Boek 1
Maarten ’t Hart Een vlucht regenwulpen
1. Titel: Een vlucht regenwulpen
Schrijver: Maarten ’t Hart
Uitgever: De Arbeiderspers
Druk: vijfenzestigste druk ter gelegenheid van Nederland Leest 2014.
Eerste druk 1978 © Maarten ’t Hart.
2a. Het verhaal speelt zich af in de zeventiger jaren. Het boek is ook in die periode uitgegeven.
2b. In het verhaal staan niet echt aanwijzingen voor de tijd, maar je ziet aan de omgangsmanieren en gebruiken wel dat het zich niet afspeelt in bijvoorbeeld 2010. Zo spreken mensen nog heel netjes naar elkaar en speelt de kerk nog een belangrijke rol in het dagelijks leven.
2c. Het verhaal duurt twee weken, want aan het begin van het verhaal wordt genoemd dat hij nog veertien dagen te leven heeft. Het begint op de dag dat hij druiven plukt en de zus van Martha ontmoet tot aan de laatste dag van het congres in Zwitserland (dat is de laatste dag van de veertien dagen).
2d. Er is een groot aantal flashbacks. Maar et verhaal wordt wel chronologisch verteld. Het verhaal in het nu loopt vanaf de eerste dag van de veertien dagen tot en met de laatste dag van die veertien dagen. De flashbacks zijn ook chronologisch. Zij lopen vanaf zijn kindertijd tussen de kassen tot en met zijn studententijd. Het wordt jammer genoeg niet meteen duidelijk wanneer iets speelt. Ik had soms pas na het halve hoofdstuk gelezen te hebben door dat het een flashback was. De flashbacks heb je wel nodig om het verhaal te kunnen begrijpen. De manier waarop de hoofdpersoon dingen denkt, zegt of voelt in het ‘nu’-verhaal komen voort uit zijn jeugd, en je hebt de flashbacks nodig op te begrijpen waarom hij op die manier reageert en denkt.
3. Enkele ruimte-elementen die een belangrijke rol spelen zijn:
- Het weer eigenlijk iedere keer als er iets groots gebeurt, speelt zich dat af op een grijze zaterdag. Zo is de hoofdpersoon geboren op een grijze zaterdag. Zijn moeder overlijdt op een grijze zaterdag.
- Pleinen de hoofdpersoon lijdt aan pleinvrees. Hij houdt niet van pleinen. Dat zie je voor het eerst als hij met zijn moeder naar de tandarts gaat en hij niet over het plein (door de schaduw van de kerktoren) wil lopen. Later durft hij in zijn pauzes niet over het schoolplein te lopen maar staat hij iedere pauze van achter een raam op de eerste verdieping naar het plein te kijken. En later zegt hij dat hij van Londen houdt omdat de pleinen daar net tuinen zijn en dat ze dus niet eng zijn.
- De natuur de natuur is de enige plek waar hij zich écht thuis voelt. Iedere keer als hij niet helemaal meer helder na kan denken vlucht hij met zijn boot het meer op om naar de vogels en het riet te kijken.
Het weer is een parallelwerking want, het weer is eigenlijk een afspiegeling van zijn gevoel. Het grijze weer staat min of meer symbool voor zijn gevoel. Zijn moeder overlijdt op een grijze zaterdag. Zij was de enige persoon waarvan Maarten écht hield. Hij was bijna verliefd op haar. Na de dood van zijn moeder gaat het nog verder bergafwaarts met hem.
Het plein is een contrastwerking want, hij ziet pleinen heel anders dan hoe wij die zien. Hij ziet ze als gevaarlijk en onvoorspelbaar, wij zien een plein gewoon als een plein, zonder echt gevaar.
Zijn huis is ook een parallelwerking want hij ziet zijn huis met zijn moeder als zijn veilige haven. Zijn ouderlijk huis is de enige plek waar hij zich echt veilig voelt. Natuurlijk is dat overdrevener dan hoe wij dat zien maar het is in dezelfde richting.
4. Maarten groeit heel geïsoleerd op. Hij zoekt zijn toevlucht in de natuur. De enige persoon van wie hij echt houdt is zijn moeder.
5a. Het boek heeft niet echt duidelijke hoofdstukken. Het bestaat uit 22 delen, een soort van hoofdstukken:
• Mijn zomer;
• Zonnewijzer;
• Mijn moeder;
• Avond;
• Mijn vader;
• Ongeluk;
• Kauwen;
• Pleinvrees;
• Zonnedans;
• Regenwulpen;
• Zaterdag;
• Voorjaar;
• Najaar;
• Bibliotheek;
• Eindexamen en kerkgang;
• Kerkgang;
• Vooravond;
• Waterspreeuw;
• Wolken;
• Tijd;
• Roltrappen;
• Feest;
• Avondval.
Ze wisselen elkaar bijna allemaal af met de ‘nu’-tijd en de flashbacks, slechts bij enkele delen blijft de tijd hetzelfde.
5b. In het begin van het boek krijgt Maarten een dwanggedachte die zegt dat hij nog maar veertien dagen te leven heeft. Dit is de beginsituatie. Vanaf dan begint het verhaal te lopen. Je weet dat hij nog maar veertien dagen te leven heeft maar hij onderneemt nog steeds geen actie. De climax komt als Maarten zich overgeeft aan het idee dat hij nooit van God en zijn geloof kan ontsnappen. In de flashbacks krijg je de info voor de climax. Je komt te weten dat Maarten zich in de loop van de jaren steeds meer los heeft geprobeerd te maken van het strenge gereformeerde geloof. Maar in de climax zie je dat hij uiteindelijk de strijd om zich los te maken van God opgeeft.
6a. Enkele motieven in het verhaal zijn:
- Maartens liefde voor de natuur
- dwanggedachten
- eenzaamheid
- onbereikbare liefde
6b. de redenen
- De natuur is Maartens uitvlucht voor de werkelijke wereld. Maarten heeft vaak de behoefte om de werkelijke wereld te ontvluchten.
- Maarten wordt steeds geplaagd door dwanggedachten.
- Vanaf het moment dat Maarten naar school gaat is hij eenzaam. Hij maakt geen vrienden.
- Maarten wordt eigenlijk verliefd op zijn moeder, een liefde die altijd onbereikbaar is. Later projecteert hij die liefde op een meisje dat bij hem in de klas zit (Martha). Martha is het mooiste en populairste meisje van de klas. Zij is ook onbereikbaar. En nog later wordt hij verliefd op Adriënne, maar zij gaat met zijn collega en daarom ook onbereikbaar.
6c. Maartens liefde voor de natuur
“Windstil weer en de geur van de herfst in de lucht. Plaatst me plotseling buiten de tijd, brengt me terug naar de dagen van mijn jeugd, naar windstille herfstmorgens met roerloos water in glanzende sloten. Als ik bij de vuilnishoop sta en uitkijk over de polders kan ik ze zien tussen de hoger gelegen weilanden waarop niet één vogel te ontdekken is die zich voorbereidt op de trek. Zelfs de vogels delen in die geheimzinnige zondagsrust van de natuur, die slaap met open ogen, terwijl ze zich gisteren nog zo druk verzamelden. Hoe vaak zal ik deze vochtige herfstgeur nog kunnen opsnuiven? Waarom verlang ik juist nu zo sterk naar verder leven, naar heel lang leven? Vreemd dat deze eerste geur van herfst na de zomer me bijna helemaal losmaakt van mijn verleden.” Blz. 108-109
“Bij elk van de tegels hoort ook een weersgesteldheid. Boven sommige tegels lijken wel altijd donkerkoppen te hangen en sommige tegels worden voor altijd verbonden met grillige bliksemflitsen boven het rietland. Maar de mooiste tijd van het jaar is toch de nazomer met zijn onwerkelijke blauwe luchten en de lome hitte van de namiddagen.” Blz. 51
“Ik vaar langs het Spotvogeleiland over het meer, dwars door uitgestrekte velden met plompenbladeren in de richting van een uitspringende bocht van het rietveld. Ik leg niet aan bij de bocht, ik vaar langs de enige plek in het rietland waar ik tweemaal een hop gezien heb en de zon breekt door de wolken, die het licht dof en geheimzinnig weerkaatsen. Nooit eerder maakte het doorbreken van de zon mij treurig, nu wel. Ik ben niet normaal, denk ik bitter.” Blz. 69
Dwanggedachten
“Telkens zag ik, in de zijbermen, van die parmantig stappende kauwtjes en iedere keer als ik weer zo’n matzwart glimmende vogel zag die bij elke stap de borst hoogmoedig opzette, keek ik uit naar zijn of haar partner. Ook dat was bijna een – maar in dit geval niet onplezierige – dwang geworden; ik moest wel uitkijken naar die partner optrekt, daar ze de meest monogame vogels zijn die je je maar kunt voorstellen.” Blz. 44
“Maar zodra ik dat dacht, keerde de dwanggedachte terug, die absurde vogelvlucht van mijn denken: vandaag al tweemaal een ongeluk, denk maar niet dat je de dood ontlopen kunt.”
“En later, terwijl ik roeide in de rietlanden, en jonge, maar volgroeide futen voor mij verdoken, dacht ik zelfs: ik moet een testament maken. Ik moet alles nalaten aan Jakob; huis, grond, auto, kassen. Alleen hij zal er goed voor zorgen, de tuin goed beheren; alleen hij is een echte vriend geweest, iemand die me accepteerde zoals ik was en de scherpe kanten van mijn eenzaamheid heeft afgeslepen.”
Eenzaamheid
“Het water en de lucht waren stil, de zon scheen op de nevels die door het riet uitgeademd leken en het was alsof er een grote helderheid in mijzelf ontstond, een klaarheid die me opeens de illusie gaf dat ik iets van het leven begreep, drijvend over inmiddels rimpelloos water omdat de wind was gaan liggen. In de verte zag ik, bij mijn huis, de postbode en ik verbaasde mij erover dat hij me iets bracht want ik krijg nooit post. Ik gleed over het water en ik geloofde minder dan ooit dat ik eenzaam was. Ik was niet geïsoleerder dan anderen, ik had alleen minder vertrouwen in de surrogaten die werden aangeprezen als middelen om de eenzaamheid te verdrijven: liefde, vriendschap, gezelligheid. Het enige wat geen surrogaat was, was de vanzelfsprekende, woordeloze intimiteit die had bestaan tussen mijn moeder en mij. Misschien dat je, als je lang optrok als man en vrouw, of man en man, of vrouw en vrouw, diezelfde intimiteit van je jeugd kon herbeleven, voor zover je die al had ervaren, maar het leek me dat juist de onvermijdelijke seksualiteit a priori alles bedierf omdat daarin zoveel bestanddelen waren geïnvesteerd van die, tijdens mijn jeugd, telkens terugkerende paringen van stieren en koeien in de weilanden. ” Blz. 45
“Door de blauwe walm van rook wandel ik naar de ramen die uitzicht geven op een binnenplein dat omsloten wordt door de vleugels van het kasteel. Op het plein spelen kinderen, de kinderen van de bruiloftsgasten, ze rennen rond in het septemberzonlicht en ik hoor hun stemmen. Steeds vallen gele bladeren van kastanjebomen omlaag, ze bedekken het vredige plein. Het is maar een klein plein, te klein voor pleinvrees, goddank. In het midden is een grasveldje met een zonnewijzer waarop het zonlicht uiteenspat. Ik tel de kinderen, er zijn twaalf kinderen, meisjes in witte jurkjes, jongens in blauwe pakjes. Ze doen een spel waarbij ze voortdurend van boom naar boom rennen. Er zijn tien bomen zodat telkens twee kinderen zonder boom zijn maar voor het elfde kind doet de zonnewijzer dienst als boom. Ik begrijp dat het erom gaat een boom te hebben. Telkens is een ander kind zonder boom als ze, snel rennend, van boom verwisseld hebben. Nooit heb ik zo’n spel gespeeld. Maar misschien zou ik altijd zonder boom zijn geweest. De gezichten van de kinderen gloeien. Soms worden ze getroffen door vallende bladeren. Maar dat merken ze niet, ze rennen over het tapijt van bladeren en ze vervelen zich niet. Vreemd dat niets mij zoveel pijn doet als de aanblik van spelende kinderen! Ik drink snel van mijn port en wend me af, ik loop tussen de mensen door, neem een nieuw glas en ga naar de andere zijde van de hal.” Blz. 14
“Soms ga is ’s avonds in het duister nog varen in de rietlanden omdat er dan nooit meer iemand is. Zelfs de vissers zijn dan naar huis gegaan. Vreemd dat ik dan nooit eenzaam ben, anders dan op dat plein waar zoveel kinderen heen er weer rennen en ik mij buitengesloten voel. Al die jaren lukt het mij niet om met een van mijn klasgenoten bevriend te raken en het wordt steeds moeilijker voor me om zelfs maar met hen te praten en wonderlijk genoeg neemt ook mijn afkeer toe van mijn klasgenoten: er is pijn om het buitengesloten zijn, er is ook vreugde om hetzelfde, een soort bittere voldoening omdat ze me niet accepteren.” Blz. 53
Onbereikbare liefde
“Ik ben alleen met mijn moeder. Het is donker in het kamer. Op tafel brandt een theelichtje, er zijn kleine vlammen in de kachel en mijn moeder smeert brood. Soms praat ze over het schoffelen en zegt ze dat ik het ook eens leren zal, later, en ze eet haar brood en altijd is er die stem zonder nadruk, zonder veel klank, en ik eet langzamer dan zij omdat ik wacht op het wonder. Mijn moeder moet om het wonder te laten gebeuren, voor de spiegel gaan staan die aan de schoorsteenmantel hangt. Ik kijk naar haar gezicht dat in de spiegel heel anders is. Ze heeft een klein, regelmatig gezicht met donkere ogen die altijd wat droevig en berustend kijken ook als ze in de spiegel naar me glimlacht. En nu begint het. Ze haalt de spelden uit haar haar en het golft plotseling omlaag tot ver over haar rug, het is net als het vlammen van zo-even maar dan omgekeerd. Het is glanzend zwart en zwaar haar en ze schudt het hoofd waardoor het zich ruimer verdeelt langs haar lichaam. Wat is ze nu jong in de spiegel, wat is ze nu mooi! Ze staart een ogenblik naar haar eigen beeld. Ze loopt door de kamer waarbij het haar beweegt over haar rug, meegolft met een eigen, weerbarstig ritme.” Blz. 23
“Voorzichtig ga ik naar mijn moeder. Ze bukt zich voorover, ze neemt me in haar armen en zoent me op mijn wangen.
‘Niet zo,’ zeg ik ongeduldig, ‘ik ben geen kind.’
‘Hoe dan?’ vraagt ze glimlachend.
Ik kijk naar mijn moeder. Ik wil haar omhelzen maar ik durf niet, ik wil haar kussen zoals mijn vader haar kust, kort snel en achteloos.
‘Wat is er?’ vraagt ze.
Ik antwoord niet, ik haal diep adem, ik wijk achteruit.
‘Dag man,’ zegt mijn moeder, ‘ik ga weer aan het werk.’
‘Ja,’ zeg ik beklemd. Blz. 27
“Ze knikte met haar hoofd, het bloed steeg naar mijn wangen. Toen we het lokaal verlieten schemerde het al; ze liep voor mij uit naar de meisjesgarderobe. En de hoofdredacteur wandelde naast haar en hielp haar in haar rode mantel. Waarom was ik zelf niet op het idee gekomen dat zoiets zou kunnen? Ze daalde de trap af naar de fietsenkelder, zei, naar ons opkijkend vanuit die al duistere ruimte: ‘Het had veel sneller kunnen gaan als er niet zo gezeurd was.’
Ik keek naar haar, die zoveel lager stond dan ik, tien traptreden lager en dat gaf me de moed om te vragen: ‘Heb ik zo gezeurd, Martha?’
Vooral het zo luidop uitspreken van haar naam deed mijn hart bonzen, meer nog dan het feit dat ik zo stoutmoedig iets aan haar durfde te vragen wat op mijzelf betrekking had. Ze hief haar hoofd wat omhoog, schuin naar de plaats waar ik stond, zonder mij evenwel in het gezicht te zien. Ze stond roerloos in haar rode mantel in de beginnende duisternis. Ze werd een beetje rood in haar gezicht.
‘Och,’ zei ze, ‘och…’
Ze liep plotseling snel weg door de achter haar dichtklappende deuren. Haar voetstappen waren al spoedig niet meer van hun echo te onderscheiden. Blz. 84
7a. Het thema van het boek is: ‘geïsoleerd opgroeien leidt tot eenzaamheid later.’
7b. “Een vlucht regenwulpen” wil laten zien dat welke iemand gevormd wordt door zijn of haar opvoeding. Als je als kind geïsoleerd opgroeit en dus nooit echte vriendjes hebt, nooit buiten jouw huis komt, nooit een vriendinnetje hebt, dat je dan geïsoleerd en wereldvreemd raakt. Je kunt bijna geen sociale contacten hebben (Maarten heeft alleen Jacob), en alles wat je ziet is nieuw en overweldigend voor je.
8. Het verhaal wordt vanuit de belevend-ik-vertelsituatie verteld. Omdat de hoofdpersoon vertelt alles inde ik-vorm. Je ziet hoe hij dingen beleeft. Het jammere is dat je in dit boek geen enkele keer te weten komt hoe de andere personen denken. Je krijgt alles alleen maar te horen hoe Maarten iets ziet, erover denkt en beleeft. En Maarten is niet echt de meest normale persoon dus je twijfelt aan alles of het klopt.
9. Karakterschetsen
Maarten
De hoofdpersoon Maarten is een heel erg stil persoon. Toen hij in aanraking kwam met andere kinderen is hij in een isolatie terechtgekomen. Hij stond niet open voor andere kinderen, durfde niet op iemand af te stappen. Daardoor was hij altijd eenzaam. Op de middelbare school kreeg hij eindelijk een vriend, de enige die hij ooit gehad heeft, Jakob.
Maarten denkt veel na over de natuur. Omdat hij altijd de natuur om zich heen heeft gehad, is dat ook zijn enige uitvlucht van de realiteit. Hij aanbidt twee vrouwen in zijn leven:
Zijn moeder en Martha. Zijn moeder is zijn ideale vrouw. Hij wordt een soort van verliefd op haar. Maar dit is natuurlijk een onmogelijke liefde. Zodra hij op school komt moet hij zijn moeder missen, dus hij projecteert zijn liefde op Martha. Hij denkt dat Martha zijn ideale vrouw is. Hoewel hij op de middelbare school al weet dat zij hem niet wil, blijft hij hopen dat hij toch nog ooit bij haar zal horen. Zelfs als ze al kinderen en een man heeft, blijft hij hopen.
Maarten heeft last van pleinvrees, dwanggedachten en dromen over een nooit werkelijkheid wordende liefde. Hij worstelt met zijn geloof, dat hij steeds meer verlaat naarmate zijn leven vordert. Dat komt omdat God zijn moeder zo laat lijden: hij kan niet geloven dat zijn moeder dit verdiend heeft en twijfelt daarom aan God.
Maarten is de enige persoon waarvan je de gedachten leert kennen. Aan de gedachten van de andere personen wordt weinig tot geen aandacht geschonken. Je leert deze personen alleen kennen vanuit Maartens perspectief.
Maartens Moeder
Over zijn moeder krijg je niet zoveel te weten. Ze wordt beschreven als een vrouw met mooie zwarte krullen. Ze was heel gelovig maar aan het einde van haar leven niet meer zo. Ze sterft aan kanker. Zij is Maartens droomvrouw.
Maartens Vader
Maartens vader is een strenggelovige, norse en stille man. Hij heeft niet zo’n goede band met Maarten. De vader sterft erg onverwacht.
Martha
Martha is het meisje waar Maarten verliefd op is. Ze is onbereikbaar. Ze zorgde ervoor dat Maarten zich gelukzalig voelde ook al keek hij alleen maar naar haar. Maarten aanbidt haar met heel zijn hart maar Martha vindt hem een beetje raar. Ze is wel heel kalm. Maarten projecteert zijn nog onbereikbaardere liefde voor zijn moeder op haar.
Jakob
Jakob is de enige vriend van Maarten. Hij trouwt op de eerste dag dat het verhaal begint, en is net zoals Maarten geïnteresseerd in biologie. Hij heeft ooit relatieproblemen, maar die lossen altijd wel op.
Adriënne
Een Zwitsers/Franse collega van Maarten die hij al vaker heeft gezien bij het congres. Maarten wordt overrompeld door haar schoonheid, maar hij bekoelt al snel wanneer hij merkt dat Ardiënne al met veel mannen het bed heeft gedeeld. Hij wordt jaloers op een andere collega die een relatie krijgt met haar. Zo jaloers dat hij uiteindelijk, als ze een berg aan het beklimmen zijn, niet oplet en meters naar beneden valt door een schacht. Dit ziet hij als zijn naderende dood omdat dit de laatste dag is van de 14.
10a. Ik dacht dat het boek best leuk zou zijn, maar het viel een beetje tegen. Maarten is een heel erg gecompliceerd persoon en ik vind het niet echt leuk om de gedachten van alleen die persoon dan te zien. Ik vond het ook vervelend dat je alles zag via Maarten en dat je wist dat hij niet helemaal normaal was, maar dat je dan toch zijn visie op mensen als de waarheid moet nemen. Ik vond Maarten sowieso een rare man, omdat hij zo ingewikkeld is en ingewikkeld denkt. Het boek was niet echt mijn stijl. Ik kon me eigenlijk totaal niet identificeren met de hoofdpersoon want hij is heel stil, verlegen en kan geen vrienden maken. Voor mij is dit eigenlijk precies andersom.
10b. Motto & titelverklaring
Motto:
Vraag 27: Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?
Antw: De almachtige en alomtegenwoordige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde, mitsgaders alle schepselen, gelijk als met zijn hand nog onderhoudt, en alzo regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen, niet bij geval, maar van zijn vaderlijke hand ons toekomen.
Het motto betekent dat alle goede en slechte dingen geschieden door de kracht van God. Dit is echter tegenstrijdig als je kijkt naar het boek, want daar valt de schrijver juist steeds meer van het geloof af.
Titelverklaring:
Als de moeder van Maarten op sterven ligt, ziet hij buiten een vlucht regenwulpen vliegen. Maarten is gefascineerd door vogels en omdat regenwulpen zeldzaam zijn, vallen ze hem ook op, op dat moment. De dood van Maartens moeder is een belangrijke gebeurtenis in zijn leven en hij weet nog precies wat er tijdens haar sterven gebeurde: er kwam een vlucht regenwulpen voorbij. ‘Ik denk alleen maar: ze is gestorven op het moment dat de regenwulpen overkwamen en die gedachte troost me, vreemd genoeg.’
10c. Recensie
Het begin van een schrijverscarrière
door Jona Lendering, 15 juni 2008 Nederland Leest
Maarten ´t Harts roman Een vlucht regenwulpen is in zijn achtenvijftigste druk, is verfilmd en ligt te koop bij elke supermarkt. Het mocht met recht een lacune in mijn algemene ontwikkeling heten dat ik de moderne klassieker nog niet had gelezen, en dat was vooral opmerkelijk omdat ik ander werk van ´t Hart altijd met veel plezier heb gelezen. Zo heeft De jakobsladder, het prachtige verhaal over een kerkscheuring en de ondergang van een gezin met een zeer orthodoxe vader, mij letterlijk tot tranen geroerd. Optimistisch over al het moois wat me te wachten zou staan, begon ik aan Een vlucht regenwulpen. Het bleek niet helemaal wat ik ervan had gehoopt.
Het verhaal is bekend. Van jongs af aan heeft de hoofdfiguur, de gereformeerd opgevoede Maarten, moeite met het maken van vrienden, terwijl het vinden van een vriendin helemaal moeizaam is, hoewel hij verliefd is op een meisje Martha. Hij ontwikkelt zich tot een briljant bioloog die erin slaagt primitieve levensvormen in het lab te doen ontstaan; dat levert de sociaal nog altijd niet al te handige geleerde internationale erkenning op, en een uitnodiging voor een congres over weefselkweek in de Zwitserse stad Bern. Helaas kan hij de dwanggedachte niet van zich afzetten dat hij nog maar twee weken te leven heeft, en het lijkt er inderdaad even op dat hij zal sterven, als hij tijdens een bergwandeling een flinke valpartij maakt, net nadat hij heeft vastgesteld dat een vrouwelijke collega die hij aantrekkelijk vindt meer geïnteresseerd is in een andere beroepsgenoot. In de daarop volgende nacht heeft Maarten een heftige koortsdroom, waarin hij zijn angsten van zich aflegt – of sterft, dat wordt niet duidelijk.
Hoewel het boek is gepubliceerd in 1978, is het geschreven in het voorjaar en de zomer van 1971. Daarmee is het in feite een jeugdwerk van ´t Hart, maar alle vertrouwde thema’s zijn er al in aanwezig: liefde, natuur, wetenschap, dood en muziek spelen een belangrijke rol, en de hoofdrolspeler lijkt tot in de kleinste details op de helden van latere romans. Zo beschikt Maarten, net als de hoofdrolspeler van De jacobsladder, over enorme kracht. Een vlucht regenwulpen bevat ook prachtige lange beschrijvingen van verliefdheid en weet fenomenaal Maartens onvermogen op te roepen om ongeforceerd contact te maken met iemand van het andere geslacht. En het is vooral vlot geschreven, met een paar geweldige zinnen als ‘De kinderteelt vind toch voornamelijk plaats in flatgebouwen waarin jonge echtparen meestal hoog boven de grond wonen’.
Maar de roman is niet ´t Harts beste werk. Vaak ligt het er allemaal wat te dik bovenop. Zo loopt Maartens angst voor de seksualiteit wel erg opvallend parallel aan zijn successen als celbioloog: iemand die langs geslachtelijke weg geen kinderen zal verwekken, weet in de reageerbuis wél leven tot stand te brengen. Maartens seksuele frustratie wordt geïllustreerd door nog andere weinig verrassende verwijzingen naar steriele vormen van erotiek: er is een verwijzing naar het Oidipouscomplex als de heel jonge Maarten met zijn moeder vader-en-moedertje wil spelen; en alweer wat ouder belandt hij in de rol van voyeur.
Dit laatste wordt ingeleid met een citaat van Simon Vestdijk, bij wie voyeurisme een vaak terugkomend motief is. Dat is niet de enige keer dat de schaduw van de duivelskunstenaar valt over Een vlucht regenwulpen: een boek van Vestdijk uit de schoolbibliotheek speelt bijvoorbeeld ook een rol. Opvallend zijn de parallellen met Terug tot Ina Damman, Vestdijks beroemde verhaal over een jeugdliefde van de sensitieve Anton Wachter. Die wordt door zijn medescholieren gepest met het woord ‘vent’, waarmee hij door zijn vader wordt aangesproken; op soortgelijke wijze wordt de jonge Maarten uitgescholden met ‘generaal’ als een onderwijzer – een soort vaderfiguur – hem zo pleegt te noemen. Elders zegt Maarten: ‘Ik wist nu ook wat ik voor Martha had gevoeld; ook dat was een soort heimwee geweest, een heimwee zonder de mogelijkheid van thuiskomst.’ De gedachte, de toon en het ritme doen enigszins denken aan de beroemde slotzin van Vestdijks Terug tot Ina Damman, dat hij ´trouw zou blijven aan iets dat hij verloren had, – aan iets dat hij nooit had bezeten’. Het is vanzelfsprekend nooit verkeerd de grootmeester na te volgen, maar dit is iets te veel.
Sommige scènes zijn ook wat te expliciet. Een voorbeeld is het bezoek aan de dokter die bij de kleine Maarten de amandelen verwijdert. Zijn moeder heeft hem vooraf niet gezegd wat er gebeuren gaat, en het is de lezer wel duidelijk dat het kind zich in de steek gelaten voelt. De daarop volgende passage, waarin Maarten opsomt hoe voorbeeldig hij zich heeft gedragen en dat het oneerlijk was dat zijn moeder toeliet dat hij met een gloeiende tang werd bestraft, is volkomen overbodig.
Dit alles wil niet zeggen dat het een slecht boek is, maar wel dat ´t Hart, toen hij in 1971 Een vlucht regenwulpen schreef, nog niet de schrijver was die hij zou worden. De latere ´t Hart komt los van Vestdijk en durft meer impliciet te laten, erop vertrouwend dat hij zaken voldoende kan suggereren. Als Een vlucht regenwulpen onmiddellijk zou zijn uitgegeven en niet pas zeven jaar later, zou het zijn aangeduid als een ‘veelbelovend debuut’. Er zou nog veel moois volgen. http://recensieweb.nl/recensie/het-begin-van-een-schrijverscarriere/
REACTIES
1 seconde geleden