkt bij een reclame bedrijf. In het strafkamp wordt hij gesplitst van zijn vrouw en zoontje en moet hard werken. Door ziektes, uitbuiting en onvoldoende voedsel overleed hij.
Trude- Trude is een kennis/familielid. Dat wordt niet duidelijk gezegd. Trude is een aardig en zorgzame vrouw die voor het jongetje zorgt als het zijn moeder even niet uitkomt.
Meneer Paul- Het jongetje noemt Paul, Meneer Paul. Paul zit zelf ook in het strafkamp waar het jongetje en zijn ouders zich bevinden. Paul is een collega van z’n vader. Het is een zorgzaam type, omdat nadat het jongetje zijn ouders verliest bij hem in kan trekken. Daar heeft Trude voor gezorgd.
Tante Lisa- Tante Lisa is de vrouw van Meneer Paul. Ze is helemaal geen tante, maar wordt zo genoemd omdat zij de pleegmoeder wordt van het jongetje, en geen moeder wordt genoemd. Tante Lisa is ook een zorgzaam type.
8) Zijn de bijpersonen types of karakters?
De bijpersonen zijn types. Ze worden heel oppervlakkig omschreven en het verhaal wordt niet vanuit hen verteld.
9) Wat is het perspectief van het verhaal?
Het perspectief van het verhaal is een Ik-perspectief. Er is een ik-persoon (het jongetje) die het hele verhaal meemaakt en vertelt. Je komt zo ander gevoelens en gedachten van het jongetje.
Tijd
1) In welke tijd speelt het verhaal zich af?
In de 20e eeuw.
2) Hoe weet je dat?
Dat komt doordat het ik-figuur verteld dat hij een “mooie gele ster” op zijn jasje heeft, net zoals papa. En op een gegeven moment worden ze door het leger weggehaald thuis, en naar Westerbork gestuurd. Daarna mogen ze naar Palestina en verteld het ik-figuur dat ze “bevrijd” zijn.
3)Wat is de verteltijd van het verhaal?
De verteltijd is van ongeveer iets voor 1940 en iets na 1945.
4) Hoe verhouden de verteltijd en de vertelde tijd zich tot elkaar?
In het boek kijkt het ik-figuur slechts zelden naar de vertelde tijd. Heel soms herhaalt hij iets uit het verleden. Dat doet hij alleen om een ander te herinneren aan wat die gene al eerder heeft gedaan. Om overal nog net even een schepje bovenop te doen als iemand al iets fouts heeft gedaan.
5) Bevat het boek tijdsprongen?
Ja. Je merkt dat doordat het ik-figuur ineens een jaar ouder wordt genoemd.
6) Wordt het verhaal verteld in chronologische volgorde?
Ja. Alles wordt vertelt op de volgorde waarin het gebeurd. Het verhaal gaat bijvoorbeeld niet ineens een jaar terug en dan weer 3 vooruit.
7) Bevat het verhaal flashbacks?
Nee, want het verhaal wordt in chronologische volgorde vertelt.
Plaats
1) Op welke plaats of plaatsen speelt het verhaal in jouw boek zich af?
In het begin van het verhaal speelt het verhaal zich thuis af. Alles normaal, alles vertrouwt. Het jongetje gaat met vader mee naar zijn werk, een stukje in zijn eentje de pont besturen, met moeder naar de bakker. Later wordt hij en zijn ouders opgehaald van thuis en komen ze in een strafkamp. Daar verblijven ze zo’n 4 tot 5 jaar, totdat ze met de trein naar Palestina gaan. Ze werden bevrijdt door de Russische troepen. Naar een tijd in Palestina te zijn geweest, en het in Nederland weer wat stabieler was, gingen ze terug naar huis.
2) Hoe heeft de auteur de omgeving beschreven?
De auteur omschreef de omgeving op de manier waarop het jongetje het allemaal zag. Het jongetje liep bijvoorbeeld in een barak in het kamp, en vertelde dat het heel krap, heel donker, heel benauwd en heel druk was door alle mensen.
3) Op welke manier is de omgeving van invloed op de sfeer van het verhaal?
Het ik-figuur verteld wat er om hem heen gebeurt, wat er om hem heen staat, wat de mensen doen om hem heen, hoe de mensen zich voelen om hem heen en wat hoe hij zich daar bij voelt. Door dat allemaal samen wordt het bijvoorbeeld heel spannend, of heel zielig.
Verloop
1) Hoe is het verhaal begonnen?
Het verhaal begon een beetje verwarrend. De moeder maakte het ik-figuur duidelijk dat ze ergens even moesten logeren, omdat er een vergissing was gemaakt. Vader zou zorgen dat ze weer naar huis mochten. De plek waar ze logeerden was Westerbork. Waarom, wordt niet verteld.
2) Is er sprake van een open of een gesloten einde?
Een gesloten. Met het ik-figuur is alles goed gekomen. Hij heeft zijn ouders verloren en een zware tijd achter de rug, maar is ingetrokken bij Meneer Paul en Tante Lisa.
3) Is er sprake van een goede of slechte afloop?
Als je van het ik-figuur uitgaat is er sprake van een goede afloop, omdat hij goed terecht komt, en het heeft overleefd. Als je uitgaat van het hele gezin… is het wat minder afgelopen, omdat de ouders zijn overleden.
4) Hoe heeft de auteur spanning opgeroepen?
De auteur deed dat, om heel erg tijd te rekken, en overbodige informatie te geven. Daardoor wil je graag weten wat er nou echt gaande is.
Thema
Wat is het thema van het boek?
Het thema van het boek is de manier waarop een joods jongetje de Tweede Wereldoorlog mee maakt.
Titel
1) Wat is de titel van het boek?
De titel van het boek is “Kinderjaren”
2) Kun je de titel verklaren?
Ja. Het boekje gaat letterlijk over de kinderjaren van Jona Oberski. Hij is eigenlijk een soort van, de ik-figuur.
3) Leg een verband tussen de titel en het thema.
Het thema was: de manier waarop een joods jongetje de Tweede Wereldoorlog mee maakt.
Het verband is dat het boek over de kinderjaren gaat van een joods jongetje uit de Tweede Wereldoorlog.
Het probleem
1) Wat is het belangrijkste probleem in het boek?
Er is oorlog, en het joodse jongetje zit met zijn moeder en vader in een strafkamp.
2) Wordt het probleem opgelost?
Ja. Vader overlijdt, maar moeder, Trude en het ik-figuur gaan met een trein vanuit Westerbork naar Palestina. Daar zijn ze veilig en gaan uiteindelijk naar huis.
Samenvatting
Het verhaal gaat over een jongetje. Het jongetje is ongeveer 3 jaar als het begint. Hij woont samen met zijn ouders in Nederland. Zijn vader is Duits-joods. Ze leidden altijd een heel leuk leven totdat Hitler aan de macht komt. Op een dag worden ze wakker gemaakt. Ze krijgen 2 minuten om al hun spullen mee te nemen, en moeten naar het station. De trein zit propvol met joodse mensen die naar strafkampen gaan. Na een reis komen ze in het eerste strafkamp. Ze zijn daar een paar dagen, totdat iedereen zich moet verzamelen. Er worden namen opgeroepen van mensen die naar Kamp Westerbork moeten. De familie staat op de lijst en gaan er naar een paar dagen heen. Als ze in Westerbork aankomen worden ze gesplitst. Het jongetje is de hele dag bij zijn moeder, en de vader leeft apart. Het is een streng bewaakt kamp. Overal lopen moffen met geweren, en er zijn hoge wachttorens waarop mensen staan die alles in de gaten houden. Meneer Paul, een collega van de vader van het jongetje, en Trude, een kennis, zijn ook in het kamp. Vader moest veel werk verrichten, en iedereen kreeg weinig eten. Vader was al meerdere keren ziek geweest. Op een dag, dat het jongetje naar zijn vader gaat wordt hij snel teruggestuurd met de melding: “Ga je moeder halen, voordat het te laat is”. Het jongetje was er bij terwijl zijn vader stierf. Zo’n 4 jaar later, nadat ze in Westerbork aankwamen werden ze wakker gemaakt. Ze kregen 2 minuten de tijd om in de trein naar Palestina te gaan. Als ze in Palestina waren zouden ze veilig zijn. Palestina is de stad van de joden. Terwijl ze onderweg zijn met de trein worden ze opgehaald door de Russen, en naar Palestina gebracht. Als het jongetje in Palestina is, wordt de moeder opgenomen in het ziekenhuis. Na een tijdje overlijdt ze. Het jongetje heeft nu allebei zijn ouders verloren, maar toen ze terug kwamen in Nederland, zorgde Trude ervoor dat hij kon intrekken bij Tante Lisa en Meneer Paul.
De auteur
1) In welk jaar en in welke plaats is de auteur geboren?
Hij werd op 20 maart 1938 geboren in Amsterdam.
2) Welke opleiding heeft de auteur gedaan?
Nadat Jona Oberski zijn gymnasiumdiploma haalde, is hij wiskunde en natuurkunde gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam.
3) Welke boeken heeft de auteur nog meer geschreven?
De auteur heeft maar 1 boek geschreven, “Kinderjaren”.
4) Heeft de auteur iets meegemaakt wat in jouw boek beschreven stond?
Ja. Het gehele boek gaat eigenlijk over zichzelf. Hij is het ik-figuur dat als klein joods jongetje in de strafkampen leefde, zijn ouders verloor en werd opgevoed door zijn pleegouders.
5) Waarom schrijft de auteur?
De auteur heeft het boek geschreven omdat hij het graag van zich af wou schrijven, want zo’n oorlog maakt veel impact op je leven. Ook heeft hij het boek voor een deel voor zijn pleegouders geschreven als eerbetoon. Hij is zijn pleegouders zeer dankbaar dat zij hem hebben opgevoed, ook al was hij het daar op het begin niet mee eens.
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
heel erg bedankt!
maar het enige foutje is dat hij nog 2 boeken heeft geschreven, dit is dus niet zoals jij schrijft de enige (:
bedankt!
12 jaar geleden
Antwoorden