Algemene gegevens
Schrijver Boudewijn Büch
Titel Het geheim van Eberwein
Druk 1e druk, 2003
Uitgever De Arbeiderspers, Amsterdam - Antwerpen
Aantal pagina’s 195
Omslag Ontwerp: Wim Mol
Illustratie: Paulus Potter (1625-1654)
De jonge stier (1647 fragment)
Koninklijk Kabinet van
Schilderijen, Mauritshuis
Den Haag
ISBN nummer 90 295 0437 4/NUR 301
Over de Schrijver
Biografie
Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 te Den Haag in de Bethlehem kliniek, waar nu het Malieveld ligt.
[BB onlangs zelf aan het woord tijdens een optreden in Dilligentia, Den Haag, 1 april 2001: \"Ik heb daar zeven maanden in een glazen kastje gewoond; jullie zien dat alles toch nog goed gekomen is.\"]
Het gezin waarin Boudewijn werd opgroeide woonde in Wassenaar. Zijn vader, een slachtoffer van de 2e wereldoorlog, was gevlucht naar Nederland. Over de afkomst van de vader bestaat onzekerheid. In de vele interviews die Boudewijn heeft gegeven zien we die afkomst nog wel eens verschillen. In het ene is hij een Russische jood, in het andere is hij van Pools Duitse afkomst. Hoe dan ook, zeker is dat Boudewijn verafgoodde zijn vader, die geen gemakkelijk man was en hij heeft hem ‘verliteratuurd’ in zijn romans. Zijn moeder was, volgens Boudewijn, van Italiaans joodse afkomst. Over de geschiedenis van beide ouders is bijna niets bekend. Boudewijn heeft vijf broers, waaronder de jongere Menno Büch, Presentator bij omroep Veronica.
Het huwelijk van de beide ouders was niet gelukkig te noemen. De scheiding kwam toen Boudewijn ongeveer 12 jaar was.
Tussen zijn 10e en 12e jaar ging het helemaal mis. Hij werd op tienjarige leeftijd eerst geplaatst in een psychiatrische instelling in Brabant. Dat kwam door de problemen thuis. Het slechte huwelijk van zijn ouders en een (te) hechte band met zijn vader.
Na dat jaar in de inrichting, die wordt beschreven in de roman Het dolhuis (1987), Heeft hij nog ruim een jaar in het ziekenhuis gelegen. De eerste week in het ziekenhuis lag hij in coma, veroorzaakt door een buikvliesontsteking. Met zijn gezondheid is het eigenlijk zijn leven lang nooit meer wat geworden. Vanaf die tijd bezoekt hij verschillende psychiaters.
De lagere schooljaren bracht hij door in Wassenaar. Toen Boudewijn 12 jaar was, dook zijn schrijftalent al op. In het schoolblaadje verschenen er artikelen. Hij werd nog al eens gepest op die school doordat hij stotterde en er hard aan werkte om de beste van de klas te worden.
Er werd veel geslagen op school. Boudewijn kreeg wel eens een enorm pak slaag en wanneer hij dan thuis kwam kreeg hij van zijn vader er nog eens eentje overheen; \"Want dat zal je dan wel verdiend hebben!\"
Op 14 jarige leeftijd begon Boudewijn aan zijn middelbare schooltijd op het St-Bonaventura lyceum te Leiden. Een school die door paters werd geleid. Hij kon met het hoofd van de school en de leraren niet goed opschieten. Deze school had ook een schoolkrant: de Vonk. Boudewijn begon er gedichten in te zetten en niet lang daarna werd hij hoofdredacteur.
In 1966-1967 begon hij aan zijn studie aan de universiteit van Leiden, en verhuisde al gauw van Wassenaar naar Leiden. Om de kost te verdienen nam hij een baantje aan in de V&D van Leiden als bordenwasser. In zijn vrije tijd werd hij actief in de homobewegingen. Na deze periode, begin zeventiger jaren, studeerde hij toch af, o.a. op Duits, en Nederlands.
Begin 1970 kreeg hij een relatie met een iets oudere vrouw, en daaruit werd een zoontje geboren, Mickey geheten. Het jongetje werd niet oud. Op bijna zesjarige leeftijd kwam hij in 1976 te overlijden aan een hersentumor.
Pas in 1975 begon zijn schrijfloopbaan echt van start te gaan. Hij begon in het literaire tijdschrift Maatstaf met gedichten en kreeg in dat jaar ook een kans om als poëziecriticus te beginnen bij het Literaire tijdschrift Hollands Diep. Een jaar later kwam zijn echt debuut, de gedichtenbundel ‘Nogal droevige liedjes voor de kleine Gijs’ (Arbeiderspers1976).
In begin tachtiger jaren verhuisde hij naar Amsterdam. Hij kreeg een baan bij de VPRO radio en VARA televisie. Beide programma’s gingen over boeken. Boudewijn werd door deze mediacarrière enorm populair bij het publiek. Hij werd een ‘Bekende Nederlander’. Allerlei uitgeverijen probeerden hun producten bij hem in het programma gepromoot te krijgen en diverse auteurs waren graag bereid om in het programma van Büch op te komen draven. Door deze bekendheid kreeg hij enorm veel werk aangeboden. Hij schreef nog steeds voor allerlei tijdschriften en het werden er steeds maar meer.
Hij kreeg de kans om zijn al aanwezige kennis van de wereld, van eilanden in vergeten hoekjes en schrijvers te gaan onderzoeken en na te gaan reizen. Allemaal voor de VPRO en de VARA. Zij gaven hem er het geld voor.
Tot 2002 heeft hij nog veel meer gedaan. Tv programma’s, theater optredens en af en toe schreef hij nog eens een boek. Hij was regelmatig te gast bij het tv programma Barend & van Dorp op RTL4.
Boudewijn Büch overleed op 23 november 2002 aan een hartaanval.
Bibliografie
1976 Nogal droevige liedjesvoor de kleine Gijs
1977 De Taal als blauw
1978 De sonnetten
1981 Eilanden
1981 De blauwe salon
1982 Het androgyn in ska
1982 Dood kind
1983 Literaire omreizen: een idioticon
1984 Bibliotheken
1984 Weerzien, een verhaal
1984 Het land der letteren (samengesteld met L. Zonneveld)
1985 Het androgyn en ska en andere gedichten
1985 De kleine blonde dood (verfilmd in 1993)
1985 Büch\'s boeket 1
1986 Büch\'s boeket 2
1986 April love
1986 Links! Een rode burleske
1987 Blauw: een reisverhaal
1988 Brieven aan Mick Jagger
1989 De Rekening
1991 Openbaar boekenbezit: over verre leeszalen, kille bibliotheken en vergeten pennenvoerders
1993 Het IJspaleis
1994 Blauwzee
1994 De hel
1995 Geestgrond
1995 Leeg en kaal
1995 Verzamelde gedichten
1996 De bocht van Berkhey
1997 Voorgoed verliefd
2003 Het geheim van Eberwein
Titelverklaring In het boek is Boudewijn Buch op zoek naar zijn verleden, de band die hij met zijn vader had. Boudewijn’s vader was helemaal weg van de Duitse componist Traugott Maximilian Eberwein. Het geheim komt tevoorschijn in dit citaat: ‘Begin nou niet wéér; ik denk het liefst nooit meer aan die man. Weet je trouwens dat hij je naar een componist wilde noemen? Hij ging naar het gemeentehuis, maar ze accepteerden Eberwein niet en daarom heet je Boudewijn. Vroeger mocht je een kind geen naam geven die niet in een bepaald boek stond met door het rijk goedgekeurde namen. Toen hij je geboorte ging aangeven, zei ik: “Als ze Eberwein niet accepteren, heb je dan een reserve naam?” Dat had hij niet, dus zei ik: “Noem hem dan maar Boudewijn, naar die leuke jonge koning in België.” Dat vond ik wel een stuk. Zo noemen jullie tegenwoordig toch een knappe vent? En dat Boudewijn klonk een beetje als Eberwein, waar of niet? Ik zie je vader nog naar het gemeentehuis vertrekken. Hij had die duivelse blik in zijn ogen en zei dat als ze Eberwein niet zouden accepteren, hij het gemeentehuis kort en klein zou slaan. “Al moet ik naar de hoogste rechtbank: die jongen zal Eberwein heten,” riep hij flink. Het liep natuurlijk anders af. Veel geschreeuw en weinig wol. Die naam mocht gewoon niet. Je vader zal ongetwijfeld hebben staan schelden en tieren bij die aangiftebalie, maar hij kwam met een briefje thuis waarop stond dat je Boudewijn heette.’
Dat is zijn eigen geheim. Het andere geheim van Eberwein kwam van Boudewijn’s vader. Zijn levenswerk was om een pianoversie te maken van het toneelstuk van Eberwein. Ook probeerde hij om een gedicht van Goethe die op muziek van Eberwein stond, te ontcijferen. Na de dood van zijn vader, heeft Boudewijn geprobeerd om dat levenswerk af te maken. Aan het eind van het boek lukt dat hem ook.
Genre Ik zou dit boek omschrijven als een autobiografische roman. Bij boeken van Büch is het nooit helemaal zeker of wat hij schrijft autobiografisch is of niet. Dat maakt hij extra moeilijk door de hoofdpersoon naar zichzelf te vernoemen. Maar volgens mij lokt hij er gewoon mee uit dat je het maar moet interpreteren hoe je het zelf wilt.
Perspectief Het boek is in de ‘ik’ vorm geschreven. Of het nou de ik van de hoofdpersoon is, of de ik van de schrijver, is niet duidelijk. Het loopt allemaal wat door elkaar.
Taalgebruik Boudewijn Büch schrijft met een makkelijk taalgebruik. Hij schrijft een beetje in spreektaal, waardoor het hardop lezen leuker wordt. Echt moeilijke zinnen zitten er niet in. Het leest makkelijk weg.
Thema en motieven Het thema is het zoeken naar het geheim van Eberwein. Dat begint al bij de beschrijving van Boudewijn’s vader, tot de tijd dat Boudewijn een vriendin heeft die Claudine heet. Het eerste motief is te vinden op bladzijde 34, waar Boudewijn naar Duitsland is afgereisd om hopelijk iets te vinden van het geheim van Eberwein en Goethe: “Waarom zat ik in mijn eentje aan een braadworst te knagen in een eethuis met een interieur van veel te zware houten balken en aan de buitengevel een bordje met de tekst: ‘Hier overnachtte Goethe van 10 op 11 oktober 1817’? Waarom was ik überhaupt naar Rudolstadt gereisd?” Een ander motief is de herinnering aan Boudewijn’s vader, waar het allemaal mee begonnen is. Bladzijde 38: “Van deze beiden was de minst talentvolle Traugott Maximilian Eberwein. Hij zette enkele toneelstukjes van Goethe op muziek, onder andere Das Jahrmarktfest zu Plundersweilern. Een titel die mij altijd is bijgebleven. Op de vleugel thuis stond jarenlang een partituur met die titel. Van die partituur, heb ik later kunnen reconstrueren, probeerde mijn vader een pianotranscriptie te maken.” Zo zijn er nog meer herinneringen. Dan is nog een motief voor de zoektocht naar Eberwein, het citaat dat bij de titelverklaring staat. Een motief uit de tijd met Claudine is wanneer Boudewijn aan Claudine over een stukje van zijn zoektocht vertelt. Dat is als hij de piano vaarop zijn vader altijd bezig was, aan het onderzoeken is. Boudewijn is daar op dat moment over aan het schrijven: ‘Het is ongelooflijk spannend! Het geheim van de zwarte piano-ik zou dat boek wel willen lezen!’ ‘Het geheim van Eberwein zou een betere titel zijn,’ zei ik. (blz. 119) Het laatste motief is de ontdekking van een stukje van het geheim, op bladzijde 164: “Ik las met een zaklamp in mijn mond de editie van Das Jahrmarktfest zu Plundersweilern die ik mij ooit in Brisbane had aangeschaft. Een paar regels-die ik toch al talloze keren gelezen had-vielen mij op. Ik dacht: verdomme, misschien is dat ‘t! (…) Drijfnat en snikheet ging de nacht voorbij. Toen ik wakker werd, kleefde Das Jahrmarktfest zu Plundersweilern aan mijn buik.”
Opbouw De 195 bladzijden zijn opgebouwd uit een proloog met twee hoofdstukken, een Entr’acte, ook met twee hoofdstukken, een Epiloog en een toegift, beiden met één hoofdstuk. Alle hoofdstukken zijn getiteld en opgedeeld in subhoofdstukken of paragrafen die zijn genummerd. Witregels scheiden de verschillende stukken herinnering. De proloog en de toegift zijn beiden op dezelfde plaats, allen in een andere tijd. De proloog aan het vroegste begin van alle herinneringen en de toegift aan het eind van alle herinneringen. Dat suggereert een chronologische volgorde, maar dat is het niet. Het wordt van herinnering naar herinnering verteld. Het einde van de ene herinnering roept de volgende weer op. Het is niet tijdsgebonden.
Tijd en ruimte Het is een boek bestaande uit herinneringen, vanaf dat Boudewijn zo’n jaar of 5 is, tot aan een herinnering aan twee meisjes: Lotte en Ottilie. Ik weet in uit welk jaar dat is. Proloog en toegift spelen beiden af in het Mauritshuis in Den Haag. Verder lopen de plaatsen ver uiteen: Van de duinen tot Boudewijn’s ouderlijk huis en van Australië tot Canada. De verschillende tijden zijn wel goed uit elkaar te houden: Boudewijn’s kindertijd, de tijd van Mickey (zijn zoontje), de tijd van Claudine (zijn vriendin) en Lotte en Ottilie. Er zijn maar een paar herinneringen die daartussendoor zwerven.
Personages en relaties
Hoofdpersoon: Boudewijn
Boudewijn is als klein jongetje een erg leergierig type. Hij gaat liever met zijn vader naar het Mauritshuis, dan bij wijze van spreken naar een pretpark. Opvallend is dat hij zoveel van zijn vader houdt. Zijn moeder daarentegen weer niet. Hij schrijft zelfs:
“Ik vertelde de psychiater: ‘Echte afschuw, een ongelooflijke hekel heb ik aan mijn moeder. Het is misschien niet mooi, maar ik kan er niks aan doen. Ik haat die vrouw.”
Als Boudewijn groter wordt, is hij nog steeds erg leergierig. Hij reist de hele wereld af om maar van alles te weten te komen.
Bijpersonen:
Vati
De vader van Boudewijn, die hij vati noemt, houdt erg van zijn zoon. Hij komt er zelfs openlijk voor uit dat hij meer van Boudewijn houdt dan van zijn andere zoons. Dat komt omdat Boudewijn zo leergierig is en alles wil weten waar zijn vader zich voor interesseert. De relatie tussen Hem en de moeder van Boudewijn is niet goed. Vati heeft een gestoorde persoonlijkheid, terwijl Boudewijn’s moeder meer keurig en netjes is. Het is dan ook geen wonder dat die twee gescheiden zijn.
Boudewijn’s moeder “Mijn moeder sloeg alles dood. Er was nooit vreugde in haar, want de wereld was haar tot last.” Dit is een typerende beschrijving van zijn moeder. Boudewijn had niet bepaald een goede relatie met zijn moeder. Het enige goede gesprek dat hij met haar had, ging over een plaatje op een koekblik.
Claudine
Claudine, de vriendin van Boudewijn, is een vrolijk persoon. Ze houdt absoluut niet van moeilijke dingen, zoals de dood, waar Boudewijn zich dan juist weer voornamelijk mee bezig houdt. Ook vindt ze de obsessie van de gedichten van Goethe maar een gedoe. Ze reist met Boudewijn mee de hele wereld over. Ik zou haar omschrijven als een flodderig type.
Mickey
Mickey speelt geen grote rol in het boek, maar wel in het leven van Boudewijn. Hij beschrijft hem zoals hij zichzelf beschrijft, toen hij nog klein was. Alleen is Mickey niet zo heel leergierig. Boudewijn doet met Mickey allemaal dingen die zijn vader ook met hem deed. Ze gaan naar zee en naar musea. Het verschil is dat Mickey er al gauw geen zin meer in heeft en dan een ijsje wil.
Samenvatting In de proloog vertelt Boudewijn in een flashback over zijn vaderzoon relatie. Op jonge leeftijd bezoekt Boudewijn samen met zijn vader Het Mauritshuis in Den Haag. Hier zien ze een enorm schilderij met de kop van een stier, waar Boudewijn en zijn vader op de fiets terug naar huis steeds over praten. Nog steeds speelt het verhaal zich in Boudewijns jeugd af. Zijn relatie met zijn moeder is ijskoud, zij wilde hem nooit krijgen en Boudewijn zegt dat hij haar haat. Zijn moeder ‘probeerde’ altijd vrolijkheid te brengen in het gezin, dat verder nog bestond uit de twee broers van Boudewijn. Dit lukte haar echter nooit. De mislukking straalde uit haar ogen. Dan wordt het verhaal verplaatst naar enkele jaren voor het heden. Boudewijn bezoekt Duitsland, met zijn vader steeds bij zich in gedachten. Hij vertelt dat hij al een tijd in behandeling is bij de psychiater, maar dat dit weinig tot niets helpt. Hij mist zijn vader. Uit brieven van zijn vader aan zijn moeder die hij gevonden heeft, haalt hij een adres in Rudolstadt. Hier heeft componist Eberwein gewoond. Dan begint Boudewijn uit te leggen over Eberwein. Hij denkt terug aan de tijden van vroeger dat zijn vader Traugott Maximilian Eberwein op de piano speelde. Met name ‘das Jahrmarktsfest zu Plundersweilern’ is voor Boudewijn zeer belangrijk. Dit was namelijk het favoriete stuk van zijn vader. Dan vertelt hij over zijn bezoekjes, één keer per week, samen met zijn vader aan de bibliotheek. Hoe hij Eberwein op had gezocht op een zondagmiddag. In zijn kinderjaren probeerde hij de juiste opmerkingen te maken voor zijn vader. Hier kreeg hij vaak veel waardering voor. Echter één fout woord van de kleine Boudewijn kon zijn vader zo driftig maken dat het servies door het huis vloog. Met de psychiater praat hij over zijn moeder. Maar ze schieten er niks mee op. Daarna besloot hij maar niet meer naar de psychiater te gaan. Boudewijn vertelt dan over een relatie die hij een tijd lang gehad heeft met een vrouw genaamd Claudine. Hij vertelt allerlei verhalen over de levendige Claudine. “Tijdens de jaren dat Claudine en ik samen waren, begon ik mij steeds meer terug te trekken. Ik leefde steeds intenser in het fotoalbum van mijn eigen jeugd, maar er waren geen afbeeldingen voor handen. Die moest ik zelf zien te verzinnen.” Tijdens een vakantie op een exotisch eiland samen met Claudine wordt het soort relatie duidelijk. Claudine wil de zee in, het strand verkennen, leuke dingen doen etc. Echter in de tussentijd blijkt Boudewijn in het huisje te zitten en de geschreven versie van het van Goethe voor Eberwein gecomponeerde stuk ‘das Jahrmarktsfest zu Plundersweilern’ te lezen. Claudine begint ook over kinderen, Boudewijn heeft hier geen zin in. Hij is nog te veel met zijn vader bezig. En wat ook nog meespeelt dat hij zijn zoontje Micky heeft verloren. Terug naar het verleden. Hij vertelt weer over zijn vader en over de relatie met zijn broers. Hij was de lieveling van zijn vader en dat werd hem niet in dank afgenomen door zijn broers. Als hij iets goed kon onthouden of een slimme opmerking maakte werd hij meteen beloond door zijn vader. Dan vertelt hij dat hij in Australië gewoond heeft. Na de dood van Micky was hij geëmigreerd. Dit was geen succes. “Ik schreef niemand. Ik telefoneerde niet. Ik zat, dronk cola en wist dat ik iets moest gaan doen. Ik keek om mij heen in de bar.” De relatie tussen Boudewijn en Claudine is over. De obsessie van Boudewijn voor zijn vader heeft nu ook een einde gemaakt aan Claudine’s geduld. Het gemis van Micky en de dood van zijn vader kan Boudewijn gewoon niet verwerken. De liefde tussen Claudine en Boudewijn is over. Ze nemen afscheid. Aan zijn psyciater vertelt hij hoe zijn moeder zei dat ze vroeger verkracht werd door Boudewijn’s vader, om maar aan te geven dat er van echte liefde nooit sprake is geweest bij hen thuis. Boudewijn beschrijft hoe zijn vader Eberwein speelde op de oude piano bij hen thuis. En Wagner. Van die laatste heeft hij enkele jaren geleden het geboortehuis opgezocht. Het was een museum geworden en Boudewijn vond het prachtig. Hij bezoekt een theater waar Eberwein gespeeld wordt. Hier zinkt hij tijdens de voorstelling weer terug naar de tijd dat zijn vader op de piano aan het ‘rammen’ was. Hij vertelt ook dat hij eigenlijk Eberwein had moeten heten, maar deze naam werd toen op het gemeentehuis geweigerd. Zijn moeder heeft hem toen maar Boudewijn laten noemen. Over Claudine vertelt hij nog dat ze elkaar niet begrepen. Hij was gefascineerd door de dood, terwijl Claudine altijd vrolijk was en wilde zijn, en niets van de dood wilde begrijpen.
Dan gaat het over de dansclub ‘Palladio’. Hoe hij in zijn jeugd homoseksuele gevoelens had in Palladio. Een keer heeft zijn vader er voor het halve dorp een toespraak gehouden, dit is echter helemaal uit de hand gelopen. “Toen ik mijn moeder voorstelde dat ik toch eens wilde vragen wat er was misgegaan, raadde ze dat af. Doe dat maar niet, hij heeft er vast geen fijne herinnering aan. Het was gewoon een ramp.” Later gaat hij terug naar Palladio omdat de eigenaar de Bösendorfer-piano heeft gekocht die bij hen thuis stond. Er was alleen brand geweest in het pand en de piano lag nog maar gedeeltelijk in het ineengestorte podium. In het volgende hoofdstuk gaat Boudewijn actief op zoek naar zijn vaders verleden. Een vriend van hem uit de bibliotheek helpt hem met het zoeken in het archief naar fragmenten van das Jahrmarktsfest zu Plundersweilern. Als hij het uiteindelijk mag inzien, ziet hij dat er maar één persoon is die dit document zeer vaak heeft opgevraagd jaren geleden: Rainer Büch. Hij mag geen fotokopie maken, omdat de documenten mogen niet meegenomen worden. Een aantal jaren later blijkt de archiefwet gewijzigd, en nu mag Boudewijn het pakje opvragen bij een balie. Henne, zijn vriend, blijkt helaas overleden te zijn. In het gemoderniseerde archief staat een jongen die hem de partituur van Eberwein opzoekt, maar de zo felbegeerde handtekening van Boudewijns vader is weg. Pas nu begint Boudewijn te vertellen over zijn overleden zoontje Micky. Hij beschrijft hoe zijn relatie met Mieke, de moeder van Micky, langzaam kapot loopt. Hij beschrijft hoe Micky steeds vragen bleef stellen en nieuwsgierig was. Met zijn vader is Boudewijn ooit naar de taptoe gaan kijken in Den Haag. Er werd een fragment van Eberwein gespeeld. Dit moment beschrijft hij uitvoerig. Boudewijns vader probeert hem uit te leggen wat heimwee is. “Het was het thuis dat mijn heimwee nooit heeft gehaald,” beschrijft Boudewijn zijn jeugd. Toen hij met Claudine op vakantie was, lag hij ’s avonds in bed naar haar te kijken alsof ze een jongen was. De dag erna vraagt Claudine hem of hij haar als jongen of als meisje lag te bekijken de avond ervoor. Boudewijn was sprakeloos, Claudine wist het antwoord al… In de Epiloog beschrijft Boudewijn De slaapkamer van zijn ouders. Saai, ongezellig en met louter slechte herinneringen. Ook denkt hij na over het landschap. Hij vertelt een stukje over een voormalige vriend van hem (vriend in de vorm van relatie) genaamd Hardenberg. Hij is al jaren op zoek naar een geheim van zijn vader. Waarom dat hij steeds weer das Jahrmarktsfest zu Plundersweilern speelde. En opeens wordt het Boudewijn allemaal duidelijk. De woorden Orgelum, orgelei, dudeldumdei schijnen de oplossing te zijn: ze betekenen “zwerk, woede aan zee, het landschap als decor.” De toegift gaat over twee kleine meisjes die Boudewijn heeft leren kennen. Met deze twee meisjes gaat hij naar het schilderij kijken waar hij ook in zijn jeugd met zijn vader heen is gaan kijken: de stier met de grappige, natte bek. Dit is de stier die ook op de voorkant van het boek te zien is.
Waardering Ik ben dit boek gaan lezen, omdat dit het vervolg op “de kleine blonde dood” wordt genoemd. Ikzelf vind dat dit een boek is dat alleen aanvulling geeft aan het andere verhaal, maar verder een op zichzelf staand boek is. Het is een gewoon “Büch” boek, zoals ze allemaal zijn geschreven. In dat opzicht is het niet bijzonder. Het bijzondere is dat dit zijn laatste boek is, dat hierna niks meer komt. Ik vind het jammer dat er niet echt een verhaal in zit. Ik lees het allemaal als losse flodders. Het is wel lekker makkelijk om door te komen. “Het leest lekker weg”, zoals dat dan genoemd wordt. Het is ook fijn dat ik het in één keer door had, anders loop ik altijd nog zo over een boek na te denken. Alleen de oplossing die Boudewijn in het verhaal heeft gevonden, snap ik niet. Maar ja, dat zal wel aan mij liggen.
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Goede uittreksel ,man.
ThnX
Jovna
20 jaar geleden
Antwoorden