Het bittere kruid door Marga Minco

Beoordeling 7.7
Foto van een scholier
Boekcover Het bittere kruid
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas havo | 5002 woorden
  • 7 november 2001
  • 242 keer beoordeeld
Cijfer 7.7
242 keer beoordeeld

Boekcover Het bittere kruid
Shadow

In 'Het bittere kruid' schrijft Marga Minco (1920) over de Jodenvervolging tijdens de bezettingstijd. In korte hoofdstukken realiseert zij de sfeer van toenemende onzekerheid en angst. Zelfs als de bezetter toeslaat, blijft er nog een spoor van hoop om aan het lot te ontkomen. Met kleine middelen roept de schrijfster een sfeer op van dreiging, ongegronde hoop …

In 'Het bittere kruid' schrijft Marga Minco (1920) over de Jodenvervolging tijdens de bezettingstijd. In korte hoofdstukken realiseert zij de sfeer van toenemende onzekerhe…

In 'Het bittere kruid' schrijft Marga Minco (1920) over de Jodenvervolging tijdens de bezettingstijd. In korte hoofdstukken realiseert zij de sfeer van toenemende onzekerheid en angst. Zelfs als de bezetter toeslaat, blijft er nog een spoor van hoop om aan het lot te ontkomen. Met kleine middelen roept de schrijfster een sfeer op van dreiging, ongegronde hoop en verwachting, die precies weergeeft wat in die jaren in de harten van de vervolgden leefde. Sober omslag, duidelijke druk.

Het bittere kruid door Marga Minco
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

Boekbeschrijving

Auteur: Marga Minco
Titel: Het bittere kruid
Druk: - Uitgever, plaats, jaar van uitgave: Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam, 1995
Jaar van eerste druk: 1957
Aantal pagina’s: 90 pagina’s
Indeling in hoofdstukken: er zijn 22 hoofdstukken. Het 22e hoofdstuk is het epiloog. De hoofdstukken zijn betiteld. Andere gehelen: er is een epiloog.

Verwachting en eerste reactie

Ik verwachtte dat het boek over een leven in de tweede wereld oorlog zou gaan. Maar ik had niet verwacht dat het boek zou gaan over het leven van de schrijfster zelf. Ik verwachtte dat het boek in een nieuwe stijl geschreven zou zijn, ondanks dat het boek net na de tweede wereldoorlog is verschenen. Mijn eerste reactie was positief. Ik had eerst niet in de gaten dat het verhaal over de schrijfster zelf ging, maar later werd me dat wel duidelijk. Ik vind het verhaal erg boeiend omdat het een waargebeurd verhaal is. Ik houd niet echt van fantasieverhalen, ik wil graag verhalen lezen die echt gebeurd kunnen zijn, die realiteit die zo een verhaal dan heeft spreekt me erg aan, dat maakt een verhaal boeiend. Samenvatting Hoofdstuk 1
Op een dag

Op een dag kwamen de ik-persoon en haar ouders thuis. Ze waren een paar dagen weggeweest, de hele stad moest evacueren omdat de Duitse bezettingstroepen binnen kwamen vallen. Haar zus Bettie en Dave zaten tijdens de evacuatie in Amsterdam. Toen zij een eindje ging wandelen met haar vader, kwamen zij de buurman tegen die zei dat de hele stad Breda wemelde van de Duitse bezettingstroepen. Zij kwamen ook meneer van Dam tegen. Nadat zij meneer van Dam gesproken hadden gingen zij naar het kantoortje van meneer de Haas waar verschillende gemeenteleden zaten. Toen zij het kantoortje van meneer de Haas verlaten hadden, zagen zij veel onbekende voertuigen rijden en zagen ze veel soldaten op de straat lopen. Haar vader zei nog tegen haar dat ze hun niets zouden doen.

Hoofdstuk 2
De kloosterlaan

Als kinderen werden de ik-persoon en haar zus Bettie, wanneer ze uit school kwamen, nogal eens door andere kinderen uitgescholden. Dat gebeurde meestal aan het einde van De kloosterlaan waar de kinderen hun dan op stonden te wachten. Ze had ook een vriendinnetje dat Nellie heette. Nellie kwam haast nooit bij hen naar binnen, omdat haar moeder haar verboden had om bij Joden naar binnen te gaan. In het eerste jaar van de oorlog werd ze ziek. Haar ouders waren toen naar Amersfoort verhuisd en haar broer was inmiddels getrouwd. Ze lag toen in een paviljoen in Utrecht.

Hoofdstuk 3
De sterren

De ik-persoon zag uit het raam haar vader aankomen met een pakje. Ze was toen uit het ziekenhuis. In het pakje zaten de sterren. Ze was toen in Amersfoort. Lotte, de vrouw van Dave was er nu ook bij en Bettie was er ook. Iedereen naaide de sterren er meteen op, alleen Dave niet. Hij wilde nog voor één dag normaal zijn.

Hoofdstuk 4
Het flesje

De broer van de ik-persoon was toen hij de sterren gekregen had naar buiten gelopen en kwam terug met een medicijnflesje. Ze vroeg of hij ziek was, maar dat was hij niet. Er zat een vloeistof in waar je een beetje beroerd van werd. Hij moest wel beroerd zijn, want de volgende dag zouden alle joodse mannen in Amersfoort gekeurd worden voor de werkkampen. En als je dan beroerd bent werd je afgekeurd en hoefde je niet naar de werkkampen. Haar vader had al een huiduitslag. Dave en zijn vader werden allebei afgekeurd en kwamen zeer opgelucht thuis.

Hoofdstuk 5
De foto’s

Dave was weer een beetje bijgekomen van de nadelige effecten van het drankje. Toen kwam mevrouw Zwagers binnen. Mevrouw Zwagers had zich, samen met haar kind en man, laten fotograferen voor later. Dat zou best leuk zijn, want dan heb in ieder geval nog foto’s van elkaar. Dat vond de moeder van de ik-persoon een goed idee en zo gingen zij ook naar Smelting, de fotograaf, toe. Later wilde haar moeder bij mevrouw Zwagers de foto’s laten zien, maar toen kwam zij erachter dat de familie Zwagers was ondergedoken. Haar moeder vond het een verstandig idee om ook onder te duiken.

Hoofdstuk 6
Het gebeurde

De ik-persoon en haar vader gingen bij een kennis naar Amsterdam opbellen voor een onderduikadres. Haar zuster Bettie was die dag opgepakt bij een razzia op het Merwedeplein. Toen ze haar zus in de overvalwagen langs zag rijden moest ze terug denken aan vroeger toen ze pootje zaten te baden en Bettie in het water viel. Ze was bijna verdronken.

Hoofdstuk 7
Kampeerbekers

De meeste mensen vonden dat de ik-persoon en haar familie al veer eerder onder hadden moeten duiken. Op een dag kwam ze van een wandeling thuis en zag ze dat er 3 enveloppen in bus lagen met de namen van haar, Dave en Lotte erop. Ze moesten zich komen melden en moesten spullen meenemen die ze die middag gingen kopen. Toen ze die middag samen met Dave terug kwam, kwamen ze meneer Zaagmeier tegen die zei dat zijn zoon ook een oproep had gekregen en dat hij er samen met en kennis van hem wat aan kon doen. Hij wilde ook wel wat voor haar, Dave en Lotte regelen. Ze moesten die avond dan om negen uur bij meneer Zaagmeier komen.

Hoofdstuk 8
Verzegeld

De ik-persoon, Dave en Lotte hoefden niet naar meneer Zaagmeier, omdat Dave een attest van de dokter had gekregen. Zij en haar broer liepen nu de hele dag in hun pyjama rond om gelijk in bed te springen als er gebeld werd. Lotte bleef hen verzorgen. Haar ouders moesten naar Amsterdam, omdat ze boven de vijftig waren. Haar ouders mochten maar één koffer meenemen en die moest verzegeld worden. Toen de twee mannen de koffer kwamen verzegelen sprongen zij en Dave snel het bed in. Ze hadden ook een kaart van Bettie gekregen, waarin ze zei dat alles goed ging met haar.

Hoofdstuk 9
In bewaring

Dave kon niet geloven dat de ik-persoon het zo lang uithielt. Ze lagen nu al een paar maanden soms wel hele dagen in bed. Dat deden ze, omdat ze verhalen gehoord hadden dat er huiscontroles waren. Toen hoorde ze iets bij de deur, ze ging kijken en zag daar het dochtertje van de buren staan. Ze kwam vragen of ze een racket van haar mocht lenen. Ze vond het goed en ze liepen naar haar kamer waar het buurmeisje nog een paar spullen mocht meenemen, omdat ze het toch niet meer gebruikten. Toen het buurmeisje naar buiten wilde gaan moest ze eerst even kijken of er geen soldaten buiten liepen, want je kon anders zo opgepakt worden als je bij joden naar binnen ging.

Hoofdstuk 10
Thuiskomst

Op een middag zei de ik-persoon tegen Dave dat ze naar Amsterdam wilde gaan. Ze was het zat om de hele dag in bed te liggen. Lotte vond het een zeer slecht idee, want je kon zo opgepakt worden. Maar ze zei dat ze gewoon haar ster van haar jas zou doen en ‘s avonds op de trein zou stappen. Ze kon dan eindelijk haar ouders weer zien die een brief hadden gestuurd dat ze het goed hadden en dat ze in de Sarphatistraat woonden. Toen ze het huis in Amsterdam gevonden had, was haar vader zeer verbaasd dat ze dit had durven doen. De andere mensen die in hetzelfde huis woonden waren eveneens zeer verbaasd.

Hoofdstuk 11
In het souterrain

De ik-persoon vond dat het huis in de Sarphatistraat iets sombers had. Een week nadat haar ouders er ingetrokken waren, bleek de familie aan wie het huis behoorde, verdwenen te zijn. Ze had een draaitrapje naar een souterrain gevonden, ze bracht daar uren door. Op een morgen kwamen haar vader en moeder kijken en zeiden dat ze snel haar mantel aan moest doen. Ze gingen voor het getraliede raam aan de straatkant zitten. Daar zagen ze dat er een paar grote, zwarte laarzen voorbij kwamen, toen kwam Liesje voorbij. Daarna zagen ze nog een paar grote, zwarte laarzen voorbij komen die van het huis rechts van hen naar het huis links van hen gingen. Ze bleven zitten tot ze de laarzen niet meer hoorden en gingen toen weer terug naar boven en deden hun jas uit.

Hoofdstuk 12
Sabbat

De ik-persoon en haar ouders gingen naar de sjoel in Amsterdam. Haar vader moest daar “mitswes” uitdelen. Er werden speciale gebeden gezegd voor de joden in de kampen. Voor het gebouw wachtte men elkaar na de dienst op. Men schudde de handen en wenste elkaar “goed sjabbes”. Een kennis van haar vader vroeg of ze een eind met hem op wilden lopen door de Nieuwe Amstelstraat. Hij had zijn vrouw en kinderen laten onderduiken en was zelf bij een zuster van hem ingetrokken. Toen ze de kennis gedag hadden gezegd en onder het bord “Judenviertel” doorliepen, kwam er een overvalwagen aanrijden. Haar vader vond dat ze ook maar eens onder moest duiken, maar dat vond ze niks. Trouwens, ze zaten in Amsterdam en daar hadden ze niet zoveel kennissen als in Breda. Thuisgekomen had haar moeder de tafel al gedekt voordat ze weggingen, zodat ze nu gelijk konden gaan eten.

Hoofdstuk 13
Het meisje

Tante Kaatje zou komen eten, dus de ik-persoon moest op een vrijdag in de namiddag nog even wat boodschappen doen in de Weesperstraat. Na de dood van tante Kaatjes man, was ze in het oudeliedengesticht gaan wonen waar haar vader tante Kaatje moest ophalen. Toen ze naar buiten ging, kwam er een dikke man op haar aflopen die haar een paar vragen stelde en toen haar persoonsbewijs wilde hebben. Hij moest toch iemand anders hebben en gaf toen het persoonsbewijs weer terug en zei tegen haar dat ze mocht gaan. Bij het Weesperplein waagde ze pas om te kijken. Ze had spoedig haar boodschappen bij elkaar en ging weer naar huis toe. Toen ze thuis kwam hoorde ze tot haar grote schrik, dat het hele gesticht, waar tante Kaatje ook zat leeggehaald was.

Hoofdstuk 14
De Lepelstraat

Toen de ik-persoon de Lepelstraat in liep, zag ze een overvalwagen aankomen. Ze wilde omdraaien en terug lopen, maar aan de andere kant van de straat kwam ook een overvalwagen de straat in rijden. De soldaten die erin zaten sprongen eruit en gingen de huizen binnen. Één van hen kwam naar haar toe en zei dat ze in moest stappen. Ze zei dat ze hier niet woonde, maar ze moest toch instappen. Ze gaf hem haar persoonsbewijs. Toen vroeg de soldaat aan zijn officier of hij ook mensen uit een andere straat moest meenemen. Hij kwam terug, gaf het persoonsbewijs aan haar terug en zei dat ze kon gaan. Toen ze weer thuis was vond haar moeder dat ze wel erg vroeg terug was. Ze vertelde toen het hele verhaal aan haar moeder. De volgende morgen liep ze weer door de Lepelstraat en ze zag toen pas echt wat voor ravage er was aangericht door de soldaten.

Hoofdstuk 15
De mannen

Op de avond dat de mannen zouden komen ging de ik-persoon met een racket en bal oefenen tegen een muurtje. Haar moeder was de hele week ziek geweest. Het was een zachte voorjaarsdag geweest. Toen ze aan het tennissen was, sloeg ze geregeld de bal achter de schutting. Tussen hun tuin en die van de buren was een smalle geul, met aan weerszijden een schutting. Je kon er net in staan zonder gezien te worden. Haar vader en moeder vonden het ook een mooie schuilplaats. Haar vader zou de volgende dag de bladeren er een beetje uithalen, zodat ze er beter konden zitten. Toen ze thee gingen drinken hoorden ze veel wagens langs rijden. Opeens was er een duistere stilte ontstaan en de bel ging. Ze wisten dondersgoed dat het de Duitsers waren en voor ze het wisten stonden ze in de kamer. Haar vader zei tegen haar dat ze even de jassen moest gaan halen. Twee keer hoorde ze haar vader nog iets zeggen, maar wist niet wat. Daarna liep ze de keuken door, de tuin in. Ze rende de straat uit tot ze op het Frederiksplein kwam. Er was daar niemand te zien. Het was alsof ze alleen in een verlaten stad was.

Hoofdstuk 16
Het bittere kruid.

De eerste dagen verweet de ik-persoon zichzelf dat ze haar ouders in de steek had gelaten. Toen ze voor het huis op de Weteringschans stond, waar haar broer sinds enkele dagen ondergedoken zat, dacht ze nog om terug te gaan, maar toen sloeg de klok het uur, waarop geen mens meer buiten mag zijn. Toen ze binnen was zei Dave tegen haar dat ze de juiste beslissing had genomen om er tussen uit gaan. Van de buren uit de Sarphatistraat hoorden ze dat soldaten de hele dag het oude huis van haar in de gaten hielden. Ze hadden trouwens haar persoonsbewijs en dus ook haar signalement. En haar kleren hingen er ook nog. Voordat ze weer de straat op ging ondervond ze een metamorfose. Lotte bleekte haar haar en ze epileerde haar wenkbrauwen zelf. Ze dachten eerst dat hun niets meer kon overkomen nu ze andere persoonsbewijzen hadden. Het was net of ze “gewone” mensen waren. Mevrouw K. was de vrouw bij wie Dave onder een valse naam een kamer had gehuurd. Ze wilde ons uitnodigen om bij haar thee te komen drinken. Toen ze daar zaten zat er nog een pafferige man met slimme oogjes, die dus eigenlijk een oordeel over hen had moeten geven. Mevrouw K. zei tegen hen dat ze morgenochtend beter konden vertrekken. Dave wist een adres in Utrecht en zei dat er nog deuren genoeg voor hen open stonden. Daar moest ze die nacht, toen ze niet kon slapen, aan denken. Ze dacht aan de deur die ze op Seideravond altijd open mocht zetten, opdat de vermoeide vreemdeling kon zien dat hij welkom was en mee mocht eten.

Hoofdstuk 17
Uit elkaar

Voordat de ik-persoon, Dave en Lotte met de trein naar Utrecht gingen, gingen ze eerst nog naar de bioscoop. Voor het station gingen ze uit elkaar en kochten ze apart kaartjes en gingen apart door de controle heen. Ze zouden dan op elkaar wachten in een tweedeklas coupé. Één minuut voor tijd kwam haar broer binnen en zette zijn tas naast haar neer en stapte weer uit. Ze had in de trein nog een gezellig gesprek met een andere vrouw die ook naar Utrecht moest. Even later stond ze in de portiek van het huis waar ze moest zijn. Het zou boven een kruidenier zijn, herinnerde ze zich nog van vanochtend toen Dave dat tegen haar zei. Toen ze binnen was zei de vrouw tegen haar dat ze wist van haar komst en dat Dave van het station had opgebeld met de mededeling dat Lotte was opgepakt en dat hij zich bij haar zou voegen. De vrouw zei ook nog dat ze hier geen plaats meer voor haar had.

Hoofdstuk 18
Het kruispunt

Diezelfde avond ging de ik-persoon, met de tas van haar broer, weer terug naar Amsterdam. Ze had een kennis, genaamd Wout, in Amsterdam opgebeld en die zei dat ze naar hem toe mocht komen. Toen ze die avond in Amsterdam aankwam stond Wout haar op het Amstelstation op te wachten. Hij zei dat hij met oom Hannes had afgesproken. Die kwam haar dan de volgende ochtend ophalen. Wout vroeg nog aan haar of ze alleen die tas had. Ze zei dat er ook nog een koffer aan de Weteringschans stond. Doe zou Wout de volgende ochtend ophalen. De volgende ochtend ontmoette ze oom Hannes bij de bushalte op het Surinameplein. Ze had de tas bij Wout laten staan en de koffer bij zich. Ze reden met de bus de stad uit een landweg op. Bij een kruispunt stapten ze uit de bus. Toen ze de bus uit waren pakte oom Hannes een oude fiets achter een boom vandaan, bond haar koffer op de bagagedrager en zei haar dat ze de weg af moest lopen tot aan de vijfde boerderij
De boerin verwelkomde haar en bracht haar naar binnen. Daar zaten een heleboel onderduikers en aan het hoofd van de tafel zat oom Hannes. Ze gingen eten. Ze kreeg brood voorgeschoteld en er werd drinken voor haar ingeschonken. Aan het einde van het maal bad oom Hannes een gebed en toen kon iedereen weer gaan. Oom Hannes zei dat hij al veel onderduikers had en dus geen plek meer voor haar had. Oom Hannes wees naar een boom. Ze moest daar gaan staan, ze zal daar dan een overweg zien. Daar moest ze dan op de jongen wachten. Ze ging de kamer uit. In de gang stond haar koffer. Ze stak het erf over en liep zonder om te kijken de weg op.

Hoofdstuk 19
Het bed

De jongen kwam met twee fietsen aanrijden. Hij bond de koffer van de Ik-persoon op zijn bagagedrager. Zij reed achter de jongen aan tot ze bij een vaart met kleine huisjes aan de weerszijden daarvan kwamen. Voor een huis stapten ze af. Ze gingen bij dat huis naar binnen en kwamen in de keuken waar een vrouw aardappels aan het schillen was. De vrouw was verbaasd dar ze er nu al was. Ze zei dat ze geen bed hadden maar dat haar man dan wel bij de jongens kon slapen en dat zij dan bij de vrouw kon slapen. De jongen zei dat ze het bed voor haar misschien vandaag nog zouden komen. De man zei tegen haar dat ze maar zouden zeggen, dat ze een nichtje uit Rotterdam was.

Hoofdstuk 20
De tol

De ik-persoon ging bij Rinus, haar buurman, aan de waterkant zitten. Hij zat te vissen. Ze vroeg hem of ze zijn roeiboot die middag kon lenen, want ze moest naar het dorp toe om Wout te ontmoeten in het café bij het station. Rinus vond het goed, al kijkend naar de vliegtuigen die over kwamen. Die middag roeide ze naar het dorp toe. Toen ze in het café zat, zag ze Wout aankomen met de tas van haar broer in zijn hand. Ze vroeg aan hem of hij geïnformeerd had. Hij gaf antwoord en zei dat ze doorgestuurd waren. Een meisje speelde met haar tol. Er liepen een paar soldaten langs en het meisje vond toen haar tol verbrijzeld terug.

Hoofdstuk 21
Een ander

Het bed dat oom Hannes beloofd had, kwam niet en de man ging het ook niet halen. De ik-persoon moest de hele tijd bij de vrouw in bed slapen ze durfde haar nooit aan te raken. De lage vliering, waar ze sliepen, was ook altijd zeer benauwd. De vrouw vroeg haar de volgende dag hoe haar huis eruit zag. Ze wist het niet zo goed meer. Het zou de laatste avond zijn die ze bij die mensen door zou brengen, want het geld dat in de tas van Dave zat begon op te raken. Ze zat aan de keukentafel en bleekte haar haar weer. Wout had voor haar een nieuw adres gevonden in Heemstede. Toen ze samen met Wout in de bus naar Heemstede zaten, overhandigde Wout haar nieuwe persoonsbewijs aan haar. Ze had het oude weggegooid. Het had veel geld gekost, maar het was erg slecht. Toen ze bij de nieuwe familie in Heemstede aankwamen, kwam er een lang blond meisje naar hun toe. Ze zei tegen het lange blonde meisje haar naam, haar nieuwe naam.

Epiloog
Hoofdstuk 22
De halte

Enige weken na de bevrijding zocht de ik-persoon haar oom in Zeist op. De Duitsers hadden hem niet opgepakt, omdat hij met een niet-joodse getrouwd was. Hij stond haar op te wachten bij de tramhalte. Ze gingen naar zijn huis toe waar hij in zijn stoel voor het raam ging zitten. Hij zei dat hij hier vandaan goed de tram aan kon zien komen. Haar tante zij tegen haar dat haar oom ziek was en niet meer beter kon worden, maar dat wist hij zelf niet. Haar oom liet haar ook nog een pak voor haar vader zien. Hij wilde haar ook nog een paan schoenen laten zien, maar dat vergat hij. Na enige tijd ging ze weer met de tram mee naar huis. Ze bezocht hem nog enige malen. Hij werd steeds zieker en zag er steeds slechter uit. Op een dag kreeg ze bericht van haar tante dat haar oom gestorven was. Toen ze in de tram naar Zeist zat dacht ze eraan hoe raar het zal zijn als haar oom haar niet meer zal opwachten bij de halte. Haar tante zat een kruiswoordpuzzel te doen en zij ging in de stoel voor het raam zitten. Haar tante kwam bij haar staan en zei dat je van daaruit eigenlijk de tramhalte helemaal niet kan zien. Wat je van uit de stoel wel goed kan zien. Toen begreep ze, waarom haar oom altijd tegen haar zei dat ze het maar niet met haar tante daarover zou moeten hebben, want dat snapte ze toch niet. Haar tante gaf haar ook het pak dat haar oom altijd voor haar vader bewaard had. Toen ze weer wegging liep ze richting de tramhalte waar alle mensen uitstapten, alsof ze op iemand wachtte. Iemand met een vertrouwd gezicht, vlak voor het die van haar. Maar ze miste het geloof van haar oom. Ze zouden nooit terugkomen, haar vader niet, haar moeder niet, Bettie niet, noch Dave en Lotte. Analyse
Motto:
Het boek kent een motto, geschreven door haar man Bert Voeten :

Er rijdt door mijn hoofd een trein
vol joden, ik leg het verleden
als een wissel om...

Bert Voeten

Ook is het boek opgedragen :

Aan de nagedachtenis van mijn ouders
Dave en Lotte
Bettie en Hans

Aan het hoofdstuk Het gebeurde gaat ook een motto vooraf : Knechten heersen over ons; er is niemand, die ons uit hunne hand rukke.

Hoofdpersonen: De hoofdpersoon in het verhaal heeft geen naam, sterker nog: zij bestaat niet, net zomin als Dave, Lotte en Bettie. Zij zijn personages, zij lijken wel op Marga (Sara) Minco. De hoofdpersoon is een tamelijk zelfstandige jongedame, zij verzette zich al vroeg tegen de godsdienstige principes van haar ouders. Zij is ook niet bang, blijkens haar optreden tijdens de razzia in de Lepelstraat.

Haar vader is een vrome Jood. Hij heeft een onverwoestbaar optimisme, dat aanstekelijk werkt. Hij denkt dat de Duitsers de Joden goed zullen behandelen en dat alles zo\'n vaart niet zal lopen.

Dave wordt getekend als een opstandige jongen die goed beseft welk lot hun boven het hoofd hangt. Wanneer iedereen zijn best doet zijn of haar ster zo netjes mogelijk op de jas te naaien, gaat hij naar buiten zonder ster. Hij wil nog één dag gewoon zijn. Zijn drift wordt bevestigd doordat hij vroeger een jongen in elkaar sloeg die niet ophield hem een vuile Jood te noemen.

Over de moeder, Lotte en vooral Bettie komt men weinig te weten; zij zijn vooral zorgzaam. Bettie speelt weliswaar geen grote rol in het boek, toch is zij belangrijk voor de hoofdpersoon: zij is de \'bewonderde\' oude zus. Daardoor maakt Bettie\'s arrestatie grote indruk op haar.

Motieven: Een abstract motie is: angst. Het hele boek draait om angst: angst om meegenomen te worden door de Duitsers, angst voor de dood.

Perspectief:

Dit boek heeft een ik-verteller, de hoofdpersoon. De ik-verteller speelt zelf een rol in het verhaal. Tijd: De verteltijd, 90 pagina ’s, is een aantaal uren. De vertelde tijd is ongeveer vijf jaar. Het verhaal begint kort na de bezetting en eindigt niet lang na de bevrijding.

Het verhaal is chronologisch verteld. Er komen weinig tijdsprongen voor in Het bittere kruid. Bijzondere flashbacks zijn te vinden in de hoofdstukken : De Kloosterlaan en Het bittere kruid. Ruimte: Het verhaal speelt zich tijdens de Tweede Wereldoorlog af. Het begint in mei 1940. Het gezin is het meest in Amsterdam, de ouders wonen er en de kinderen zitten er ondergedoken. Dave en Lotte wonen in Amersfoort. Het bittere kruid speelt zich achtereenvolgens af in : Breda, Amersfoort, Amsterdam, Utrecht, het platteland bij Heemstede en Zeist (Epiloog). Een groot deel van het verhaal speelt zich binnen in huizen af. Voornamelijk in de onderduikadressen van de familie. Titelverklaring: De titel is ontleend aan Exodus 12:8. Daar wordt verteld over de instelling van het paasfeest als de Joden in Egypte zijn. Een van de voorschriften die in acht genomen moeten worden bij de viering, luidt : \"Het vlees zullen zij dezelfde nacht eten; zij zullen het eten op het vuur gebraden, met ongezuurde broden, benevens bittere kruiden.\" Op blz. 92 van het boek spreken Dave, Lotte en Marga over de mogelijkheden die ze hebben om onder te duiken. Marga moet dan plotseling denken aan het paasfeest dat ze altijd thuis vierden. Bittere kruiden slaat echter ook op de bittere tijd waarin het verhaal zich afspeelt. De ondertitel, een kleine kroniek, duidt erop dat het boek op waar gebeurde feiten berust; een kroniek is oorspronkelijk een (omvangrijk) historisch geschrift.

Thema: Het hoofdthema in dit boek is onvrijheid. - Het toenemend isolement: de personages raken van het gewone leven geïsoleerd. - Machteloosheid, dreiging en vervreemding. Alles wat bekend en vertrouwd was, wordt op den duur anders, vervreemd. - Het bittere kruid gaat dus over : de vervreemding van de mens die door de samenleving wordt uitgestoten. - Als kwetsbaar kind kun je toch overleven.

Stijl: Het verhaal is opgebouwd uit korte zinnen. De woordkeus is vrij makkelijk, hierdoor is het verhaal goed te lezen en te begrijpen. Er staat achter in het boek een woordenlijst van Joodse woorden die in het boek voorkomen, dus die kun je makkelijk opzoeken. De ruimtes waar het verhaal zich in afspeelt worden best nauwkeurig beschreven, hierdoor kun je je een beeld vormen van de ruimte. In hoofdstuk 15 ‘De Mannen”, was de ik-persoon aan het tennissen tegen een muurtje. Ze sloeg geregeld de bal achter de schutting. Tussen hun tuin en de tuin van de buren was een smalle geul met aan weerszijden een schutting. Hier kon je net staan zonder gezien te worden. Toen ze een keer haar balletje daar aan het zoeken waren, ontdekten ze dat dit wel een goede schuilplaats was. Haar vader zou de dag erna de bladeren eruit halen zodat ze er beter konden zitten. Dit is een goed voorbeeld van een nauwkeurig beschreven ruimte. Je kunt je er nu zelf wel iets bij voorstellen hoe deze geul ten opzichte van de huizen er uit zag.

Verwerkingsopdracht 8

Maandag 4 mei 1942
Beste Dagboek,

Hoe gaat het met jou? Met mij gaat het naar omstandigheden wel goed. Papa en Mama wonen op dit moment in Amsterdam. Ik vond het heel erg toen ze weg moesten. Ik woon nu al weer een tijdje bij Dave en Lotte. Dave en ik hoeven niet naar Amsterdam omdat we ziek zijn. We lopen de hele dag in de pyjama. Als de deurbel gaat, kunnen we snel ons bed in springen. Ik mis papa, mama en Bettie heel erg. Ik ben eens benieuwd hoe het met pap en mam in Amsterdam gaat. Ik vind het heel erg dat ik niet met ze kan bellen. Af en toe heb ik er gewoon geen zin meer in. Geen zin meer om me te verbergen. We mogen hier gewoon helemaal niets meer. Ik denk dat ik gewoon mijn kleren een keer aantrek en dan de trein pak naar Amsterdam. Vandaag kwam het buurmeisje. Ze vroeg of ze misschien ons racket mocht lenen. Ik heb haar gezegd dat ze het mocht hebben en dat ze nog meer dingen mocht meenemen. Ze was er heel blij mee. Af en toe voel ik me net zo’n gevangene in ons eigen huis. Ik heb het met Dave over de reis naar Amsterdam gehad. Hij zei dat als ik naar papa en mama zou gaan, hij in Amsterdam een onderduikadres zou zoeken. ‘We zijn dan tenminste allemaal bij elkaar’, zei hij. Ik ga nu maar slapen. Tot morgen!

Eindoordeel en evaluatie

Ik vond het verhaal best ontroerend, het greep me best aan op sommige momenten. Ik moet er niet aan denken om zo’n leven te hebben als de ik-figuur. Verder vond ik het verhaal schokkend, omdat er zo’n hevige gebeurtenissen gebeuren. Zo een jong meisje maakt al zo veel mee. Toen ik zo oud was als haar, zat ik echt nog niet alleen in de trein. Ze heeft helemaal geen vrijheid en ze kan alleen maar denken aan vluchten, oorlog en onderduiken.

Ik vond het een goede handeling van haar dat ze toen de Duitsers bij hen binnenvielen (hoofdstuk 15) dat ze toen vluchtte. Haar ouders zijn meegenomen, maar zij wist er aan te ontsnappen. Het is een moeilijke keuze om zomaar je ouders te verlaten en op de vlucht te slaan. Ik zou in zo een situatie denk ik niet weggerend zijn, dat zou ik niet durven. Ik zou er wel aan gedacht hebben, maar ik zou toch bij mijn ouders zijn gebleven. Maar ik vind in dit geval dat zij de goede beslissing heeft gemaakt.

Ik vond de figuren en de gebeurtenissen erg geloofwaardig. Het zou echt levensecht gebeurd kunnen zijn. Er zijn geen speciale gebeurtenissen waar ik dit uit afleidt, de hele verhaallijn zou echt gebeurd kunnen zijn.

Het verhaal zit goed in elkaar. Het is niet erg verwarrend en de verhaallijn is makkelijk te volgen. Er staan niet veel moeilijke woorden in het boek. Voor alle Joodse woorden is er achter in het boek een begrippenlijst.

Doordat er veel verschillende gebeurtenissen in het verhaal zijn, is het verhaal niet echt voorspellend. Zo staat er dat de Duitsers binnenvallen, dan ontsnapt ze. Ik vind het boek niet echt voorspelbaar, het enige dat ik wel dacht is dat zij de oorlog als enige van het gezin zou overleven. Informatie over boek en schrijver De schrijfster, Marga Minco, is geboren op 31 maart 1920 in Ginneken. Ze is de enige van haar familie die de oorlog overleeft. Haar hele familie werd gedeporteerd en kwam om. Haar echte naam is Sara Minco, haar voornaam Marga is een overblijfsel van haar onderduiknaam Marga Faes.

Ze is getrouwd geweest met schrijver en dichter Bert Voeten. Haar werk wordt grotendeels door oorlogservaringen gevuld. In 1985 is Het Bittere Kruid door Kees van Oostrum verfilmd. Marga Minco had dit liever niet gewild.

REACTIES

N.

N.

heey als het boek maar 90 blz heeft, hoe kan de titelverklaring op blz 92 staan? het moet 62 zijn!!

22 jaar geleden

H.

H.

nou helemaal top

8 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Het bittere kruid door Marga Minco"