Geduldig lijden door Lévi Weemoedt

Beoordeling 7.4
Foto van een scholier
Boekcover Geduldig lijden
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 6e klas vwo | 3969 woorden
  • 6 januari 2003
  • 48 keer beoordeeld
Cijfer 7.4
48 keer beoordeeld

Boekcover Geduldig lijden
Shadow
Geduldig lijden door Lévi Weemoedt
Shadow

Primaire gegevens Auteur: Lévi Weemoedt (pseudoniem van Izak Jacobus van Wijk) Titel: Geduldig lijden
Ondertitel: - Verschenen in: 1977
Aantal blz.: 53
Leestijd: 4 uur
Uitgelezen op: 31-12-2002

Verantwoording van de keuze Wij moesten verplicht een poëziebundel lezen voor onze lijst. Toen ben ik eerst thuis eens gaan kijken wat wij aan poëzie hadden staan. Ik kwam onder andere dit boek tegen. Verder ben ik ook nog naar de bieb geweest, om ook te kijken naar poëzie van voor 1880, maar daarvan was ten eerste niet zo veel en ten tweede vond ik die poëzie niet leuk om te lezen, de gedichten spraken mij niet aan. Dus moest ik een keuze maken uit de moderne poëzie en omdat de gedichten uit dit boek mij het meeste aanspraken en ook relatief makkelijk te lezen waren, heb ik voor dit boek gekozen.

Verwachtingen vooraf Toen ik het boek voor het eerst bekeek en naar de titel van het boek en de naam van de auteur (Weemoedt) keek, dacht ik eigenlijk meteen dat er wel erg treurige, sombere gedichten in dit boek zouden staan. Wat betreft het soort gedichten en de moeilijkheid had ik nog absoluut geen idee.

Eerste reactie achteraf Ik had, zoals ik bij mijn verwachtingen vooraf al geschreven heb, verwacht dat er in het boek nogal sombere en treurige gedichten zouden staan, maar toen ik eenmaal aan het lezen was, verbaasden de gedichten mij steeds meer, want wat somberheid en treurigheid betreft sloegen die werkelijk alles. Van bijna alle gedichten ‘straalt’ de somberheid er vanaf, niets is er vrolijk of leuk of goed. Het was dus nog erger dan ik had verwacht. Ik vind dit werk: spannend: niet
meeslepend: een beetje
ontroerend: erg
grappig: niet
realistisch: een beetje
fantasierijk: niet
interessant: een beetje
origineel: een beetje
goed te begrijpen: een beetje

Dit werk heeft mij aan het denken gezet. Ik heb iets aan dit werk gehad. Dit werk spreekt mij niet aan, omdat de gedichten op een gegeven moment een beetje voorspelbaar worden. De eerste paar gedichten zijn wel leuk en ook mooi: veel depressiviteit en somberheid, maar na een tijdje gaat dat ok een beetje vervelen, zo wordt de spanning een beetje weggenomen en is het minder leuk ze te lezen. Er zijn nog wel mooie gedichten bij, maar ze zijn minder mooi voor je gevoel omdat er al een beetje herkenning in zit: je hebt zoiets al eens eerder gelezen; het is niet origineel meer.

Korte samenvatting - Deze bundel bevat 42 gedichten, waarvan 11 korte (4 regels of minder) gedichten en 31 langere gedichten. - De gedichten zijn niet onderverdeeld in bepaalde hoofdstukken of groepen, ze staan allemaal achter elkaar zonder opsplitsing. Ieder gedicht heeft een titel, maar geen van die titels is hetzelfde als de titel van het boek (er is dus geen titelgedicht). - De gedichten hebben allemaal een beperkte omvang. Er zijn geen vreselijk lange gedichten bij. Het langste gedicht is ‘Circus Horlepiep’ met 32 regels en dus niet bepaald lang. Alle gedichten op één (‘In mei’) na hebben een traditionele vorm, vaak met strofen van vier regels, ofwel kwatrijnen. Een enkele keer komt er een distichon of terzine tussendoor. Er zijn een aantal sonnetten bij (‘Groeten uit Weemoedt-in-Zee’, ‘Antiloop’, ‘De hoogste tijd’, ‘Wachttoren’ en ‘Kraantje Lek’) en geen Limericken of Haiku’s. - De rijm die de dichter gebruikt is in de meeste gedichten ook dezelfde. In bijna ieder kwatrijn rijmen de zinnen twee aan twee op elkaar. Daarbij varieert het rijmschema. De ene keer wordt gekruist rijm (ab ab) gebruikt, de andere keer omarmend rijm (ab ba). Een enkele keer komt ook gepaard rijm (aa bb) nog voor. In de terzinen rijmen altijd de eerste en de laatste regel op elkaar. Bij disticha staan er altijd twee achter elkaar en dan gelden dezelfde rijmschema’s als die in de kwatrijnen gelden, dus gekruist, omarmend of gepaard rijm, maar dan met een witregel na twee regels. - Het metrum is in bijna alle gedichten hetzelfde. Op een enkele uitzondering na (‘Het klappen van de zweep’ = dactylus, ‘Antiloop’ = trochee, ‘Gezondheid’ = trochee, ‘In mei’ = dactylus) hebben alle gedichten het metrum jambe (wel is er vaak sprake van afwijking van het metrum). - Enjambementen komen slechts af en toe voor. Vaak is er aan het einde van een versregels ook het einde van (een deel van) de zin. - Van alle gedichten gaat veel treurigheid en somberheid uit. Dat is ook het gemeenschappelijke thema dat de gedichten hebben. Dat blijkt eigenlijk al uit de titel, want daarvan gaat ook droevigheid uit. De negatieve kijk van de schrijver op alles is heel duidelijk herkenbaar in de gedichten.

Verdieping

Gedicht 1

Op dood spoor

Om half twee zit ik al werkeloos teneêr, en luister naar ’t gehamer en gezang
van ’t lustig werkvolk, dat in mijn belang
een kerk bouwt of een school: wat doet dat zeer!

Ik kan een leerzaam boek gaan zitten lezen
een borrel pakken of een feestsigaar. Maar ik kijk buiten: ’t dak is bijna klaar! Ik zou het liefst zeer dronken willen wezen.

En ik moet denken aan het Wereldwee: mijn ziel vliegt uit tot naar mijn Kameraden, verkleumd in het kolbert, verkwanseld en verraden. Mijn hart slaat solidair met ied’re doodsklap mee.

O! Stond ik daar, de vuist met staal geladen, en dreunde mijn slag in ’t Koor der Dapp’ren mee! Maar ik moest van den ploert Van Kemenade
zo nodig dóórleren en dan: in de W.W.!!

- Dit gedicht gaat over een student die om half twee naar de bouwvakkers zit te kijken, die juist bezig zijn een kerk te bouwen. Hij is al vrij, hij hoeft niets meer te doen, maar hij zou in zijn hart maar wat graag de bouwvakkers meehelpen. Hij geeft uiteindelijk de schuld aan Van Kemenade, die minister van Onderwijs is geweest en ervoor heeft gezorgd dat hij door moest leren en dan de W.W. ingaan (daar heeft Van Kemenade ook voor gezorgd). - Dit is een traditioneel gedicht, met volwaardige eindrijm, bestaande uit vier kwatrijnen. In de eerste drie kwatrijnen is het rijmschema ‘omarmend rijm’ (ab ba), in het laatste kwatrijn is het rijmschema ‘gekruist rijm’ (ab ab). Het metrum in dit gedicht is jambe. Alleen de tweede regel van de vierde strofe wijkt af van het metrum (volgens het metrum zou de klemtoon op ‘-de’ van het werkwoord komen te liggen en dat kan niet).

- Stijlfiguren

Opsomming: “ik kan een leerzaam boek gaan zitten lezen, een borrel pakken of een feestsigaar” (regel 5/6) “verkleumd in het kolbert, verkwanseld en verraden” (regel 11)

Cliché: “ ’t lustig werkvolk” (regel 3)

Anticlimax: Door het hele gedicht is er sprake van een anticlimax. De dichter begint met het werkvolk dat daar voor hem werkt en hij die niets doen kan, dan moet hij denken aan het wereldwee, zijn ziel gaat uit naar zijn Kameraden en als hij daarbij had kunnen staan had hij meegedreund in het Koor der Dapperen. Dan slaat de climax in eens om in een anticlimax in de op een na laatste regel, want dat alles doet hij niet omdat hij van Van Kemenade door moest leren.

Tegenstelling: Daar waar de climax omslaat in een anticlimax is dus vanzelfsprekend ook een tegenstelling, tussen wat hij allemaal zou willen doen en dan dat hij het niet doet.

- De titel van dit gedicht, “Op dood spoor”, slaat op het studeren van de persoon uit het gedicht. Hij moet studeren terwijl hij anderen buiten ziet werken, gezamenlijk en hij zou maar wat graag ook daar willen werken. Maar dat kan niet want hij moet blijven studeren, en daarna gaat hij toch in de W.W., dus eigenlijk zit hij op dood spoor. - Het thema van het gedicht is ongeveer hetzelfde als de titel, dat geeft goed aan waar het gedicht over gaat.

Gedicht 2

Liefde is

Ach! Hoeveel kopjes trok ik van dit zakje thee? In hoeveel verzen heb ik jouw gezicht bezongen? Ja, hoeveel maal verdween de zon in zee? En hoeveel teer bleef achter in mijn longen?

Op hoeveel fietsen reed ik daaglijks naar je toe? En hoeveel smoesjes zijn er in je opgerezen?

Zó veel, dat thans statistisch is bewezen: ‘De liefde is toch zo een droef gedoe…’

- Dit gedicht gaat over iemand die verliefd was op iemand anders, maar die was dat niet op hem (ze bedacht steeds maar smoesjes om onder hem uit te komen als hij langskwam) en dus vindt hij de liefde nu een droef gedoe en om aan te geven hoe droef dan wel, noemt hij allemaal dingen op die met die liefde te maken hebben en waarvan er heel veel is. - Dit is een traditioneel gedicht, met volwaardige eindrijm, bestaande uit een kwatrijn en twee disticha. In het kwatrijn is het rijmschema ‘gekruist rijm’ (ab ab) en bij samenneming van de twee disticha is het rijmschema daar ‘omarmend rijm’ (ab ba). Het metrum van dit gedicht is jambe en er wordt nergens van afgeweken.

- Stijlfiguren

Opsomming: In regel 1 tot en met 6 wordt steeds een vraag gesteld waarop het antwoord ‘heel veel’ is, dat is een opsomming van die vragen, met steeds de herhaling van het woordje ‘hoeveel’, dat al die zinnen tot een vraagzin maakt.

Cliché: “verdween de zon in zee” (regel 3)

Retorische vraag: In regel 1 tot en met 6 worden 6 vragen gesteld, allemaal met ‘hoeveel’ erin. Het antwoord op elk van deze vragen is steeds ‘heel veel’. Deze vragen worden gebruikt om aan te geven dat hij heel erg verliefd op haar was, maar zij iedere keer (ook heel veel dus) een smoesje verzon om onder hem uit te komen.

- De titel van het gedicht slaat rechtstreeks op de mededeling die er in het gedicht wordt gedaan: er wordt gezegd wat liefde is. Dat wordt verteld aan de hand van een aantal vragen, maar de belangrijkste mededeling is toch dat liefde een droef gedoe is. - Het thema van dit gedicht is liefde, maar dan wel droevige liefde, want het wordt droef gedoe genoemd.

Gedicht 3 De smart van een pupil
in E-klein

Ach! Voetbal was zo’n droevige bedoening, als in december, op het allerlaatste veld, een troosteloze nevel om je schoen hing, de hoop op winnen lang ter aard’ besteld.

Je speelde weer op veel te hoge doppen
voor zo’n hard veld: de vorst zat in de grond. De bal vloog als een kogel in het rond; je bad maar dat je die niet hoefde koppen!

Neerslachtig zat je dan in de kantine
en staarde in een kopje erwtensoep.

Maar meer trek had je in een potje grienen: gelukkig liet de keeper juist een poep.

- Dit gedicht gaat over het einde van het voetbalseizoen. Hij speelde dan in de nevel, terwijl de vorst al in de grond zat en het veld was te hard voor zijn schoenen, de bal vloog in het rond en die wilde je niet koppen. Maar als het dan echt afgelopen was, zat hij neerslachtig in de kantine en wilde hij liever janken, want dan ging hij toch liever nog voetballen. Aan het eind liet de keeper een scheet (poep) en dat maakte de bedrukte stemming weer helemaal goed. - Dit is een traditioneel gedicht, met volwaardige eindrijm, bestaande uit twee kwatrijnen en twee disticha. In het eerste kwatrijn is het rijmschema ‘gekruist rijm’ (ab ab) en in het tweede kwatrijn is het rijmschema ‘omarmend rijm’ (ab ba). Bij samenneming van beide disticha is het rijmschema daar ‘gekruist rijm’ (ab ab). Het metrum in dit gedicht is jambe en er wordt niet van dit metrum afgeweken in het gedicht.

- Beeldspraak

Vergelijking met als: “de bal vloog als een kogel in het rond” (regel 7). De bal wordt hier met een kogel vergeleken om te benadrukken dat deze zo hard was. Daarom wilde niemand die ook nog koppen.

- Stijlfiguren

Cliché: “ter aard’ besteld” (van ter aarde bestellen, bij een begrafenis) (regel 4). Hier is dus de hoop op winnen begraven en al lang dood dus. “de vorst zat in de grond” (regel 6)

Tegenstelling: De eerste twee strofen vormen een tegenstelling met de laatste twee. In de eerste twee gaat het nog om het laatste potje voetbal al in de winter en hoe vreselijk dat was; in de laatste twee is het afgelopen en zit iemand in de kantine, verdrietig omdat het voetballen toch nog leuker was dan in die kantine.

Hyperbool: “de bal vloog als een kogel in het rond” (regel 7). Bedoeld wordt dat de bal erg hard is, maar natuurlijk lang niet zo hard als een kogel.

- De titel, de smart van een pupil, geeft aan dat het in dit gedicht gaat om een pupil die voetbalt, en zijn smart die wordt beschreven (de laatste keer voetballen was afzien, maar als het voorbij was, wilde hij toch liever dat dat niet zo was). - Het thema van dit gedicht is voetbal, maar van wel droevig voetbal, want het is een droevige bedoening, wanneer je in de winter moet spelen, maar ook wanneer je niet meer mag spelen: altijd droevig dus.

Gedicht 4

Halfje wit

De bakker zie ik dagelijks verbleken; de groenteboer stopt druiven in mijn tas. Door heel de stad met stomheid nagekeken, zou ik verdomd graag willen weten wat er was.

- De persoon uit dit gedicht ziet er heel slecht uit, alsof hij ernstig ziek is. Daarom verbleekt de bakker dagelijks als hij langskomt, en geeft de groenteboer hem druiven (aan iemand die ziek is geeft je druiven, als ‘iets extra’s’) en kijkt de hele stad hem na, want iedereen schrikt zich rot als hij over straat loopt, want hij ziet er heel slecht uit, maar zelf heeft hij dat niet door en weet hij niet wat er aan de hand is en dat zou hij graag eens willen weten. - Dit is een traditioneel gedicht, met volwaardige eindrijm, bestaande uit een enkele kwatrijn. Het rijmschema is ‘gekruist rijm’ (ab ab). Het metrum van dit gedicht is jambe en er wordt in dit gedicht niet een keer van dat metrum afgeweken.

- Beeldspraak

Metonymie: “door heel de stad met stomheid nagekeken” (regel 3). Er wordt gezegd dat de stad keek, maar bedoeld wordt natuurlijk dat de inwoners van de stad allemaal met stomheid keken.

- Stijlfiguren

Opsomming: In regel 1 tot en met 3 is er een opsomming van wat er allemaal gebeurt wanneer die persoon naar buiten gaat.

Hyperbool: “door heel de stad met stomheid nagekeken” (regel 3). Er wordt gezegd dat de hele stad (iedereen in de stad) hem met stomheid nakeek, maar dat is overdreven. Dit wordt gebruikt om te benadrukken dat heel veel mensen hem met stomheid nakeken.

- De titel “Halfje wit” slaat erop dat de persoon in het gedicht een keer naar buiten gaat, om bijvoorbeeld een halfje wit gaat halen. In het gedicht wordt vervolgens beschreven wat er gebeurt wanneer die persoon dan naar buiten gaat. - Het thema van dit gedicht is nagekeken worden.

Gedicht 5

Morgenrood

De week begint pas. Het is maandag kwart voor negen, en ik roer nu al zo neerslachtig in m’n thee… Maar ik zal sterk zijn: kijk! Daarbuiten schijnt de regen! En aan het venster piept de vleermuis vrolijk mee!

- De persoon uit dit gedicht heeft net het weekend achter de rug en zit op maandag, om kwart voor negen aan het ontbijt, of in ieder geval een kopje thee, maar is nu al neerslachtig want heeft helemaal geen zin meer, nu hij net het weekend kon uitslapen bijvoorbeeld en niets hoefde te doen. Maar als je aan het begin van de week al helemaal neerslachtig bent, moet je nog een hele week en dat wordt dan helemaal niets. Hij vermant zich en probeert positief te denken, maar dat lukt hem niet echt. - Dit is een traditioneel gedicht, met volwaardige eindrijm, bestaande uit een enkele kwatrijn. Het rijmschema is ‘gekruist rijm’ (ab ab). Het metrum van dit gedicht is jambe en van dit metrum wordt niet een keer afgeweken.

- Stijlfiguren

Tegenstelling: Er is sprake van een tegenstelling tussen de eerste en de laatste twee regels van dit gedicht. In de eerste twee regels wordt verteld dat hij neerslachtig is en dat al aan het begin van de week, terwijl hij zich in de laatste twee regels vermant en aan positieve dingen probeert te denken.

Paradox: “daarbuiten schijnt de regen” (regel 3). Dit is een paradox, regen is iets negatiefs en schijnen juist positief. Je hoort eigenlijk te zeggen dat de zon schijnt, maar omdat hij hier positief wil denken, maakt hij van iets negatiefs iets positiefs door het te betrekken bij een positieve uitdrukking. “piept de vleermuis vrolijk mee” (regel 4). Dit is een paradox, vleermuizen die piepen doen denken aan somber, treurig, donker en dus iets negatiefs, terwijl vrolijk daar recht tegenover staat: dat is juist positief. De persoon uit het gedicht probeert hier positief te denken, dus betrekt hij iets negatiefs bij een positieve uitdrukking.

Ironie: Regel 3 en 4 hebben iets ironisch. De persoon uit het gedicht zegt tegen zichzelf dat hij sterk zal zijn en vervolgens gaat hij eigenlijk gewoon verder met zijn negatieve gedachten, die hij tevergeefs probeert iets positiefs mee te geven.

- De titel van dit gedicht, “Morgenrood” slaat op het feit dat de persoon uit het gedicht ’s morgens al neerslachtig is terwijl de dag nog niet eens begonnen is! Over het algemeen ben je ’s avonds, na een dag hard werken, moe en dan kun je neerslachtig zijn. Dat is bij het avondrood, de gebruikelijke uitdrukking. Om aan te geven dat het ongebruikelijk is om ’s ochtends, na een nacht lekker slapen al zo treurig te zijn, is de gebruikelijke uitdrukking nu anders gebruikt, namelijk ‘morgenrood’. - Het thema van dit gedicht is positief denken: de persoon uit het gedicht is neerslachtig maar moet positief denken.

Het geheel - Het overkoepelende thema van dit boek is treurigheid of somberheid. Alle gedichten gaan wel over iets anders, maar wel in relatie tot het overkoepelende thema. Bijvoorbeeld gedicht 2, dat over de liefde gaat. Daarin wordt de liefde uiteindelijk een droef gedoe genoemd. En gedicht 3, dat over voetbal gaat, meldt direct in de eerste regel al dat voetbal een droevige bedoening is. Alle gedichten komen zo min of meer weer bij het overkoepelende thema terecht. - Vanwege dat overkoepelende thema zijn er een aantal woorden die meerdere malen of zelfs veelvuldig worden gebruikt in de gedichten. Voorbeelden van deze kernwoorden zijn: neerslachtig, droevig/droef, troosteloos, somber, eenzaam(heid), bitter, wanhoop, wenen, snikken, treuren, tranen. - De titel van de dichtbundel geeft ook heel duidelijk aan wat het thema van deze bundel is. Geduldig lijden slaat op het leven van de dichter, hij heeft veel te lijden en ondergaat dat geduldig.

Tijd en ruimte - Lévi Weemoedt is een pseudoniem voor Izak Jacobus (Ies) van Wijk. Hij is geboren in 1948 en studeerde, nadat hij zijn gymnasium had afgerond, Nederlands in Leiden. Van 1970 tot 1984 was hij leraar aan de Protestants-christelijke scholengemeenschap West-Zuid in Vlaardingen. Van 1976 tot 1979 werkte hij ook nog mee aan het satirische Amsterdamse studentenblad ‘Propria Cures’. Na zijn leraarschap trad hij regelmatig op met Hans Dorrestein en besteedde hij meer tijd aan het schrijven. Al in 1977 verscheen ‘Geduldig lijden’. Andere bundels van Weemoedt zijn ‘Geen bloemen’ (1978), ‘De nadagen van Lodesteijn’ (1990) en ‘Ken uw klassieken’ (1992). Hij schrijft sterk autobiografisch en vanwege zijn gedichten wordt hij ook wel de zanger van de nieuwe treurigheid genoemd en vergeleken met de Piet Paaltjens. - Deze bundel behoort dus tot de moderne literatuur van 1970 tot heden. Waar de protestjaren zestig nog gekenmerkt werden door hun optimisme (iedereen komt op oor zijn rechten), slaat dat langzaam om in een groot pessimisme in de jaren zeventig. Een grote matheid, gekenmerkt door leegt, doelloosheid en verveling, maakt zich meester van de samenleving. Wat dat betreft past deze bundel perfect in deze tijd. Het pessimisme viert hoogtij in de gedichten uit deze bundel en er heerst alom leegte en doelloosheid. De kijk op de wereld in deze bundel is negatief net als de kijk van de samenleving op de wereld. - Deze bundel is erg typerend voor de dichter. In bijna alle bundels blijkt duidelijk de negatieve kijk van de dichter op het leven en de maatschappij. Zo ook in ‘Geduldig lijden’. Dit werk is dus goed te vergelijken met andere werken van de dichter.

Eindoordeel - De gedichten uit deze bundel die mij echt aanspraken waren ‘Gedeelde smart’, ‘In de losse groeve’, ‘Op dood spoor’, ‘Socialistisch woonbeleid’, ‘Liefde is’, ‘Vrees voor de oude Tierelier’, ‘Antiloop’, ‘De smart van een pupil’, ‘Halfje wit’, ‘Een huis vol’, ‘Circus Horlepiep’, ‘Morgenrood’, ‘Krijtwit’. In een aantal van deze gedichten herkende ik dingen van mezelf of uit mijn omgeving en deze gedichten vond ik erg aangrijpend en zelfs ontroerend. Ze hebben me aan het denken gezet. Deze gedichten waren allemaal behoorlijk geloofwaardig. - Gedichten die mij niet aanspraken waren ‘Even ontspannen voor het slapengaan’, ‘Zuster Lenin’, ‘Groeten uit Weemoedt-in-Zee’, ‘Het klappen van de zweep’, ‘Christenhond’, ‘Leven tussen drie windhonden’, ‘Ginds doolt de kleine knekelman…’, ‘Weemoedts internationale’, ‘De hoogste tijd’, ‘Een hele goeie’, ‘Milieu-quaestie’, ‘Kraantje Lek’, ‘Pasfoto’. Voor een deel vind ik deze gedichten wel ver gezocht en daarom niet echt geloofwaardig. Omdat ze niet vergezocht zijn, herken je er veel minder van jezelf of je omgeving in en daarom zijn de gedichten ook minder aangrijpend of ontroerend. Voor een ander deel vind ik deze gedichten niet origineel meer. Ik heb dan het gevoel of ik die gedichten al een keer eerder heb gelezen, maar dan in andere woorden. Dan is het gedicht gelijk niet leuk meer. Dat gevoel had ik overigens door de hele bundel wel een beetje. De eerste gedichten waren leuker om te lezen dan de latere, want de latere leken heel veel op de eerste die ik gelezen heb. Aan het eind stonden wel ook een boel korte gedichten, die niet op de eerste leken, die waren over het algemeen wel origineel allemaal. - Het gedicht dat mij het meest aanspreekt is eigenlijk ‘Morgenrood’. Dit is een erg kort, maar zeer begrijpelijk gedichtje, dat iedereen wel snapt. Toch wordt de boodschap niet zo gezegd, maar wordt leuk gebruik gemaakt van stijlfiguren (paradox). Er worden tegenstrijdige dingen gezegd, en daarom is het positief denken, dat de persoon uit het gedichtje probeert mislukt. Verder roepen de eerste regels bij de meeste mensen, en zeker ook bij mij, toch een gevoel van herkenning op. Want wie zit er nou niet op maandagmorgen wanneer je heel vroeg weer aan het werk moet, terwijl je zojuist een heerlijk weekend met lang uitslapen en goed uitrusten achter de rug hebt, een beetje somber en treurig aan z’n ontbijt? Misschien is het gevoel dat je dan hebt wel niet zo sterk als de dichter het in de eerste twee regels brengt (hij overdrijft wel een beetje), maar het is er toch. Dat vond ik erg mooi aan dit gedicht. - Het thema dat je door de hele dichtbundel terugvindt, vind ik een mooi thema, het is iets om goed over na te denken, en een aantal gedichten over dit thema vond ik ook erg mooi, maar zoals ik al eerder gezegd heb, vind ik dat het op een gegeven moment wel genoeg is, dan ben je als het ware verzadigd met dat thema. De gedichten zijn dan niet zo leuk meer en worden saai. Als je de hele bundel zo achter elkaar leest, krijg je een nogal negatief beeld van de dichter, het is net of hij vreselijk depressief is. Hoewel zijn gedichten over het algemeen sterk autobiografisch zijn, betwijfel ik of de auteur precies zo is als zijn gedichten doen geloven. - Al met al vond ik dit een mooie dichtbundel met mooie gedichten, die vaak ook goed te begrijpen waren (het enige, mij onbekende woord was ‘paskwil’ uit ‘Een hele goeie’), maar een beetje overdadig, want op een gegeven moment is het niet zo leuk meer om te lezen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "Geduldig lijden door Lévi Weemoedt"