Tijd en ruimte:
De vertelde tijd in het boek is, naar schatting, een jaar of 22. Het lijkt veel langer omdat er zo ongelooflijk veel gebeurtenissen zijn, maar ik weet dat dit autobiografische boek is uitgegeven tussen de schrijver twintigste en vijfentwintigste verjaardag. De verteltijd is echter een uur of 30. Het verloop van het verhaal is chronologisch. Het einde is een open einde, makkelijke vraag.
De belangrijkste topografische plaatsen in het leven van Jan Cremer zijn: Parijs, het Spaanse eiland Ibiza en Algerije. Ook heeft Cremer een voorliefde voor Rusland, hoogstwaarschijnlijk omdat zijn moeder oorspronkelijk Russisch is. Echt belangrijke topografische plaatsen in Nederland zijn niet te herkennen. Cremer geeft Nederlandse plaatsen aan met alleen een hoofdletter (A. voor Amsterdam, Arnhem, Appelscha of Alblasserdam?). De klimatologische omstandigheden zijn op Ibiza, in Algerije en in Parijs vaak ongelooflijk zonnig. In Nederland is het vaak een stuk killer. Dit heeft natuurlijk ook een reden (wetenschappelijk gezien). In het buitenland gaat het Cremer vaak voor de wind, de omstandigheden sluiten dus nauw aan op de inhoud van het verhaal.
De wijze van vertellen:
Het verhaal is geschreven in het ik-perspectief. Door de ogen van Jan Cremer dus. Moet ik hier nog verder op ingaan eigenlijk? Vast niet. Ik kan natuurlijk wel een mooi citaat ter bladvulling gebruiken. ‘De werkelijkheid herken je aan haar onwaarschijnlijkheid.’ – Gerard Reve
Spanning:
De manier waarop Cremer suspense creëert is simpelweg door op geen enkel moment niets te laten gebeuren. Ter verduidelijking. Jan slaat de momenten waarop hij niets of weinig beleeft over. Hij vertelt na de ene belevenis meteen door over de andere. Hierdoor lijkt er soms geen spreekwoordelijk touw aan het verhaal vast te knopen. De opeenvolging van avonturen (‘Zou avonturen eigenlijk afgeleid zijn van avonduren?’), zorgt ervoor dat je blijft lezen. Je krijgt de kans niet om het boek weg te leggen want Jan moet jou weer vertellen hoe hij seks heeft met een prachtige, ordinaire straathoer op het toilet van een of andere ambassadeur. Desalniettemin kreeg ik de schurfttyfus van Jans stoere verhalen. Vermakelijk maar vermoeiend.
Thema en motieven:
Het thema van het boek is overduidelijk het verzetten tegen de burgerlijke moraal die er toen heerste. Motieven hiervoor zijn: de vrije opvatting tegenover seks, verwerpen van gezag en religie, ongecontroleerd alcoholmisbruik, agressiviteit, reislust en egoïsme.
Personages:
De hoofdpersoon in dit boek is Jan Cremer. Het enfant terrible der Nederlandse kunst en literatuur. Met citaten als: ‘Rembrandt? Wie is dat? Ik weet niets van wielrenners.’, schopt hij de conservatieve Nederlanders tegen de schenen. Als de leider van de nozembeweging proberende Nederland te veroveren met schijnbaar anarchistische en neofascistische denkbeelden. In het boek profileert Cremer zich als een vrouwenverslindende klootzak met een ego zo groot als het mijne. De steeds choquerende, maar amuserende Cremer is het idool van iedere subcultuur van die tijd.
Titel, ondertitel en motto:
De titel ‘Ik, Jan Cremer’ duidt vanzelfsprekend op de zelfingenomene houding van de schrijver. En natuurlijk op de autobiografische tinten in het boek.
Van ondertitel is geen sprake.
Er zijn drie motto’s:
‘…faire de la prosa sans le savoir.’
Moliere
(onbewust proza maken)
‘Wat is een held?
Iemand die straffeloos onvoorzichtig is geweest’
W.F. Hermans
‘…a levelling, rancorous, rational sort of mind that never looked out of the eye of a saint or out of drunkards eye…’
William Blake
(een relativerende, haatdragende, rationele soort geest dat nog nooit door de ogen van een heilige of dronkaard heeft gekeken)
De persoonlijke beoordeling:
‘… grijpt me opeens vast, drukt zich wild tegen me aan en begint hysterisch te gillen.’ Wat dacht ik op het moment dat ik dit net gelezen had? Tijd voor koffie tezamen met een sigaret en Jimy Hendrix? Waarschijnlijk wel. Maar wat vond ik van het boek? Tegenstrijdig. De gekozen onderwerpen waren van een dermate laag niveau dat het boek wel goed moest zijn. Vleselijke, platvloerse orgieën, overmatig alcoholmisbruik, nachtelijke knokpartijen en anarchistisch verzet tegen gezag en religie. Wat wil een jongen aan het eind van zijn pubertijd nog meer zou je denken? Het antwoord luidt volmondig: ‘Goede passages.’. De beleefde avonturen zijn geweldig. Ik zou willen dat ik eenzelfde leven had als Jan Cremer. Maar de avonturen zijn vaak beschreven in een ongecompliceerd stuk tekst. Hoewel deze simpele manier van schrijven past bij het boek, vind ik het leuker een boek te lezen dat goed beschreven is, met mooi taalgebruik. Ook het aantal van deze gemakkelijk vertelde avonturen is ongelooflijk hoog. De belevenissen volgen elkaar op in no time. Op een gegeven moment schold ik tegen het boek. De hysterie sloeg toe: ‘Godverdomme Jan! Nu weet ik het godverdomme wel!’. Hoewel deze tekst autobiografisch bedoeld is geloof ik daar helemaal niets van. Weet ik nu wie Jan Cremer is? Ik weet alleen hoe hij wenst dat men hem graag ziet: als een groot avonturier, als een geniaal schilder, als een krachtpatser. De fascinerende opschepper Jan Cremer.
Actualiteit:
In de jaren zestig kreeg Nederland de ene schok na de andere te verwerken. Jongeren vermaakten zich met agentje-pesten; op de tv verschenen blote borsten; radiopiraten stuurden lawaaimuziek de ether in, en langharig werkschuw tuig nam bezit van het Nationaal Monument op de Dam. Gelovigen begonnen hun kerken kritische vragen te stellen; overal werden gezagsdragers uitgedaagd en klonk de roep om medezeggenschap. Menigeen vreesde dat het land zou wegzinken in een poel van anarchie en moreel verval.
De cultuur van de massa ontstaat in de jaren vijftig voor het eerst in Amerika. In de jaren zestig vinden de meest ingrijpende veranderingen plaats. De \'Sixties\' is een tijdperk van vernieuwende ideeën op het gebied van politiek en wetenschap. Deze ontwikkelingen worden in Europa pas in de jaren zestig zichtbaar. Door de verwoestingen in de oorlog wordt eerst hard gewerkt aan de wederopbouw van de steden en de industrie.
Alles wat hierboven wordt vermeld komt terug in het boek: Ik Jan Cremer. Jan vermaakte zich ook met ook met het pesten van agenten (vooral in zijn jeugd), in het boek komen meer blote borsten voor dan in de gemiddelde pornofilm, Jan luisterde het liefst naar de zogenaamde ‘lawaaimuziek’. Jan is langharig tuig. Gezagdragers werden uitgedaagd door Jan of genegeerd. Ik Jan Cremer is een boek dat mee heeft helpen graven aan de poel van anarchie en moreel verval.
Wat als...
Mocht dit boek vandaag uitgegeven worden, zou het door weinig mensen gelezen worden. Alhoewel, was het boek destijds niet verschenen, dan zouden wij misschien leven in een heel ander Nederland. Dan zou er misschien wel helemaal geen provobeweging geweest zijn en ging iedereen heden ten dage op zondagmorgen naar de kerk. Misschien hadden we dan geen hangjongeren en werd een gebruik van marihuana niet gedoogd. Misschien zou ik op de dag van inlevering van dit boek verslag wel een te groot grijs uniform aan hebben gehad en mijn haren in een zijscheiding. Wie weet? De toekomst is –gelukkig- een vraagteken. Maar, aannemende dat alles is zoals het nu is, denk ik dat Ik Jan Cremer helemaal niet schokkend was geweest. Ik denk dat Cremer niet eens door mij bekend zou zijn. Misschien werd het niet eens uitgegeven. Het is immers redelijk slecht geschreven, een hedendaagse uitgever zou twee keer nadenken voor hij een boek als Ik Jan Cremer zou uitgeven.
Informatie over de auteur:
Jan Cremer wordt op 20 april 1940 te Enschede geboren, in het teken van de Ram, met als ascendant de Leeuw. Zijn vader is smid en ‘ontdekkingsreiziger’, stammend uit een familie van hoefsmeden en beroepsmilitairen uit Pruisen en Hessen. Diens grootste maar nimmer vervulde wens is als schrijver te kunnen leven en van hem heeft Jan Cremer de drang tot schrijven geërfd alsmede de avontuurlijke onrust. Zijn moeder is afkomstig uit Hongarije, uit een familie van handelaren in paarden en vee in Jazigië. In Boedapest heeft zij een opleiding gevolgd aan het conservatorium en is zij danseres geweest aan het Staatsballet. Zij zal Jan Cremer al jong de liefde voor tekenen en lezen bijbrengen.
Na de oorlog woont Jan Cremer afwisselend in Enschede en Amsterdam. Na de lagere school gaat hij in Enschede naar de 2e openbare ULO. Zijn voornemen om journalist te worden brengt hij al metterdaad in praktijk door verhalen en reportages te schrijven voor de jeugdpagina van Het Amusante Weekblad Okido. Nadat hij na een jaar van school is ‘geschopt’, werkt hij een aantal baantjes af: knecht in een smederij, grondwerker, transportknecht en textielarbeider. Daarna gaat hij in de leer bij achtereenvolgens een drukkerij, de pottenbakkerij van een steenfabriek en een reclameschildersbedrijf, waar men hem de eerste technische en artistieke knepen bijbrengt, maar waar ook al snel zijn gevoel voor kleuren en kleurharmonieën blijkt. Gedreven door ‘een enorme onrust’ vlucht hij vaak weg van huis. Meestal wordt hij door de politie weer teruggebracht.
Na een turbulente periode, waarin hij zich onder meer als beroepsmilitair bij de Koninklijke Marine heeft aangemeld, stemt zijn voogd (de kinderrechter in Almelo) op voorspraak van Cornelis Veth er in september 1956 in toe dat hij aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem een opleiding in schilderkunst en grafische technieken gaat volgen. Wegens ‘aanpassingsmoeilijkheden’ wordt hij begin 1957 daar alweer weggestuurd. Hij zwerft gedurende enkele maanden, werkt onder meer op kermissen en in slachthuizen en treedt op als figurant bij de toneelgroep Theater in De prins en de showgirl. In mei 1957 gaat hij varen als matroos op de wilde vaart, voornamelijk naar Russische en Scandinavische havens, tot hij na ruim een jaar weer afmonstert. Na veel omzwervingen, door het zuiden van Frankrijk en Algerije, komt hij in Parijs terecht. Hij woont er in de Rue Santeuil, waar ook de schilders Karel Appel, Corneille en Bram Bogart hun atelier hebben. In deze periode, door Cremer zelf omschreven als zijn ‘Sturm und Drang’-tijd, wordt hij heen en weer geslingerd tussen een toekomst in krijgsdienst en een leven als schilder en - zijn oude droom - schrijver. Ook als schrijver laat hij zich immers niet onbetuigd: in 1957 heeft hij in het tijdschrift Klat naast tekeningen ook gedichten gepubliceerd.
Najaar 1958 keert hij terug naar Nederland en gaat lessen volgen aan de Vrije Academie in Den Haag. Hij heeft een atelier in de Annastraat en door het uitvoeren van allerlei karweien (nachtportier, reclameschilder en decorschilder bij de Haagsche Comedie) verdient hij het nodige geld om verf te kopen. In oktober 1958 houdt hij in Galerie De Posthoorn in Den Haag de eerste eenmanstentoonstelling van zijn ‘peinture barbarisme’, waarin hij moedwillig elke schildertraditie en kunstvorm met de voeten treedt. Hij schildert hoofdzakelijk landschappen en sferen, gebaseerd op de elementen Aarde, Vuur, Water en Lucht.
Een jaar later exposeert hij in het Haagse Gemeentemuseum, waarna vele tentoonstellingen in binnen- en buitenland zullen volgen. In zijn kleurrijke druipdoeken en big sizes twee-, drie- en vijfluiken, die — aldus Freddy de Vree- in hun formele kenmerken nauw aansluiten bij het werk van de toenmalige school van het Amerikaanse abstracte expressionisme, verwerkt hij zulke diverse materialen als olie- en zilververven, sneldrogende celluloselakken, teer, pek, menie en gips. Schilderijen waarin 40 tot 50 kilo verf en aanverwante materialen zijn verwerkt, vormen geen uitzondering. Ter gelegenheid van een tentoonstelling in de Amsterdamse galerie ‘Cinq Mouches’ in 1959 schrijft Cremer samen met de dichter Hans Wesseling het manifest op beschadigde poten lopen. Zijn onconventionele schilderijen en zijn provocerende gedrag (in de Haagse Salon van 1960 biedt hij zijn vijfluik ‘De Japanse Oorlog’ voor niet minder dan 1.000.000 gulden te koop aan) bezorgen de tot ‘Verfnozem’, ‘kunstgangster’, ‘kunstvijand nr. 1’, en ‘woest beest’ uitgekreten Cremer een overvloed aan publiciteit.
In 1960 wordt hem bovendien de Jacob Maris materiaalprijs van de Haagse Salon toegekend en ook een beurs van het Maison Descartes voor verdere studie aan een Parijse academie. In 1958 had een luitenant-kolonel van het Vreemdelingenlegioen hem verwezen naar de Franse regering om deze beurs aan te vragen. Prominente museumautoriteiten als onder anderen W.J.H.B. Sandberg, de toenmalige directeur, en dr. H.L.C. Jaffé, de toenmalig hoofdconservator van het Stedelijk Museum te Amsterdam, steunden zijn aanvraag met aanbevelingsbrieven. In Parijs volgt hij les aan de Academie des Beaux Arts en later aan de Academie du Feu. In het drukatelier Pons maakt hij grafiek.
Vanaf 1961 verblijft hij op Ibiza. Van daaruit maakt hij enkele reizen door Noord-Afrika en naar Duitsland, waar hij in 1962 decors ontwerpt voor het gezelschap Studio 99, dat in de Stadtische Bühnen in Oberhausen twee eenakters brengt van Jacques Audiberti. In 1963 teruggekeerd naar Nederland, voltooit hij in Amsterdam zijn roman Ik Jan Cremer, die in februari 1964 bij De Bezige Bij wordt gepubliceerd. Zoals Cremer zelf op het omslag al verkondigt, wordt het een ‘onverbiddelijke bestseller’, waarvan vertalingen in meer dan dertig landen zullen volgen. Met de eerste opbrengsten van het boek vertrekt hij in 1964 uit Nederland. Hij neemt zijn intrek in het New Yorkse Chelsea Hotel, in de 23ste straat in Westelijk Manhattan, een kunstenaarshotel waar in de jaren vijftig onder anderen Willem De Kooning, Brendan Behan en Dylan Thomas residentie hielden en in de jaren zestig vele Europese kunstenaars, onder wie de Franse nouveau réalistes. In het Chelsea Hotel zet Cremer zich weer aan het schilderen, niet meer in de abstracte stijl van de ‘peinture barbarisme’, maar van enorme tuilpenvelden en andere aspecten van het Hollandse landschap, zoals dat in reisfolders aan de buitenlandsetoerist wordt voorgespiegeld.
Vanaf 1961 verblijft hij op Ibiza. Van daaruit maakt hij enkele reizen door Noord-Afrika en naar Duitsland, waar hij in 1962 decors ontwerpt voor het gezelschap Studio 99, dat in de Stadtische Bühnen in Oberhausen twee eenakters brengt van Jacques Audiberti. In 1963 teruggekeerd naar Nederland, voltooit hij in Amsterdam zijn roman Ik Jan Cremer, die in februari 1964 bij De Bezige Bij wordt gepubliceerd. Zoals Cremer zelf op het omslag al verkondigt, wordt het een ‘onverbiddelijke bestseller’, waarvan vertalingen in meer dan dertig landen zullen volgen. Met de eerste opbrengsten van het boek vertrekt hij in 1964 uit Nederland. Hij neemt zijn intrek in het New Yorkse Chelsea Hotel, in de 23ste straat in Westelijk Manhattan, een kunstenaarshotel waar in de jaren vijftig onder anderen Willem De Kooning, Brendan Behan en Dylan Thomas residentie hielden en in de jaren zestig vele Europese kunstenaars, onder wie de Franse nouveau réalistes. In het Chelsea Hotel zet Cremer zich weer aan het schilderen, niet meer in de abstracte stijl van de ‘peinture barbarisme’, maar van enorme tuilpenvelden en andere aspecten van het Hollandse landschap, zoals dat in reisfolders aan de buitenlandsetoerist wordt voorgespiegeld.
Vanaf 1970 weet Cremer zijn werk te combineren met zijn reis- en zwerflust. Zes maanden per jaar reist hij, de andere maanden verdeelt hij zijn tijd tussen schrijven en schilderen. Vele van zijn reizen zijn een reconstructie van de trektocht van de Hunnen onder Attila en de Mongolen onder Djenghis Khan. Met deze volkeren voelt Cremer zich sterk verwant, ook voordat een genealoog ontdekt dat hij langs moederskant zelf uit Mongolië stamt. Na 1970 heeft hij zich vooral toegelegd op het lithograferen, wat onder meer resulteert in een aantal tulpen ‘Hollandse landschappen’. ‘Hij vertelt over Holland zoals alleen een emigrant dat zou kunnen doen, pratend over een wijd land met prachtige kleuren, een leeggewaaide blauwe lucht, een groene wei, plastieken van gele korenschoven op een afgemaaid land (...). Ga je zoiets benoemen dan passen dergelijke voorstellingen onder de noemer pop. (...) Maar pop betekent bij hem niet alleen populair maar ook werkelijk volks,’ schreef W.A.L. Beeren, directeur van het museum Boymans-Van Beuningen. Zijn beeldend werk wordt voortdurend in grote eenmanstentoonstellingen in binnen- en buitenland geëxposeerd.
De relatie tussen biografie en het boek moge duidelijk zijn. Het boek is voor een groot deel autobiografisch, met een opschepperige ondertoon. Hoe zeg ik dit? Het leven van de hoofdpersoon Jan Cremer in het boek is hetzelfde leven als van de schrijver Jan Cremer. Dat heeft waarschijnlijk een naam en u kent die vast. Zo niet, dan hoop ik dat u begrijpt wat ik bedoel. In ieder geval, het beschreven leven loopt synchroon met het ‘echte’ leven. Hoewel de tijd in het boek en de biografie gelijk zijn, geldt dat niet voor de gebeurtenissen. De gebeurtenissen kunnen gezien worden als hyperbolen. Moet ik nog meer vertellen dan dit? Nee toch? Ik kan natuurlijk wel weer een bekend schrijver citeren: ‘Verloren illusies zijn gevonden waarheden.’ - Multatuli.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
leuke schrijfstijl heb je.
11 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
haha je hebt jimi hendrix verkeerd geschreven
11 jaar geleden
AntwoordenZ.
Z.
Wauw heb jij ook een blog??? hahaha thanks iig
7 jaar geleden
Antwoorden