Het jongensuur door Andreas Burnier

Beoordeling 7.9
Foto van een scholier
Boekcover Het jongensuur
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 6615 woorden
  • 8 maart 2003
  • 92 keer beoordeeld
Cijfer 7.9
92 keer beoordeeld

Boekcover Het jongensuur
Shadow

In Het jongensuur, naar eigen zeggen haar meest autobiografische boek, heeft Andreas Burnier haar ervaringen als onderduikkind in de oorlogsjaren 1940/45 verwerkt. Tegen de achtergrond van bezetting en bevrijding probeert de joodse Simone, de hoofdpersoon, zich een plaats te veroveren in de jongenswereld. Op de adressen waar zij zich moet schuilhouden moet zij zich te…

In Het jongensuur, naar eigen zeggen haar meest autobiografische boek, heeft Andreas Burnier haar ervaringen als onderduikkind in de oorlogsjaren 1940/45 verwerkt. Tegen de achterg…

In Het jongensuur, naar eigen zeggen haar meest autobiografische boek, heeft Andreas Burnier haar ervaringen als onderduikkind in de oorlogsjaren 1940/45 verwerkt. Tegen de achtergrond van bezetting en bevrijding probeert de joodse Simone, de hoofdpersoon, zich een plaats te veroveren in de jongenswereld. Op de adressen waar zij zich moet schuilhouden moet zij zich telkens een nieuwe identiteit aanmeten. Zo heeft zij grote moeite met de streng calvinistische moraal van boerengezinnen en voelt ze zich gevangen in een vrouwenlichaam: zij had een man moeten zijn. Naarmate de bevrijding van de Duitsers nadert, raakt het meisje Simone steeds meer gevangen, verstrikt in haar lichamelijkheid.

Het jongensuur door Andreas Burnier
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

Titel: Het jongensuur
Auteur: Andreas Burnier
Uitgeverij, druk en jaar van uitgave: Uitgeverij Meulenhoff Amsterdam, 10de druk, 1995

I. Externe gegevens a. Biografische gegevens Andreas Burnier, pseudoniem van Catherina Irma Dessaur, werd op 3 juli 1931 geboren in Den Haag. Ze was van liberaal-Joodse afkomst. Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest ze lange tijd onderduiken, gescheiden van haar ouders. Die periode drukte een belangrijk stempel op haar leven. Burnier studeerde geneeskunde en filosofie in Amsterdam, maar maakte haar studie niet af. In de jaren vijftig trouwde ze met de uitgever J.H. Zeylmans van Emmichoven. Het huwelijk duurde tien jaar. Na haar scheiding ging ze weer studeren in Leiden. Ze promoveerde op de grondslagen van de criminologie bij de Leidse professor Nagel. Van 1971 tot en met 1989 was ze hoogleraar criminologie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. In 1965 debuteerde Burnier met Een tevreden lach, een roman over een openlijk lesbische vrouw. Homoseksualiteit bleef ook later een belangrijke rol spelen in haar werk. Naast romans schreef ze gedichten, verhalen en essays. Burnier ontving tal van literaire prijzen. Ook in Duitsland was zij succesvol; een deel van haar werk is in het Duits vertaald. Met haar strijdbare stellingname in maatschappelijke debatten over euthanasie, feminisme en homoseksualiteit oogstte ze zowel bewondering als kritiek. Andreas Burnier stierf op 71-jarige leeftijd in september 2002.

b. Andere belangrijke werken Bekende werken van Burnier zijn, naast Het jongensuur (1969): Een tevreden lach (roman, 1965) gaat over het moeizame individualiseringsproces van een adolescent. Verder heeft ze geschreven: De verschrikkingen van het noorden (verhalen, 1967), De huilende libertijn (roman, 1971), Poëzie, jongens en het gezelschap van geleerde vrouwen (essays, verhalen en gedichten, 1974), De reis naar Kithira (roman, 1976), De zwembadmentaliteit (1979), Na de laatste keer (1981), Het litteraire salon (1984), Belletrie 1965-1981 (1985), De trein naar Tarascon (1986), De achtste scheppingsdag (1990)

c. Algemene thematiek/ontwikkeling werk In het werk van Mortier speelt de tweepoligheid tussen mannelijk en vrouwelijk een belangrijke rol. Veel werken gaan over vrouwen in een mannenmaatschappij. Ze vindt het namelijk interessanter te schrijven over de onderdrukte kaste dan over de onderdrukkende. Daarnaast spelen ook haar eigen gevoelens daaromtrent mee: ze voelt zich man in een vrouwelijk lichaam. In een interview in 1976 zei ze: ‘Het is waar, dat ik mij vanaf mijn derde jaar of daaromtrent begon te ergeren aan de belachelijkheid van de meisjesrol, het vernederende van die rol zoals die door mannen voor vrouwen is bedacht.’ Ze vindt zelf niet dat haar boeken over dit onderwerp gáán: ‘Dat neemt niet weg dat voor een vrouwelijke auteur haar vrouw zijn problematischer en belangwekkender is dan voor een mannelijke auteur zijn man zijn. Net zoals je door een rood glaasje geen rode letters kunt zien, zie je in een totaal masculinistische cultuur het man zijn niet als iets dat opvalt, dat om nadere explicatie vraagt. Iemand zal niet gauw een boek schrijven over haar leven als blanke Amerikaan. Maar een negerin schrijft eventueel wel een boek over haar zwart zijn.’ De angst en moeilijkheid van het volwassen worden zijn ook terugkerende elementen in haar boeken en verhalen. In het interview zegt ze het volgende over het opgroeien van een mens: ‘Ik ben van mening dat de opgave van ons betrekkelijk korte bestaan op aarde is, je individualiteit te ontplooien, haar niet te verraden en niet kapot te laten maken. Het Ik van de mens zie ik als iets in principe goddelijks. Iets van de allerhoogste orde, of iets wat althans van de allerhoogste orden kan worden. Nu spant alles op aard tegen, bij dat individualiseringsproces. Je wordt enerzijds teruggetrokken door je eigen ‘dierlijkheid’ in het algemene, en je wordt anderzijds door de meeste dingen die zich in het sociale leven afspelen (druk van familie, kennissen, werk, kortom: je milieu) onpersoonlijk gemaakt. De ene mens heeft last van familie, die haar in het stamverband probeert te houden, een andere van de enorm sociale druk die bijvoorbeeld van een modieus, ‘progressief’ of ‘vooraanstaand’ clubje waar je toe behoort, kan uitgaan.’ Ze ziet het individualiseringsproces, tegen de druk van alle kanten in, als de essentie van de levensstrijd.

d. Algemeen oordeel kritiek Over het algemeen is de kritiek zeer te spreken over Het jongensuur, met name over de stijl die een versobering laat zien ten opzichte van Een tevreden lach.

II. Interne gegevens a. Inhoudsweergave Hoofdstuk 1: Lichtstad 1945
De oorlog is voorbij en Simone wordt met haar ouders herenigd, na vijf jaar gescheiden te zijn. Simone is veertien en zit midden in de puberteit. Ze voelt dat ze vrouw wordt, maar krijgt liever een mannenlichaam en probeert dit te beïnvloeden door allerlei magische formules. Door een trucje komt ze op het jongensuur in het zwembad maar ze wordt betrapt en moet het bad verlaten. Ze voelt zich buitengesloten en is afgunstig op de vanzelfsprekende broederschap die er tussen mannen bestaat. Een paar Canadezen willen haar in hun auto kussen, maar dat wil ze niet, hoewel ze het wel prettig vindt. Werner, een goede vriend die net als Simone joods is, was met zijn moeder op transport gezet naar een kamp in Polen. Simone vertelt aan de joodse Tessa, die wees is geworden en bij Simone en haar ouders woont, over de theorie van Einstein, dat als je sneller dan het licht zou kunnen reizen, je in het verleden terechtkomt.

Zanddorp 1944
Simone is dertien jaar en zit ondergedoken bij boer Victor in het oosten van het land. Ze komt een man tegen in het bos, deze vraagt haar naam en dingen over de omgeving. Wanneer de man, Mick genaamd, wil dat ze blijft slapen, wordt er geschoten en Simone vlucht en Mick blijft achter. De dag erna gaat ze hem zoeken en vindt z\'n parachute met bloed erop. Ze vertelt het aan boer Victor. Met de drie zoons van Victor gaat ze Mick zoeken. Simone wordt voor het eerst ongesteld; ze laat zich bijna kaal knippen, maar beseft dat ze bijna onmogelijk nog kan veranderen in een jongen. Een paar dagen later worden ze bevrijd, Simones vader komt haar meteen halen. Allerlei meisjes werpen zich als een voorwerp in de armen van de bevrijders en de moffenhoeren worden kaalgeknipt. Simone voelt zich als jodin en meisje dubbel bedreigd en buitengesloten: ‘Vrouwen en joden, dat is bijna hetzelfde dacht ik. Ze kunnen niets terug doen, ze zijn altijd schuldig.’

Veendorp 1943
De twaalfjarige Simone woont bij een loodgieter en z’n vrouw in het zwaargereformeerde Veendorp. Simone verbaast zich over het kille geloof dat alles veracht en dat mannen en vrouwen strikt gescheiden houdt met ieder hun eigen taken. In het roomse gezin van haar vriendinnetje Riek is het niet veel beter. Terwijl Riek haar werk doet, vertelt Simone haar verhaaltjes. Simone gelooft niet, maar zoekt het meer in de wetenschap. Tot haar grote geluk kan ze wel naar school, hoewel daar te veel tijd naar haar zin verloren gaat met godsdienstoefeningen. De onderwijzer is bekrompen en een sadist met loszittende handjes, maar hij helpt wel met een geslaagde ontsnapping wanneer Mussert de school komt bezoeken.

Muurstad 1942
Simone is elf jaar en woont bij een socialistische familie. Ze wordt vrij gelaten in de dingen die ze wil doen, zozeer zelfs dat ze zich eenzaam voelt. Behalve haar vrijheid heeft ze niets: geen school, speelgoed of vriendjes, alleen de denkbeeldige koningszoon Sancho. Op een avond komt de buurman, een NSB-er, de familie waarschuwen dat hij de volgende dag zal aangeven dat ze joden verbergen. Diezelfde avond nog wordt ze meegenomen naar een ander echtpaar. Daar krijgt ze een epileptische aanval en moet enige weken op bed blijven. Voor haar ouders maakt ze een kartonnen stad met aan de buitenkant van de muur een jongen die naar binnen wil. Aan de achterkant van de muur zit een klein poortje, dat hij echter niet kan zien. Als ze beter is, mag Simone met Gerrie spelen, met wie ze op de vuilnisbelt handtastelijke spelletjes doet. Gerrie ruilt Simone in voor een vriendje en komt niet meer bij haar.

Lichtstad 1941
De elfjarige Simone is ondergedoken bij de intellectuele familie Grünberg, die veel Duitse boeken hebben. Ze leest veel en is kritisch, waardoor ze vaak berispt wordt. Ze bezoekt haar ouders die in de buurt ondergedoken zitten, mag rondlopen in oude kleren van meneer Grünberg en krijgt wiskundeles van de broer van mevrouw Grünberg, Christfried. Ze ziet in hem een tweelingziel omdat hij het niet raar vindt dat ze later natuurkunde of ‘electriciteitstechniek’ wil gaan studeren. In de vijf maanden dat ze bij deze familie woont, is ze zeer gelukkig.

Waterstad 1940
Simone en haar ouders wonen in Waterstad als de oorlog uitbreekt. Alles is nog redelijk veilig en ze luistert aan de verwarmingsbuizen naar vreemde stemmen. Met een vriend, Jurgen, fantaseert ze over Griekenland. Wanneer ze naar een joods schooltje moet, ontmoet ze de intelligente Werner, die haar als gelijke beschouwt. Steeds meer joodse mensen worden opgepakt en om het risico te spreiden, duiken Simone en haar ouders van elkaar gescheiden onder.

Voorbericht
Een verlaten slagveld, waarop de slachtoffers liggen. ’s Nachts staat aan de hemel het rossige getwinkel van Mars en is het donker en koud. Overdag brandt de zon. Pas de derde dag beginnen de lichamen te ontbinden. Die nacht is het voor het eerst helder en fonkelen de sterren. Alles is stil onder de koepel van licht.

b. Thematiek Oorlog en de wens om jongen te zijn, zijn de twee thema’s van dit boek. Burnier zelf vindt oorlog de belangrijkste, zoals blijkt uit een interview: ‘Ik vind zelf dat ik iets illustreer via die tweepoligheid mannelijk-vrouwelijk. Maar mijn boeken gaan er niet over. […] ‘Het Jongensuur’ gaat over de oorlog, althans over mijn ervaringen als ondergedoken joods kind, op een reeks van ‘adressen’.’ Het is dus grotendeels gebaseerd op ervaringen van de schrijfster zelf. Net als de schrijfster voelt de hoofdpersoon Simone dat ze in het verkeerde lichaam geboren is: ze zou graag een jongen willen zijn. Ze hoopt dat er ooit nog eens een metamorfose komt en probeert dit te bewerkstellingen door ‘een reeks magische formules en voorstellingen, die mij binnen afzienbare tijd aan de ontbrekende geslachtsorganen moesten helpen, en mijn borsten zouden doen terugslinken naar hun natuurlijke vlakke staat.’ Als ze ongesteld wordt, laat ze in een opwelling haar haar afknippen, maar begrijpt dat het bijna onmogelijk is om nog spontaan een jongen te worden. Simone mag niet meedoen met de jongens, met voetballen niet en ze mag ook niet zwemmen in het zwembad als het jongensuur is en voelt zich daarom buitengesloten en snapt de wereld niet. Toch krijgt ze op het joodse schooltje voor elkaar een beetje bij de jongens te horen: ‘Bij de oefeningen ga ik ook zo staan, dat ik mij kan voorstellen dat ik bij de jongens hoor. Zo is het het minst vernederend. […] Wat in de gymnastiekles niet lukt, lukt mij hier: ik krijg de handwerkjuffrouw klein en mag gewoon werken, net als de jongens, terwijl de meisjes met hun lapjes en naaldjes en spelden en draadjes aan het prutsen zijn.’ Ze voelt zich niet zo prettig als zichzelf: ‘Plotseling zag ik mijzelf: een groot kind van twaalf, met blote voeten, de benen wijd, de rok een beetje opgeschort door het rollen. Ik was geen negen meer, zoals de tweeling, en ik was geen jongen. Ik was een groot meisje, en ik voelde mij belachelijk.’

c. Titelverklaring ‘Het jongensuur’

De titel verwijst naar een van de vele pogingen van Simone om bij de jongens te horen. Door haar kaalgeknipte hoofd en haar allesverhullende jas wordt ze toegelaten tot het zwembad als het het uur voor jongens is. Met haar zwempak aan gaat ze zwemmen en wordt verraden door een jongen: ze moet het zwembad uit. Ze voelt zich buitengesloten en wil liever een jongen dan een meisje zijn: ‘Dat je geen truttige dingen hoefde te doen als handwerken of tafeldekken. Dat je hoorde bij de mensen die wat presteerden in de wereld: soldaten, geleerden, ministers, ontdekkingsreizigers, ingenieurs, directeuren, en niet bij de onnozele helft die van hoog tot laag allemaal hetzelfde huishoudelijke werk moesten doen. Die zelf geen geld verdienden, die zich als pauwen moesten opdirken om de andere helft te behagen.’

d. Betekenis motto Es ist ein weisses Pergament - Het is een wit perkament
Die Zeit, und jeder schreibt - De tijd, en iedereen schrijft
Mit seinem roten Blut darauf, - Er met zijn rode bloed op
Bis ihn der Strom vertreibt. - Totdat de stroom hen verdrijft. Gottfried Keller

Dit is een fragment uit het gedicht ‘Die Zeit geht nicht’. In dit fragment wordt de tijd gezien als een wit perkament, waar iedereen zijn rode bloed op achterlaat (zijn stempel, levensverhaal), totdat de stroom hen verdrijft: totdat het leven verdergaat en de dood komt. Dit fragment gaat over de oorlog, de joden en de herinnering aan hen. Het oorspronkelijke gedicht vindt de wereld mooi, zonder einde (An dich, du wunderbare Welt, du Schönheit ohne End\', auch ich schreib\' meinen Liebesbrief auf dieses Pergament), maar zo uit de context gelicht draait bovenstaand fragment daar niet om.

e. Belangrijkste motieven Aanpassing aan gemeenschap: Om te overleven moet Simone zich aan elke nieuwe omgeving aanpassen. Ze leert dialecten te spreken, heeft overal wel (fantasie)vriendjes, doet wat de mensen haar opdragen, maar blijft zich wel afvragen waarom, bijvoorbeeld op gebied van geloof of het maatschappelijke verschil tussen mannen en vrouwen. In het streng gereformeerde Veendorp geloven de mensen dat de Heer alleen hen genadig was. Ze voelden ‘verachting en haat voor alles wat vitaal of zelfs maar warm was’. ‘Ik mocht thuis alleen op zondag lezen en dan uitsluitend in de bijbel, de kinderbijbel, of de Statenbijbel-met-commentaar. Al het andere zou mijn aandacht van de Here Here afleiden.’ Aan de predestinatie was volgens hen niets te doen, slechts enkelen waren uitverkoren. Simone moet zich schikken naar hun gewoontes. Oorlog: dit motief speelt een belangrijke rol in het boek, soms op de achtergrond, soms op de voorgrond. Er komen soldaten in het boek voor, moffen, angst voor NSB-ers, SD-ers en Mussert. Simone mag in veel gezinnen niet naar school omdat ze joods is. Vriendjes die worden opgepakt en afgevoerd, zoals Werner en Tom met z’n ouders. De oorlog heeft een grote invloed op Simone, ze haat Duitsers. ‘In machteloze angst en haat bedacht ik de ergste woorden die ik kende: ‘Klotenploerten. Moordenaars. SS-ers.’ Onwerkelijkheid: Simone fantaseert en dagdroomt veel. Meestal kan ze het verschil tussen waarheid en fantasie onderscheiden, maar niet iedereen kan dat, zoals Riek: ‘Dat deftige stedelingen in lange fluwelen gewaden over onderaardse, rollende trottoirs zich ’s avonds naar de komedie begaven, kon Riek begrijpen. Maar in de speelgoedafdelingen van warenhuizen geloofde zij niet, en huizen van meer dan twee verdiepingen kon zij zich moeilijk voorstellen.’ Wanneer Simone de parachute van Mick naar huis draagt: ‘Het pak in mijn arm gaf mij zekerheid. Het was echt.’ Toch bedenkt ze niet alleen maar verhalen: ‘Nu kan ik weer verhalen maken over jongens die naar zee moeten, denk ik. Maar de verhalen worden verdrongen door meer en meer realiteit.’ Tegenstrijdigheid: Veel mensen in het boek doen tegenstrijdige dingen. Bijvoorbeeld de Grünbergs: ‘Ze hadden al die boeken, maar als je er in las, vonden zij dat maar zo zo. En als je het soort dingen zei dat hun bewonderde Nietsche ook had kunnen zeggen, dan was je ‘erg kritisch’ (met een kritische intonatie gezegd).’ En als blijkt dat ze algebra en financiële rekenkunde leuk vindt, krijgt ze te horen: ‘Men moet zich als meisje liever met kunst bezighouden dan met wiskunde en techniek.’, terwijl ze wel trots waren op meneer Grünberg de accountant. Simone mocht soms meevoetballen met de jongetjes op de Graslaan. Af en toe mocht ze van één niet meedoen omdat ze een ‘griet’ was: ‘De volgende dag kon ik weer meedoen, als midvoor of rechtsbuiten of vliegende kiep, maar waarom?’

f. Karakterbeschrijvingen  De ikpersoon, Simone, is in het begin van het boek veertien en aan het eind een jaar of tien. Ze voelt zich jongen in een meisjeslichaam: ‘Wat had God tegen mij dat hij mij niet ‘toevallig’ aan de goede kant had laten terechtkomen, zoals de veertig moffenjongens in de garage, zoals Koos, Hein, mijn neef Jacob, tienduizenden soldaten van de bevrijdingstroepen, zoals de helft van alle mensen?’ Ze hoopt op een stop van de stille transformatie van meisje naar vrouw en probeert deze te bewerkstelligen door middel van allerlei magische formules en oefeningen. Helaas hebben deze niet het gewenste effect en hoe ouder ze wordt, hoe zwaarder de vrouwelijke rol op haar drukt. Als ze ongesteld wordt, begrijpt ze hoe onmogelijk haar wens is en laat haar haar in een opwelling bijna kaal knippen. Toch realiseert ze zich wel dat ze echt een meisje is: ‘Ik was elf, en ik kon mij nu wel verbeelden ook een jongen te zijn, maar ik had iets wat Oom Christfried niet had en nooit zou krijgen: een moederlijk vermogen om te kalmeren, gerust te stellen, een warm gevoel van veiligheid te geven.’ Ze ziet vrouwen als minderwaardig, ze moeten truttige dingen doen als handwerken en tafel dekken, ze kunnen niets terugdoen, presteren niets in de wereld. Simone laat niet met zich sollen en is principieel. Ze is leergierig, intelligent; ze gaat graag naar school en leest veel (wanneer dat mogelijk is, in Veendorp was er weinig anders dan de Bijbel en de wonderen van Maria te Lourdes). Ze wil zich graag aanpassen aan haar omgeving, maar snapt deze vaak niet (zie motto tegenstrijdigheid).  Christfried is de jongere broer van mevrouw Grünberg, Lichtstad. Hij had wiskunde gestudeerd en geeft Simone les in de tijd dat hij bij zijn zus logeert. Hij vindt het heel gewoon als Simone zegt dat ze natuurkunde of elektriciteitstechniek wil studeren, daarom ziet ze hem als een soort tweelingziel.  Werner is een hele intelligente joodse jongen en de beste vriend van Simone op het joodse schooltje. Hij leert haar elektrische schakelingen maken. Aan het eind van de oorlog blijkt dat hij getransporteerd is naar een kamp in Polen en daar is vergast.  Riek is een rooms meisje dat ook in Veendorp woont. Ze moet heel hard werken van haar ouders en is bevriend met Simone. De lezer komt alleen over Simone veel te weten. Ze beschrijft veel van haar gedachten. Geen van de andere personen die in het boek voorkomen, komen uitgebreid aan bod. Daarom is over hun weinig meer te vertellen dan de naam, woonplaats en leeftijd/beroep, wat ik hier niet vermeldenswaardig vind.

g. Opbouw 1. Vertelvorm: Het boek staat geheel in het ikvertelperspectief, gezien vanuit Simone. Het is geheel in de verleden tijd geschreven, het zou een soort dagboek kunnen zijn.

2. Tijdsverloop: Het verhaal speelt in de Tweede Wereldoorlog af. Het hele verhaal is geschreven als flashback. Er zijn geen flashbacks naar de tijd voor de oorlog of erna. Het verhaal is niet chronologisch, omdat het verhaal als het ware achteruit gaat. Het begint aan het eind van de oorlog en gaat per hoofdstuk ongeveer een jaar terug in de tijd. Binnen die flashbacks zijn ook weer flashbacks. Er zijn geen vooruitwijzingen. Er komen zowel vertragingen als versnellingen in het boek voor. Een versnelling is bijvoorbeeld: ‘Ik had ongeveer een week les gehad, toen wij op een middag aan de lineaire vergelijkingen met één onbekende begonnen.’

3. Open plekken/spanning: Er komen veel open plekken voor in de roman. Naarmate de lezer vordert in het boek, wordt er steeds meer duidelijk: bijvoorbeeld hoe Simone Werner heeft leren kennen, of waar ze als die jaren is geweest dat ze haar ouders niet had gezien. Bijna nergens wordt beschreven hoe Simone van het ene naar het andere gezin, of van de ene naar de andere stad komt. Daardoor ontstaan veel open plekken: hoe kent Simone die mensen? Waarom moest ze weg uit het vorige gezin? Aan het einde blijven die vragen hangen, alsmede de vraag wat er precies in het Voorbericht gebeurt en waarom de tijd achterstevoren wordt beschreven. Er is geen duidelijke spanningsopbouw.

h. Stijl Het boek is geschreven als een soort dagboek. Er geschreven met helder taalgebruik: geen vage, moeilijke woorden of heel veel beeldspraak of bijvoeglijke naamwoorden. Er zit een bepaalde vorm van humor, sarcasme in: ‘Zij zongen grof en met overslaande stemmen hun germaanse praalliederen. ‘Und wir faharen, die Fahnen hoch’, bruin-grijs-bruin, bruin-grijs-bruin, zwart stik zand, zwart stik water, blind stik schuim.’ De kerk wordt met spot behandeld: ‘De preek bestond uit op holle toon verstrekte mededelingen over de absolute walgelijkheid van het mensdom en al het geschapene. De mens was niets: drek, stront, mest, poep, kak, schijt, duiven, hok, gijs, weide, does, schapen.’ In deze opsomming wordt overgegaan op woorden uit de aap-noot-mies-methode. Verder zegt Simone over de kerk: ‘Ook was Hij zeer genadig. Want terwijl alle heidenen, joden, roomsen, hervormden, mohammedanen, luthersen, boeddhisten, doopsgezinden, spiritisten, remonstranten, atheïsten, anglicanen en leden van de socialistische partij waren verdoemd, waren de gereformeerden dat niet. Althans niet de gelovigen in de gereformeerde versie die in Veendorp werd beleden.’ In het boek komt ook symboliek voor. De schrijfster zegt hierover in het interview: ‘Door symbolisch te schrijven, ook structureel symbolisch te schrijven, kun je dingen zeggen die je met woorden zonder meer niet kunt uitdrukken, of beter ongezegd kunt laten.’ Een voorbeeld van symboliek is wanneer Simone een kartonnen stad heeft gemaakt voor haar ouders: ‘Op de laatste dag, als tante An zegt dat zij het pak ’s middags naar de post zal brengen, maak ik er nog een mens bij: een jongen. Hij staat buiten voor de muren en beukt met zijn hoofd en handen er tegen. Onzichtbaar voor hem, aan de achterzijde, is een kleine poort.’ Ik denk dat deze jongen Simone voorstelt: ze wil er graag bijhoren: ‘Erbij horen: rooms jongetje zijn, de zesde van dertien kinderen, zes jaar naar het roomse schooltje en dan naar de fabriek. ’s Avonds in de schemer voetballen en om de twee minuten ‘Penáltie! Penáltie!’ roepen. Er net zo uitzien als iedereen en vanzelf begrijpen wat anderen bedoelen.’

i. Einde (gesloten/open) Doordat het boek min of meer in omgekeerde chronologische volgorde is geschreven, lijkt het alsof het boek een ‘blij’ einde heeft: er is nog niemand dood, Simone woont nog bij haar ouders, mag nog naar school. Het Voorbericht kan ik niet zo goed plaatsen in het geheel. Volgens de omgekeerde chronologie zou het moeten plaatsvinden vóór het hoofdstuk van Waterstad 1940. Het zou een beschrijving kunnen zijn van gevechten om Nederland te beschermen. Nederland is slechts enkele dagen echt in oorlog geweest. Er blijven ook nog veel andere vragen open: bijvoorbeeld hoe Simone van het ene gezin naar het andere is gekomen en hoe ze die kende, waarom ze opeens flauwviel in Lichtstad. In de druk die ik heb gelezen, zijn aan het einde twee verhalen van de schrijfster toegevoegd: Oorlog en Na de bevrijding. Deze heb ik verder niet in dit boekverslag verwerkt, omdat ze naar mijn mening geen onderdeel van Het jongensuur zijn. De schrijfster vertelt over haar eigen jeugd, die grotendeels overeenkomt met wat Simone in het boek meemaakt. In die twee verhalen worden duidelijker de gevoelens van de schrijfster beschreven: ze voelde zich eenzaam, alleen in bepaalde periodes. Dit komt in Het jongensuur niet zo expliciet naar voren, maar het verklaart wel dingen eruit.

III. Verwerking

Uitgewerkte persoonlijke reactie Het onderwerp van het boek is de wens van Simone om een jongen te zijn gedurende de Tweede Wereldoorlog. Dit probleem (Simone is namelijk een meisje) wordt beschreven door Simone zelf. Simone is joods en gaat, gescheiden van haar ouders, het ene na het andere onderduikgezin af. Zij, noch haar ouders worden opgepakt, maar wel kennissen en vrienden en familie. Simone ervaart de druk van het vrouw worden, naarmate ze ouder wordt, als steeds benauwender en drukkender. Simone gaat graag naar school en probeert ook als ze dat niet mag, zoveel mogelijk te lezen en te leren, maar dat lukt niet altijd door tegenwerking van buitenaf: veel vinden namelijk dat veel weten niet goed is, en al helemaal niet voor een meisje, laat staan dat ze iets mag afweten van algebra, financiële rekenkunde of de filosofie van Nietsche en Marx. Meisjes moeten helpen in de huishouding en naaien. Als ze ouder zijn moeten ze zich opdoffen voor mannelijke helft van de mensen, trouwen en kinderen krijgen. Ze moeten accepteren dat niets zullen bereiken in de wereld: alle ministers, soldaten, directeurs, geleerden, ingenieurs, ontdekkingsreizigers zijn mannen. Simone snapt dit niet, voelt zich een jongen en snapt niet dat de buitenwereld dat niet snapt. Soms lijkt het alsof mensen het wel begrijpen, zoals wanneer ze bijvoorbeeld de oude kleren van meneer Grünberg mag dragen. De lezer maakt de gebeurtenissen mee door de ogen van Simone. Ze is intelligent en begrijpt redelijk goed wat er allemaal gebeurd om haar heen. Ze vertelt niet veel over hoe ze zich echt voelt, of ze bijvoorbeeld haar ouders mist, maar wel weer veel over wat er om haar heen gebeurd. Het boek lijkt enigszins op Marcel en op Het bittere kruid. Overeenkomsten: alledrie hebben met de oorlog te maken (Het bittere kruid en Het jongensuur spelen in de oorlog, in Marcel speelt het een rol als tweede verhaallaag), alledrie zijn gezien vanuit het perspectief van het kind en alledrie zijn min of meer beschreven zoals een volwassenen denkt dat een kind dat zou doen: weing emoties, veel gebeurtenissen, het kind laat alles min of meer over zich heen komen en ondergaat de gebeurtenissen als vanzelfsprekend. Aan de andere kant zijn er natuurlijk ook veel verschillen te vinden, maar die zal ik niet allemaal opnoemen. Ik had wel verwacht dat het boek zo ongeveer zou zijn, ik had de achterflap gelezen en daar stond het hele verhaal in het kort op.

De belangrijkste gebeurtenis in het boek is naar mijn mening de poging van Simone aan het begin van het boek om met de jongens in het jongensuur te zwemmen. De titel slaat op deze gebeurtenis en het illustreert goed het probleem van Simone: ze wil graag bij de jongens horen, maar ook al doet ze nog zo haar best, het wordt niet geaccepteerd en ze wordt het zwembad uitgezet. Dit komt bijvoorbeeld ook terug bij het voetballen met de jongens uit de Grasstraat: ze mag meedoen, maar soms komt er een knul die ertegen is dat een griet meedoet en haar vriendjes van weken verraden haar dan in een minuut. De volgende dag mag ze dan wel weer gewoon mee voetballen. De achterstevoren-chronologie van het boek lijkt mij niet logisch. Ik heb nergens kunnen vinden waarom de schrijfster dat zo zou hebben gedaan, maar het is in ieder geval wel origineel. Tussen de hoofdstukken door is er geen aanknopende gebeurtenis, het is geen logische voortgang uit bijvoorbeeld gedachten of vervoersmiddelen, zoals bij Marcel en Eerst grijs dan wit dan blauw. Ze springen telkens een paar maanden tot een jaar terug in de tijd. Het zou kunnen dat de Simone aan het eind van het boek de rest van haar herinneringen is gaan opschrijven en terug in de tijd is gegaan. Duidelijk is in ieder geval, dat een van de laatste hoofdstukken ná of in de pubertijd is geschreven, terwijl het zelf nog daarvoor speelt: ‘Wreedzoete, onbestemde weemoed, vlak voor de puberteit!’ Toen Toon, een NSB-er, de socialistische familie kwam melden dat ze ‘het jodenkind’ moesten wegsturen en dat hij het de volgende dag zou melden omdat dat moet van de Partij, vond ik dat een redelijk schokkende gebeurtenis. Het idee al, dat iemand zo achterbaks is, dat hij aangifte doet omdat dat van de Partij moet, maar dan wel eerst de familie waarschuwt zodat ze het meisje kunnen laten vluchten! Daar moet je dan ook blij mee zijn. Zoals Oom Hein met een spierwit gezicht dat zegt tegen Toon: ‘Reuze aardig van je om ons te waarschuwen. We zullen doen zoals je zegt. Bedankt dat je bent langsgekomen.’ De gebeurtenissen in het boek zouden waargebeurd kunnen zijn, maar zijn dat niet. Het boek heeft autobiografische elementen, maar is dat niet compleet, er vanuit gaande dat de twee verhalen Oorlog en Na de bevrijding wél echt gebeurd zijn. Het boek heeft mij duidelijker laten begrijpen hoe iemand zich voelt als die van geslacht zou willen veranderen. De gedachten en de wereld zoals Simone die ervaart verbazen mij niet en laten mij ook niet anders nadenken, ik ben immers zelf ook kind.

Simone is natuurlijk de heldin van het boek. Ze is de enige persoon die de lezer enigszins leert kennen, de andere personen komen maar heel vluchtig aan bod. Simone houdt stand terwijl ze zonder ouders, in een voortdurend gevaar, van hot naar her wordt gestuurd en moet wonen bij mensen die ze niet of nauwelijks kent. Ter plaatse weet ze zich ook nog eens zo aan te passen, dat ze nauwelijks argwaan wekt, ze leert dialecten en oogst bewondering. Toch houdt ze zichzelf in stand (ze draait niet door) en blijft kritisch op haar omgeving, bijvoorbeeld op het strenge gereformeerde geloof en op de tegenstrijdigheid in de opvattingen van mensen over mannen en vrouwen: ‘Ze fantaseert veel en maakt ook mensen dingen wijs, bijvoorbeeld dat ze uit Indonesië komt. Het geloof wat mensen in haar hebben, laat hun ‘bekrompenheid’ zien: ‘Ik vertelde hun over Indië, waar ik geacht werd vandaan te komen. In werkelijkheid haalde ik mijn kennis uit ‘Blond en bruin’, het serie-leesboek voor de christelijk-nationale scholen. Doordat zij twintig jaar geleden hetzelfde leesboek hadden gehad, herkenden zij iets in mijn verhalen en vonden die daardoor extra belangwekkend.’ De NSB-er Toon is in ieder geval een onsympathiek figuur, om de reden die ik hierboven heb beschreven: hij wil Simone aangeven. Van de soldaten in het boek wordt ook geen prettig beeld gegeven: de één wil Simone kussen en betasten, de ander wil dat ze bij hem komt liggen, de volgende trekt meisjes als voorwerpen zijn auto in. Op dit gebied wordt geen onderscheid gemaakt: zowel de ‘goede’ (Engelse/Canadese/Amerikaanse) soldaten als de ‘slechte’ (Duitse) doen dit. Gerrie Goetheer wekt de agressie van Simone op als ze merkt dat ze zich laat ‘gebruiken’ door een jongen in plaats van door haar en daarom blijft er van haar eveneens een minder sympathiek beeld over.

Het ikperspectief van Simone past goed bij het verhaal. De lezer kijkt mee met Simone naar haar oorlogsverleden: de trektocht langs allerlei verschillende onderduikgezinnen, op de vlucht voor de Sicherheitsdienst. De opbouw is niet erg ingewikkeld, ondanks de chronologie die van achter naar voren loopt. Daarbinnen zijn ook nog enkele flashbacks, maar niet veel. Een belangrijke is in het eerste hoofdstuk, wanneer Simone terugblikt op de eerste ontmoeting met haar moeder sinds vijf jaar. ‘‘Wie is die jongen?’ vroeg mijn moeder ten slotte. ‘Welke jongen?’ ‘Die je hebt meegebracht.’ ‘Maar schat, dat is Simone.’ ‘Kind, ik herkende je eerst niet. Wat ben je ontzettend veranderd.’ ‘Hoe geet het oe, moeder?’ vroeg ik. ‘Wat praat ze vreemd,’ zei mijn moeder. ‘Dat is het dialect. Ze moest zich in het dorp aanpassen, voor de veiligheid. Ze leert het heus wel af.’ ‘We moeten gauw andere kleren voor haar vinden,’ zei mijn moeder.’ Ik heb me niet hoeven afvragen in welke tijd de gebeurtenis zich nu weer speelde, zoals ik dat bijvoorbeeld in Eerst grijs dan wit dan blauw had. De hoofdstukken zijn genoemd naar de plaats waar Simone zich op dat moment bevindt. Ze hebben namen als Veendorp, Lichtstad, Muurstad en Waterstad. Deze plaatsen bestaan niet, ze geven een sfeer aan van de stad. Veendorp ligt bijna vanzelfsprekenderwijs in Drente of de Achterhoek. De lezer stelt zich als vanzelf de ‘zandafgravingen, stukken hei, bomen, bossen, sloten, veen, smalle stroken halfvette grond, en alles was lelijk’ voor. Uit de twee verhalen aan het eind van het boek, blijkt dat bijvoorbeeld Waterstad overeenkomt met Den Haag en Lichtstad met Eindhoven.

Er zijn duidelijke open plekken in het boek, zoals de vraag wat er met Simone gebeurt tussen de verschillende gezinnen en steden door, hoe ze de gezinnen kent, waarom ze flauwvalt/ een epileptische aanval krijgt, wat Voorbericht voor een bedoeling heeft en wat daar dan precies gebeurt. Dit hoofdstuk zit aan het eind van het boek en speelt dus niet de hele tijd in het hoofd van de lezer, maar wel als het uit is. Er wordt een lugubere sfeer geschept, met ontzielde lichamen die overal lichamen en sterren die flonkeren. ‘Geen geluid was er, niets bewoog, onder de koepel van licht en stilte.’ Een open plek is ook het volgende fragment: ‘Het is een gebrek waar ge niet mee moogt spotten. En straks valt ge nog in de gaten.’ Oom Sem met de paarse wangen zei vroeger als we bij hem op bezoek waren: ‘Jou hou ik in de gaten!’ En dan kneep hij lachend in mijn wang. Ik bestierf het van angst, in dat donkere trappenhuis van hem. Nu was hij dood (‘niet teruggekomen’) en zag ik eindelijk de gaten waar ik zo onbestemd bang voor was geweest. Oom Sem kon mij er nu niet in houden, en de moffen stonden achter een hek.’ De roman boeide mij van het begin tot het einde.

Het taalgebruik in Het jongensuur was niet moeilijk, ongeveer zoals een meisje van veertien dat zou schrijven. Het bestaat uit korte, realistische zinnen. Er zit spottende humor in, zoals beschreven bij ‘schrijfstijl’. Opvallend is dat Burnier ‘Duitse’, ‘Duitsland’ en ‘Duitse’ altijd met een kleine letter schrijft, terwijl ze voor alle andere land- en plaatsnamen wel kapitalen gebruikt volgens de regels. Zelf zegt ze hier over: ‘Ik heb de pest aan Duitsers. Het is zelfs zo erg dat toen twee Duitse meisjes van een jaar of zestien mij van de zomer de weg naar Paradiso vroegen, mijn eerste reactie “immer gerade aus” was. Ik heb ze tenslotte toch de weg gewezen. Ik weet dat het niet juist is: we moeten anti-nazi zijn, niet anti-Duits, maar och. Zelfs heb ik moeite Kafka in het Duits te lezen, terwijl die arme man er natuurlijk niets aan kan doen.’ In Veendorp en Zanddorp gaat Simone in dialect praten, zoals haar moeder opmerkt als ze haar na jaren voor het eerst weer ziet. ‘‘Wat praat ze vreemd,’ zei mijn moeder.’ Toch is dit alleen maar te merken aan de schrijfstijl in de zin van Simone daarvoor: ‘‘Hoe geet het oe, moeder?’, vroeg ik.’ Soms is het taalgebruik wat warrig, zoals gedachten kunnen gaan: ‘‘Megoli benauws,’ dat zou Perzisch kunnen zijn. Perzisch is het geheim van de slaap. Waar ben ik als ik slaap? Is het dag in Perzië als het bij ons nacht is?’

IV. Kritiek

Kees Fens, ‘Andreas Burnier keert tijd en rollen om’, De Volkskrant, 31 mei 1969
Bij een roman met een dergelijke ongewone opzet zullen begin- en eindzin een speciale betekenis hebben. Bij de eerste zin klopt dit: de opsluiting van de Duitsers heeft voor Simone pas echt een gevoel van vrijheid. De laatste zin lijkt willekeuriger. De hoofdstukken zijn geschreven met de kennis die de ikpersoon op dat moment zou hebben: vanuit het toenmalig perspectief. Zelfs herinneringen komen niet of nauwelijks voor. De zes hoofdstukken zijn geheel zelfstandig. Toch speelt de jongen Werner zowel in het eerste als in het laatste hoofdstuk een rol, dit is verder alleen voor naaste familie weggelegd. Uit dit feit is te concluderen dat Werner de tweede hoofdpersoon is. De hoofdproblematiek is het niet genoegen kunnen en willen nemen met het vrouw-zijn en de opstandigheid door het feit juist tot de overige vijftig procent van de mensheid te behoren. Omdat deze problematiek ook al in het debuut van Burnier, Een tevreden lach, uitgebreid is behandeld, biedt het verhaal weinig verrassingen. De speciale problematiek krijgt bijzondere nuanceringen vanuit het oorlogsgebeuren zelf, wat de omkering van de chronologie verklaart. De situatie van het opgejaagd worden is beklemmender geschreven in Het bittere kruid van Marga Minco. In de oorlog zijn duidelijke scheidingen tussen joden en anderen, en tussen mannen en vrouwen. In het begin blijkt dat de joodse niet langer een afgeslotene is, maar er blijft een scheiding tussen mannen en vrouwen bestaan. Simone heeft zich geïdentificeerd met Werner, zijn persoon is beslissend geweest in haar leven. Met het bericht van de dood van Werner eindigt het jongensuur: de scheiding tussen vrouw en man, begint in het leven van Simone. Een bezwaar zijn de weinig uiteenlopende episoden. Dat wordt verklaard doordat de roman de intensiteit mist die het meer maakt dan een beschrijving van gebeurtenissen, waarin de roman nu is blijven steken. Een ander bezwaar is de sobere wijze van schrijven. Door die soberheid komt het lyrische karakter van het Voorbericht des te harder aan. Dit kan niet worden voorkomen door het bijvoorbeeld voor het laatste hoofdstuk te plaatsen: het is gewoon een mislukking.

Jos Panhuijsen, ‘Het jongensuur’, Het Binnenhof, 24 mei 1969
Simone is woedend omdat de Duitse krijgsgevangenen zo brutaal zijn en haar als vrouw behandelen, die ze als niet begerenswaardig ziet. Het verlangen anders te zijn dan ze is of volgens haar schijnt, komt herhaaldelijk bij haar op, ondanks dat ze het soms kan vergeten. Simone voelt zich ook door haar joods zijn buitengesloten, een eenling en ze kan dat soms nauwelijks verdragen, ze wenst dan tussen de protestantse kinderen maar protestant te zijn en tussen de roomsen rooms. Door de bepaalde compositie van het boek is het wonderlijkste het zoeken naar de wijze waarop Simone geworden is wat ze op het begin-einde is. Als Simone zich realiseert dat ze moedergevoelens heeft (in het bos met Christfried), verzoent ze zich even met zichzelf. Het voorbericht laat de verhoudingen zien van het lot der mensen op aarde. Het boek is bijzonder sober, maar niet zonder humor en heeft het talent van Andreas Burnier gevestigd.

Ik vond het interessant de recensies te lezen. Ze geven een idee van iemand anders over het boek weer, hoewel er weinig in staat wat ik niet in mijn boekverslag heb verwerkt. De eerste recensie gaat wat dieper in op het boek, de tweede blijft meer aan de oppervlakte. Beide zien het boek als een zoektocht van Simone naar wie ze vroeger was, hier ben ik zelf niet opgekomen maar het lijkt mij juist: de omgekeerde chronologie typeert de zoektocht. De rol die de eerste recensent aan Werner toekent, vind ik origineel: het was niet in mij opgekomen. Het zou goed kunnen dat het zo is dat hij eigenlijk de hele handelswijze van Simone in de oorlog heeft bepaald, maar het lijkt mij eerlijk gezegd enigszins ver gezocht: ik vraag met af of Burnier zelf dit zo expliciet bedoeld heeft. Helaas kan ik Het jongensuur niet vergelijken met Een tevreden lach, omdat ik dit laatste boek niet heb gelezen. Het lijkt mij waar dat de episoden weinig uiteenlopen en vooral een beschrijving van gebeurtenissen blijven. Me dunkt dat een relatief ‘objectief’ perspectief, als die van een jong meisje, dat ook min of meer tot gevolg heeft, net als dat in Het bittere kruid gebeurt. Misschien bedoelt de recensent dat er weinig opzienbarends gebeurt? Ik ben het er dan niet mee eens dat dit dan dus geen goed boek zou zijn: voor spanning en sensatie zijn andere boeken bedoeld. Wel ben ik het er mee eens dat de schrijfstijl van Voorbericht niet overeen komt met die van de rest van het boek en daarom lichtelijk uit de toon valt, maar om dan te stellen dat het een mislukking is, vind ik wel erg voorbarig.

Eindoordeel Ik vond het een mooi boek. Het maken van dit boekverslag vond ik lastiger dan bij sommige andere boeken, omdat er bijvoorbeeld maar één echte hoofdpersoon was en ook omdat de chronologie was omgedraaid. Het boek past bij ‘zoektocht naar identiteit’ maar niet bij de rode draad ‘verzwijgen’. Toch heb ik er geen spijt van dat ik dit boek heb gelezen.

Bronnen: Kritisch Literatuur Lexicon, S. van Rijnswou
http://www.dbnl.org/tekst/rogg003bero02/rogg003bero02_004.htm
http://www.recmusic.org/lieder/k/keller/schoeck55.15.html

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Het jongensuur door Andreas Burnier"