En joeg de vossen door het staande koren door Jan Siebelink

Beoordeling 8.1
Foto van Cees
Boekcover En joeg de vossen door het staande koren
Shadow
  • Boekverslag door Cees
  • Docent | 4503 woorden
  • 7 april 2005
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 8.1
46 keer beoordeeld

Boekcover En joeg de vossen door het staande koren
Shadow
En joeg de vossen door het staande koren door Jan Siebelink
Shadow
Jan Siebelink – En joeg de vossen door het staande koren (1982) Gebruikte editie De eerste druk van de roman verscheen in 1982. Deze druk is ook gebruikt. De roman werd uitgegeven bij Meulenhoff te Amsterdam. De voorkant is simpel: in een blauw kader staat de titel in groene letters afgedrukt. Aan de onderkant van het voorblad is een groene balk. Op de achterkant staat alleen een foto van de brildragende auteur. Op de eerste pagina staat de flaptekst afgedrukt. De roman telt 241 bladzijden. Aan het einde van het boek schrijft Siebelink dat de roman voltooid is op 23 augustus 1981 in Ile-Grande in Bretagne. Genre “En joeg de vossen….” is een psychologische roman. Het gaat meer om de innerlijke menselijke gevoelens en de relaties tussen mensen dan om de vertelling van dramatische of spannende gebeurtenissen. Maar het is ook een ontwikkelingsroman van een jonge hoofdfiguur die greep probeert te krijgen op de wereld in een roerige tijd van de Cubacrisis.
Opdracht De roman is opgedragen aan Rein Bloem (een Amsterdams dichter , van wie ik in mijn studie nog colleges poëzie heb gekregen) Motto “Pour que l’évenement le plus banal deviene une avonture il faut en il suffit qu’on se mette á raconteur.”(Roquentin in “La Nausée” van Sartre). Dit Franse motto (Siebelink is leraar Frans) betekent ongeveer: wil een doodgewone gebeurtenis een avontuur worden, dan is het al voldoende wanneer je die vertelt. Siebelink gaat in zijn laatste romans van de jaren zeventig en tachtig steeds meer de kant van het existentialisme op dat door Sartre in de literaire wereld werd geïntroduceerd. Ook op blz. 151 wordt de naam van Sartre in de roman genoemd. Existentiële opmerkingen kun je dan ook volop vinden in de roman (vgl. op pagina 12 “Het gaat niet om de zin van het bestaan, maar wat je met je leven doet.”) Voorgeschiedenis In 1980 verscheen bij Bzztoh ter gelegenheid van het 10-jarig bestaan een boekje met zeven verhalen van auteurs uit dat fonds. Siebelink schreef daarin het verhaal “Eindexamen” waarin het stelen van eindexamenopgaven en de verwikkelingen daarna, de zelfmoord van een medestudent, worden beschreven. Het verhaal lijkt een voorstudie te zijn van “En joeg de vossen…” De lijnen diefstal-verraad-zelfmoord zijn in dat verhaal en de roman identiek. Ook de naam van de student die zelfmoord pleegt, is gelijk. Het komt natuurlijk wel vaker voor dat een schrijver van een aanvankelijk gepubliceerd verhaal later een roman maakt. Siebelink neemt bijvoorbeeld van “En joeg de vossen…” weer een groot aantal gebeurtenissen over in “Knielen op een bed violen” dat in 2005 verscheen. Opbouw van de roman De roman telt 241 bladzijden en is verdeeld over 25 ongetitelde hoofdstukken. De hoofdstukken variëren van heel kort (één bladzijde[hoofdstuk17] tot lang.) In de hoofdstukken worden passages gescheiden door witregels. Van belang is dat dit o.a. gebeurt bij overgangen van de werkelijkheid naar de verbeelding, anders kun je als lezer de draad minder goed volgen.. De roman wordt niet helemaal chronologisch verteld: er zijn nogal wat flashbacks: bijna allemaal herinneringen van Winfred.
Begin en einde Het boek heeft een opening in handeling: het verhaal begint ergens meteen middenin: april 1963. De roman heeft ook een open einde: we weten als lezer niet goed wat er met Winfred Hana gaat gebeuren. Gaat hij wel naar Zwitserland om achter de waarheid van zijn vaders relatie te komen? Of wordt hij gevangen in de nieuwe welvaartsmaatschappij: de betekenis van de slotzinnen waarin reclamevliegtuigjes een nieuw Japans automerk aankondigen. Titelverklaring De titel van dit boek is een citaat uit de Bijbel en wel uit het Oude Testament. In het boek Richteren leeft de bekende richter, de oersterke Simson. Hij vecht tegen de bezetters, de Filistijnen. Hij vangt 300 vossen, neemt fakkels en bindt die aan de staarten van de vossen vast die hij twee aan twee door het koren jaagt. Die lopen door het opkomende koren van de Filistijnen en daarmee worden het koren, de wijngaarden en de olijfbomen vernietigd. Zo neemt Simsom wraak ( Richteren 15 vers 4) op de bezetters, omdat ze hem niet toelaten bij zijn vrouw. De vader van de hoofdfiguur is streng calvinistisch en leest graag uit het Oude Testament de bovengenoemde passage voor. Het stuk gaat dus over wraak nemen en eigenlijk wil Winfred wraak nemen op de mensen die het verval van zijn vader hebben bewerkstelligd. Is dat de Zwitserse vrouw Silvia met wie de vader een relatie zou onderhouden of zijn het de colporteurs die hem dure christelijke boeken verkopen? (Dit laatste element komt nog nadrukkelijker naar voren in de allernieuwste roman van Siebelink: “Knielen op een bed violen”.(2005) In die roman komen dezelfde motieven voor als in “En joeg de vossen….” Na de reis naar Zwitserland is de vader van Hana erg veranderd en nog geloviger geworden. Hiervan maken de colporteurs misbruik. De kwekerij raakt daardoor in verval omdat de schulden torenhoog worden. Ook Winfred wordt in het verval meegesleept, omdat hij gaat stelen om de boeken voor zijn vader te kopen. Ook betaalt hij van het gestolen geld maandelijks 500 gulden naar een Zwitserse bankrekening. Wat er precies in Zwitserland aan de hand is, wordt in de roman niet verteld. Wel zou Silvia een minnares van zijn vader hebben kunnen zijn. Het jongetje dat bij haar is, zou dan zijn halfbroertje kunnen zijn. In breder opzicht zou de wraak kunnen slaan op de afrekening die Winfred doet met het milieu waarin hij opgroeit en de religie waarmee hij werd opgevoed. Perspectief Dit boek wordt vanuit een overwegend personaal perspectief verteld. Eigenlijk worden vrijwel alle gebeurtenissen uit het gezichtspunt van de 19-jarige Winfred Hana beschreven. Dat gebeurt in de derde persoon enkelvoud. We leren voornamelijk zijn gevoelens en gedachten kennen. Alle andere personages worden beschreven zoals de hoofdfiguur ze ziet. Hun gedachten leren we dus niet kennen. In hoofdstuk 7 praat Winfred met een onbekende en zien we even dat het perspectief verschuift naar de barkeeper die aan een klant uitlegt dat Hana wel vaker in zichzelf praat als hij wat gedronken heeft. (blz. 59-60) Het is een passage die tevens de lezer moet duidelijk maken dat Winfred Hana hier slechts in zijn verbeelding met de onbekende praat. Het is zo’n overgang van werkelijkheid naar verbeelding, die afgescheiden is door witregels.
Tijd en decor Het is een eigentijdse roman die zich voornamelijk afspeelt aan het begin van de zestiger jaren. Er zijn veel concrete aanwijzingen omdat de romangebeurtenissen verteld worden tegen de achtergrond van de Cuba-crisis. Deze wereldcrisis (Rusland versus Amerika over de raketten op Cuba) speelde in 1963. Ook andere politiek zaken als de kwestie Nieuw-Guinea, de Navo-taptoe in Arnhem, de eerste allochtonen en vele andere eigentijdse aanduidingen bijvoorbeeld met betrekking tot de muziek: Pia Beck, Chuck Berry. De tijd is wel symbolisch: het is de tijd van de emancipatiegedachte. Winfred moet zich losmaken uit zijn milieu: tijd en inhoud van de roman komen derhalve overeen. De vertelde tijd is ongeveer één jaar: van april 1962 tot april 1963 en omvat dus één jaar. De verteltijd is 241 bladzijden: in vier á vijf uur kan de roman gelezen worden. Het decor (de zgn. topografische ruimte) is ook duidelijk: de stad Arnhem is het toneel waarin alles zich afspeelt. De stad wordt uitvoerig beschreven met namen van straten en pleinen. Net als in eerdere romans van Siebelink veranderen de indrukken mee met de stemming van de hoofdfiguur. Eigenlijk wil Hana ook loskomen van de Arnhemse wereld. Zwitserland is zo’n mogelijkheid tot escapisme. Op verschillende plekken is er sprake van symbolische of belangenruimte: de school is er ook zo één van: de plek waar de wereld lijkt te beginnen, ware het niet dat hij beschuldigd wordt van de diefstal van examenopgaven, waardoor hij uitgesloten wordt van het eindexamen en dus nog een jaar moet wachten voordat hij de vrije wereld in kan gaan. La Chaux de Fonds in Zwitserland (een neutraal politiek land) is zo’n plaats waar hij zijn toekomstdromen zou kunnen waarmaken. Thematiek Het lijkt erop alsof de ontwikkeling van adolescent tot volwassene het thema van deze roman is. De 19-jarige Winfred moet zich losmaken van zijn milieu (zijn vader), de godsdienst van zijn vader en van zijn vriendenkring (Arthur) die tot dat moment zijn leven hebben bepaald. In het begin van de roman lijkt hij al op dat volwassen standpunt te zijn gekomen, maar onder zijn zekerheid gaat toch ook nog een grote portie onzekerheid schuil. Dat wordt natuurlijk vergroot als hij betrapt wordt bij het stelen van de eindexamenopgaven, waardoor hij van het eindexamen wordt uitgesloten. Einde van alle zekerheden. Hij moet op school herbeginnen, zijn geliefde leraar is er niet meer en hij klampt zich vast aan allerlei droombeelden: zijn niet bestaande halfbroer, de liefde voor Philine, die echter een relatie heeft met Groen. Zijn vriendinnetje Els krijgt vriendschap met Jochum. Nieuwe desillusie. Als ook Arthur en leraar Groen overleden zijn (beiden door zelfmoord), is hij ook van hun invloeden verlost en lijkt niets een beloftevolle toekomst meer in de weg te staan. Want met de dood van Arthur is ook het bestaan van zijn halfbroer verdwenen. Gaat hij zijn toekomst inderdaad in Zwitserland zoeken: wil hij de waarheid over Silvia te weten komen? Eigenlijk zijn er dus drie overgangsaspecten voor Winfred Hana in de roman te vinden: het is een queeste (zoektocht ) naar - de overgang van puber/adolescent naar volwassene - de overgang van de gesloten welvaartstaat naar het begin van de ontbinding daarvan - de overgang van het kleinburgerlijk christelijk milieu naar de plaats in de wereld als volwaardig denker. De door Siebelink daarbij gebruikte motieven: - het dubbelgangermotief: allereerst de al of niet bestaande halfbroer: Winfred ziet die niet, maar anderen wel: o.a. Groen , Arthur, Gonnie ) ook een spiritueel medium rept op een seance over een halfbroer. Het blijkt aan het einde allemaal een list te zijn geweest van zijn vriend Arthur. - Er is ook de onbekende die enkele keren met Winfred praat en die hij alleen ziet: zijn geweten of zijn innerlijke stem? Die wijst hem op zijn broertje Alfons. - de vader-zoonverhouding: hij houdt van zijn vader, steelt geld voor hem, vindt het pijnlijk dat hij zo’n pijn lijdt , vergelijkt hem met de profeet Elia die ook zijn kinderen niet tot het geloof kon brengen. Hij koestert zeker geen haatgevoelens - tegenover zijn vader zoals zijn vrienden dat wel hebben, maar hij kan hem niet volgen in zijn te strenge, calvinistische geloof. Met de dood van zijn vader is hij van dat element verlost. - de droom (over zijn vader, over Philine, over zijn broertje Alfons) - de dood (zijn dode broertje, zijn vader, leraar Groen, en tenslotte ook Arthur) - zelfmoord (Groen en Arthur) - de wraak (vgl. de titel , de wraak op alles en iedereen in zijn omgeving: op de winkelier Puit die in de oorlog fout was, op de hoer Gonnie die Winfred een soa bezorgt) - het vriend-vijandmotief: vooral over Arthur is hij aan het einde van zijn ontwikkeling niet zeker of die een vriend voor hem was of een vijand. - de diefstal (van geld om zijn vader te helpen ) en (van de eindexamenopgaven om Arthur een plezier te doen) - homoseksualiteit: Arthur is homoseksueel. Leraar Groen is niet van smetten vrij en het is eigenlijk onzeker of ook Winfred homoseksueel is of niet De samenvatting van de roman Eigenlijk is er geen echte plot in het verhaal: de samenvatting wordt daarom voor een deel in algemene termen weergegeven, en niet overeenkomstig de inhoud van de hoofdstukken achter elkaar. De verteller in deze psychologische roman is de 19-jarige Winfred Hana. Hij is leerling van een kweekschool (de huidige pabo) en studeert dus voor onderwijzer op een lagere school. Hij is best een leergierige jongen en wil graag als de beste van zijn leerjaar het diploma behalen. Op school heeft hij veel bewondering voor zijn leraar Nederlands Groen. Hij volgt met veel aandacht diens lessen, maar de relatie tussen de leraar en de directie is niet goed. Winfred is erg ingenomen met de vriendschap van zijn klasgenoten Jochum en Rob. Rob is de theoretisch ingestelde mens: hij is in alles traag, maar is ook een exacte denker. Als hij Rob later in zijn appartement in Rotterdam opzoekt, blijkt de jongen heel erg veranderd. Zijn traagheid is weg. Jochum is de machtmens: een opvallende jongen die goed van de tongriem is gesneden. Hij heeft met zijn mond de wereld onder controle. Ook gaat Winfred wel om met de welgestelde Stefan Dorhout Mees, omdat hij denkt dat die vriendschap hem wel van pas kan komen. Hij gaat voornamelijk met hem om, omdat hij via hun rijkdom aan zijn eigen kleinburgerlijke en arme milieu denkt te ontsnappen. Een andere jongen met wie hij optrekt, is Arthur. Hij is lid van een sekte die nogal spiritistisch aandoet en bovendien is hij homoseksueel. Hij is lichamelijk erg groot. Hij doet nogal geheimzinnig en mysterieus. Zo draagt hij altijd een lege koffer bij zich. Hij speelt ook mensen tegenover elkaar uit en hoewel het zijn beste vriend is, vraagt Winfred zich later ook wel eens af of hij niet eigenlijk een vijand is geweest. Arthur is veel minder gecharmeerd van Groen, omdat hij hem als een voyeur beschouwt en bovendien relaties aanknoopt met leerlingen en dat kan natuurlijk helemaal niet. Hij verwacht dat hij ontslagen zal worden. Bovendien geeft Arthur aan dat niet Groen de redding voor Winfred op school geweest , maar dat hij Winfred Hana zelf in bescherming heeft genomen, waardoor hij niet van school verwijderd is. In het gesprek geeft Winfred ook aan Arthur aan dat hij niet meer in God gelooft. Arthur gelooft wel, net als Stefan Dorhout Mees. In zijn vrije tijd en in het begin van de roman bezoekt hij het café de Condor, waar hij gesprekken aanknoopt met de barkeeper Pauli en de bloemist Saat. Ook dat zijn mensen die niet meer in God geloven. In het werk van Siebelink komen vaak bloemisten en tuinders voor. Zijn vader bezit namelijk een kwekerij. Hij is erg godsdienstig en zwaar op de hand, wat ook drukt op het leven van Winfred. Het gaat steeds slechter met de kwekerij. Zijn vader lijdt bovendien aan reuma en moet in het ziekenhuis worden opgenomen. Winfred heeft een vriendinnetje Els, met wie hij zijn vader in het ziekenhuis opzoekt. Eigenlijk moet de man volgens de reumatoloog goudinjecties krijgen, maar daarvoor ontbreekt het geld. Geld is toch al een probleem, want op de kwekerij wordt zijn vader lastig gevallen door calvinistische colporteurs, die hem dure antiquarische boeken proberen te verkopen. Daarvoor ontbreekt vaak het geld, maar omdat Winfred geld steelt (van de bloemist Puit) kan hij voor zijn vader de dure boeken kopen. Hij steelt het geld zonder er een moreel probleem van te maken, vooral omdat Puit in de Tweede Wereldoorlog een NSB-burgemeester is geweest. In een later stadium gaat hij ook geld stelen om maandelijks 500 gulden op een Zwitserse bankrekening te kunnen storten. Winfred vermoedt dat zijn vader een relatie heeft gehad met een Zwitserse vrouw Silvia en dat zij hem nu geld aftroggelt, omdat ze hem anders zou kunnen chanteren. Hij is één keer met zijn vader mee geweest naar La Chaux de Fonds en die vrouw Silvia had een klein jongetje bij zich. Zou het een halfbroertje van Winfred kunnen zijn? Na zijn eindexamen wil hij afreizen naar Zwitserland om achter het mysterie te kunnen komen. Hij wil de waarheid achterhalen , net zoals hij in de hele roman opzoek is naar ordening van de wereld om hem heen. Hij wil zich van allerlei invloeden als het milieu waaruit hij afkomstig is en de religie van zijn vader ontdoen. Dat lijkt in eerste instantie wel te lukken, maar het is juist zijn homovriend Arthur die roet in dit eten dreigt te gooien. Op Arthurs verzoek gaat Winfred het klaslokaal van Groen binnen om het eindexamen Nederlands uit zijn kast te stelen. Arthur verraadt hem echter en zo slaat hij nog een andere vlieg met deze klap. Hij heeft gemerkt dat leraar Groen verliefd is op Winfred en dat hij jaloers is op de relatie die Arthur en Winfred hebben. Winfred wordt uiteraard uitgesloten van het eindexamen: hij kan dus niet meer slagen en zijn greep op het wereldje dat hij zo mooi voor zichzelf geordend heeft, is verloren. Op de achtergrond spelen de gebeurtenissen in de wereldpolitiek, zoals de Cubacrisis. Winfred voert enkele gesprekken met een onbekende (in zijn verbeelding) hij ziet soms verschijningen van zijn dode broertje Alfons die op een wit paard zit. Ook vertellen steeds meer personages in zijn omgeving dat ze iemand hebben gezien die heel erg op hem lijkt , een echte dubbelganger. Hij draagt meestal een officiersjas. Winfred vermoedt dat het zijn halfbroertje is. Na de zomervakantie moet hij het eindexamenjaar overdoen en hij voelt zich nogal onzeker. De leraar Nederlands Groen is ontslagen en zijn vrienden zijn er ook niet meer. Hij besluit niet langer naar school te gaan. Hij is inmiddels verliefd geworden op het meisje Philine. Ze is zijn droombeeld: de ideale vrouw. Hij kijkt stiekem naar haar. De illusie van zijn liefde is over wanneer hij merkt dat zij een verhouding heeft met ja hoor, leraar Groen. Hij wordt ziek. Hij blijkt bij de hoer Gonnie met wie hij geneukt heeft zonder condoom een geslachtziekte te hebben opgelopen. Later rekent hij met haar af door haar hard in haar gezicht te slaan, als ze weer wil vrijen zonder condoom. Op een dag gaat hij op bezoek bij Groen, maar op de afgesproken plaats en tijd is hij er niet. Later vindt hij hem dood in de gymnastiekzaal. Arthur heeft hem geholpen bij de zelfdoding. Een andere dode is de vader van Winfred: hij blijkt geen reuma maar longkanker te hebben. Nu zijn milieu en zijn opvoeding niet langer meer een rem zijn, maakt Winfred een snelle ontwikkeling door. Hij wordt niet langer afgeremd door zijn milieu, zijn religie en zijn vrienden. Want ook van Arthur (vriend of vijand ?) wordt hij verlost als deze homoseksuele jongen zelfmoord pleegt. Arthur blijkt het verhaal van zijn halfbroertje in de wereld geholpen te hebben. Iedereen met wie hij communiceerde, is nu dood: Groen, Arthur, zijn vader. Alleen Winfred heeft het overleefd. Hij wil nog steeds naar La Chaux de Fonds vertrekken en daar eventueel Silvia ontmoeten.
“Met zijn volle gewicht laat hij zich in de toekomst vallen.”(blz. 241) De mogelijkheden in april 1963 stapelen zich torenhoog voor hem op In de voorjaarshemel kondigen drie reclamevliegtuigen een nieuw Japans automerk aan. Recensies en waardering Een nieuw boek van Siebelink werd in de tachtiger jaren door vrijwel alle kranten beschreven, omdat hij toen als een belangrijk auteur werd beschouwd. Via Literom zijn veertien recensies te raadplegen. Hieronder worden drie van de belangrijkste recensies kort weergegeven. August Hans de Boef schrijft op 23 maart 1982 een recensie, genaamd “Mysteries in de provinciestad Arnhem.” Hij is redelijk positief over het werk. “Gesuggereerd wordt dat er tussen diverse geheimen een relatie bestaat, die echter niet in alle gevallen tot klaarheid wordt gebracht aan het einde van het boek. Kortom, Siebelinks nieuwe roman is een spel van onverwachte wendingen en ontknopingen waar evenzoveel zaken onopgelost blijven. Eigenlijk zijn de meer realistische passages het minst, zoals het bezoek van Winfred aan en oude schoolvriend die met vrouw en kind in een flatje vertrut. Ik zie liever de passages waar de schrijver een loopje met de werkelijkheid maakt, zoals bijvoorbeeld het ironische einde, waar Winfred wie de Arnhemse grond te heet onder de voeten is geworden, extatisch de toekomst tegemoet huppelt. Van een gelegenheidssnikje heeft Siebelink bij tijd en wijle een boeiende romanconstructie gemaakt.” Rob Schouten bespreekt de roman onder de titel “Gekunsteld engagement” in Trouw van
1 april 1982 niet zo heel positief. Hij constateert dat de queeste (= zoektocht) weer vaardig geworden is in de Nederlandse literatuur. Na een bespreking daarvan in het oeuvre van Siebelink constateert Schouten dat “Vossen gekunsteld en opzettelijk is , niets erin biedt de lezer een mogelijkheid tot identificatie.” Ook de zo nauwkeurige details met betrekking tot tijd en ruimte zijn zo gekunsteld, zeker omdat Siebelink in beide elementen onnauwkeurig is ten aanzien van een aantal details. Alles lijkt in “Vossen” in dienst te staan van de inhoud: alles moet meewerken aan de symboliek van het verhaal, niets is toeval. Schoutens conclusie:
“Alles volgens opzet, maar het is vreemd, de te nadrukkelijke symboliek en gekunsteldheid van zijn vroegere “gewetenloze” decadente werken, met die vreemde onmaatschappelijke personages in korte statische verhalen stoorde mij veel minder dan die van zijn laatste twee ontwikkelingsromans, waarin hij de harde feiten van de werkelijkheid poogt te integreren. Nu zijn boeken langer worden, weet hij de spanning niet op peil te houden. Jammer.” Op 30 april 1982 schrijft een andere beroemde criticus uit die Tijd W.A.M. de Moor in De Tijd een bespreking onder de titel “Jan Siebelink is de romanticus gebleven die hij was.” Hij stelt dat Siebelink de verbeelding belangrijker vindt dan de werkelijkheid. De details van tijd en ruimte zijn allemaal ondergeschikt aan de ontwikkeling van de hoofdfiguur. Toch vraagt hij zich af waarom er zo weinig over de schoolperiode van Winfred die nota bene op een kweekschool zit, wordt verteld. Je zou verwachten dat iemand in zijn ontwikkelingsfase zich zou bezig houden met bijvoorbeeld de didactische mogelijkheden voor de kwekeling en lesmethoden voor de kinderen. Niets van dat alles wordt beschreven. Ook de ziekte van zijn vader wordt niet erg realistisch beschreven. Maar alle literaire beschouwingen ten spijt, het gaat De Moor eigenlijk maar om één ding: “Het enige wat dan ook voor mij telt is of het werk van Siebelink zoals het hier voor mij ligt als lezer van betekenis is. Welnu, deze roman met zijn lange, mij te literaire titel heeft dezelfde waarde als ‘De herfst zal schitterend zijn’: een roman waaraan hard is gewerkt, die adequaat de innerlijke ontwikkeling van een Arnhemse student omstreeks 1963 laat zien, in eenvoudige, soms stroeve , soms heel fijne zinnetjes. Maar er is overdrijving die mij afstaat.” Na het citeren van een paar stijlvoorbeelden zegt De Moor: “Zo’n boek is niet geschreven om de lezer te behagen, maar omdat de schrijver vindt dat hij het zo en niet anders moet schrijven.” Over de schrijver Jan Siebelink (Bron: Jan Siebelink) Op 13 februari 1938 ben ik geboren te Velp. Na een jaar verhuisden mijn ouders naar Bergweg 17, waar mijn vader een kleine bloemisterij begonnen was. Ik groeide op in een godsdienstig ‘zwaar’ milieu. Mijn vader, na een hemels visioen, had zich aangesloten bij een streng orthodoxe groepering. Omdat hij de christelijke school te licht vond, bezocht ik de Openbare Lagere school 1, aan de Jan Luykenlaan. Kinderen uit dit protestantse middenstandsmilieu behoorden het verder te schoppen dan hun ouders. Via de ulo kwam ik op de kweekschool, werd onderwijzer in Laag-Soeren, en studeerde in mijn vrije tijd Franse taal- en letterkunde. Tijdens die studie kwam ik in aanraking met de Franse auteur van Nederlandse afkomst J.-K. Huysmans. Zijn decadente roman A rebours maakte door zijn verblindende stijl, religieuze preoccupatie en verheerlijking van het kwaad een verpletterende indruk op mij. Ik heb het boek vertaald onder de titel Tegen de keer. Op de avond van de dag dat ik de vertaling inleverde, schreef ik in de huiskamer van mijn moeder, op de plaats waar mijn vader was overleden, mijn eerste verhaal: ‘Witte chrysanten’. Daarin wordt op subtiele wijze door de zoon wraak genomen op de bloemenwinkelier die de vader had vernederd. Met vier andere verhalen vormde dit mijn debuut Nachtschade (1975). Het boek viel op omdat het door zijn zwartromantische motieven als verval, dood. religie, afstand nam van het anekdotische realisme dat toen in de Nederlandse letteren heerste. Voor zover ik een bewuste bedoeling had, wilde ik een naadloze verbinding tot stand brengen tussen het Hollandse realisme en de Franse literatuur uit het 19e-eeuwse fin-de-siècle. Over Nachtschade schreef Jan Geurt Gaarlandt in Vrij Nederland: ‘Als er zoiets bestaat als een volmaakt verhaal, dan is dat “Witte Chrysanten” ’. Een aantal nauwelijks opvallende gebeurtenissen en feiten uit de werkelijkheid door de verbeelding en de betovering van de stijl tot iets groots transformeren – dàt is voor mij literatuur. In mijn romans en verhalen gaat het altijd om gewone mensen, maar door intens licht op hen te laten vallen, komen ze los van de werkelijkheid en worden tot raadselachtige personages. Literatuur hoort mensen bijzonder te maken. In dat oerverhaal ‘Witte chrysanten’ zitten reeds alle motieven die ik later in mijn grote romans De herfst zal schitterend zijn (1980), En joeg de vossen door het staande koren (1982), De overkant van de rivier (1990), zal uitwerken. Geleidelijk aan werd duidelijk wat die steeds terugkerende motieven waren: de kwekerij die steeds meer het beeld zou worden van het verloren paradijs, het duistere geloof van de vader dat, hoe exact en liefdevol beschreven, nooit begrepen zal worden, het middelbaar onderwijs, de sociale rangorde in een ogenschijnlijk genivelleerde samenleving en bovenal de jeugdjaren in het land van herkomst: Velp en omstreken. In de loop der jaren behield ik van de decadente thematiek alleen de verfijnde waarneming en mijn gevoel voor een broeierige atmosfeer over. Het leven op een school staat al centraal in mijn eerste roman ‘Een lust voor het oog’ (1977). Ik verwierf mij er een plaats mee naast Bordewijk die mij inspireerde bij de naamgeving van de personages. De ontwikkeling van het schoolthema (van Mammoetwet tot en met studiehuis) is ook interessant omdat zij mijn groei aangeeft van gekwelde dandy ( Een lust voor het oog) tot bezonnen commentator en scherp waarnemer (“ Laatste schooldag”, 1994). Vanaf mijn eerste boek is het altijd mijn wens geweest om als mannelijk auteur een klassieke romanheldin te scheppen. De wereldreizen in mijn jongste jeugd gingen allemaal naar ‘de overkant van de rivier’, naar Lathum en Duiven, geboorteplaatsen van mijn ouders en voorouders. In De overkant van de rivier, die bijna een eeuw omspant, beschrijf ik het leven van een sterke vrouw, van Hanna Innemee. Zij, eenvoudig boerenmeisje, komt terecht in een situatie die het uiterste van haar vergt. Ze slaagt erin het hoofd boven water te houden
In de roman Vera maak ik opnieuw een vrouw tot hoofdfiguur. Nu is het een Haagse, uit de gegoede middenklasse. Opnieuw een krachtige vrouw. Ik geloof dat de vrouw sterker is dan de man, dat zij een groter reservoir aan kracht bezit dan de man om de wereld aan te kunnen. Ik denk ook, – ik besef dat mijn bewering gewaagd is – dat vooral mannelijke auteurs in staat zijn om onuitwisbare vrouwenfiguren te scheppen. In de literatuur zijn er vele voorbeelden: Madame Bovary van Flaubert, Eline Vere van Couperus, Ina Damman van Vestdijk. waarom zouden mannen dat beter kunnen? Misschien omdat zij meer oog hebben voor het raadsel van de vrouw. Een vrouwelijk auteur wil haar heldin helemaal transparant maken. Een mannelijk auteur zal het raadsel heel willen laten. De laatste tijd rezen er problemen bij mijn uitgever. Vele auteurs vertrokken. Ik ging naar De Bezige Bij, waar ik mij direct thuis voelde en waar inmiddels een historische roman over Margaretha van Parma (Margaretha) (2002) is verschenen.” In januari 2005 is “Knielen op een bed violen” verschenen, waarin Siebelink afrekent met het te strenge calvinistische geloof van zijn vader, die het gehele gezin ten gronde richt vanwege zijn geloofsovertuiging.

REACTIES

B.

B.

In de samenvatting van het boek 'en joeg de vossen door het staande koren' wordt er gezegd dat winfred, de hoofdpersoon, met Gonnie, de hoer die hem een soa bezorgde, afrekend door haar in haar gezicht te slaan. Dit is echter onjuist. Hij aait haar over haar hoofd en slaat haar tussen de benen.

13 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Ook geschreven door Cees