W. Elsschot Het dwaallicht
Het boek 1. Je kan het verhaal in een 60-tal woorden samenvatten. Laarmans ontmoet op een avond in het Antwerpse 3 zeelieden uit Afghanistan. Zij dwalen in de haven rond op zoek naar Maria Van Dam die hen voor een nachtje heeft uitgenodigd. Laarmans, zelf niet vies van een avontuurtje, helpt hen zoeken. Maar de persoon blijkt fictief. Vervolgens gaan ze een café binnen en voeren een gesprek over het Oosten en het Westen, het Christendom en de Islam. Kortom het leven.
2. Je zoekt een verklaring voor de titel. Dwaallicht betekent volgens Van Dale een verkeerde leidsman. In het verhaal is zeer duidelijk dat dit Laarmans is. Hij brengt de 3 Afghanen niet tot bij Maria Van Dam.
3. Je formuleert zeer bondig het thema. Welk verband met de titel zie je? Thema is de zoektocht naar Maria Van Dam maar het blijkt later uit het verhaal dat het een fictief persoon is. De vrouw die zich voordeed als Maria Van Dam heeft de 3 Afghanen misleid door niet haar echte adres te geven noch haar echte naam. Her verband met de titel is dat Laarmens hen probeert te helpen, maar door de foutieve informatie, hen niet bij de juiste persoon terechtbrengt. Hij is het dwaallicht.
De auteur 5. Je zoekt een bondige biografie en een foto + duidt er in aan wat Elsschot en zijn werk typeert.
Willem Elsschot, pseudoniem van Alfons De Ridder (geb. 7.5.1882 in Antwerpen - gest. 31.5.1960 in Antwerpen), Vlaams schrijver.
Willem Elsschot is de Vlaamse vertegenwoordiger van de Nieuwe Zakelijkheid in de literatuur, een stroming waarin een sobere stijl met kleine details het alledaagse schildert. Elsschot studeerde aan het Hoger Handelsinstituut en was werkzaam te Parijs, Rotterdam en Brussel voor hij zich in 1914 definitief in Antwerpen vestigde. Hij debuteerde in 1913 met \"Villa des Roses\", een roman geschreven in de nasleep van het naturalisme. Hij brak pas echt door in de jaren dertig met de novelle \"Kaas\" (1933). Zijn autobiografisch geïnspireerde proza is koel en ironisch, en draait meestal rond de figuur van Laarmans, een kortzichtig man wiens projecten meestal op een mislukking uitdraaien. \"Lijmen\" (1924) en het vervolg \"Het been\" (1938) zijn gebaseerd op Elsschots ervaring als adverteerder, en ook in \"Kaas\" duikt de handelswereld op als thematiek. Boeken als \"Tsjip\" (1934) en \"De leeuwentemmer\" (1940) gaan dan weer over het gezinsleven en de kleine vreugdes en desillusies dit tekenen. Als zijn meesterwerk geldt \"Het dwaallicht\" (1946) dat handelt over de uitzichtloosheid van het leven. Elsschot schreef ook gedichten (\"Verzen\", 1947) die, anders dan zijn proza, opstandig en bitter van toon zijn. Hij ontving verscheidene bekroningen, o.a. de Staatsprijs voor verhalend proza in 1947, en is nu nog één van de meest gelezen Vlaamse schrijvers. Bron: De Grote Encyclopedie 2001 cd-rom
7. Je zoekt de tekst van de gedichten “Het huwelijk” en “Bij het doodsbed van een kind”
Bij het doodsbed van een kind
De aarde is niet uit haar baan gedreven
toen uw hartje stil bleef staan,
de sterren zijn niet uitgegaan
en \'t huis is overeind gebleven.
Maar al \'t geklaag en dof gesnik, zelfs onder \'t troostend koffiedrinken, het kon uw stem niet op doen klinken, noch licht ontsteken in uw blik.
Gij zult wel nimmermeer ontwaken,
want gij bleef roerloos toen de trap
zo kraakte bij de stille stap
des mans, die kwam om toe te maken.
Ziet, lieve mensen, \'t is volbracht, Wat gaan wij doen? Wij konden bidden, dan blijf ik nog wat in uw midden, gij krijgt toch wel geen slaap vannacht.
En heeft een uwer een ervaren
en hooggeleerd en vruchtbaar brein:
hij zegge mij of \'t waar kan zijn
dat haar de wormen zullen sparen.
Het huwelijk
Toen hij bespeurde hoe de nevel van den tijd
in d’oogen van zijn vrouw de vonken uit kwam dooven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.
Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij den baard
en mat haar met den blik, maar kon niet meer begeeren,
hij zag de grootsche zonde in duivelsplicht verkeeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.
Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helsche mond
het merg uit haar gebeente, dat haar tòch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.
Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wasschen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in eenig ander land.
Maar doodslaan deed hij niet, want tusschen droom en daad
staan wetten in den weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.
Zoo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man dien zij hun vader heetten,
bewegingloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.
REACTIES
1 seconde geleden