Auteur: Herman Heijermans
Titel: Droomkoninkje
Ondertitel: Een verhaal voor grote kinderen
Eerste druk, uitgever: (oude uitgave) 1924, Van Dishoeck, Van Holkema & Warenhorf N.V.; (nieuwe druk) 1960, Salamander
Gelezen druk, uitgever: 1983, Salamander
Illustraties (oude uitgave): George van Raemdonck
Aantal bladzijdes: 252
Leestijd: 11 uur
Opdracht: `Voor mijn dochter Marjolein en mijn zoon Herman Samuel'
Titelverklaring:
De hoofdpersoon, Koert, ontvlucht de alledaagse werkelijkheid van zijn handicap en het harde arbeidersleven in dromen en fantasieen. Aan het eind van het boek speelt Koert koning Snips, een figuur die door zijn vader verzonnen is. Ook is Koert voor zijn ouders een heel bijzonder kind, een koningskind, zou je kunnen zeggen, hij wordt dan ook als een koning behandeld.
Ik vind de titel goed bij het boek passen, `Droomkoninkje' is een mooie passende omschrijving en bijnaam voor Koert en daardoor een ook een mooie passende titel voor het boek.
Samenvatting:
Koertje is een jongetje, die de alledaagse werkelijkheid van zijn handicap en het harde arbeidersleven ontvlucht in dromen en fantasieen. Koertje woont met zijn ouders in een bovenwoning in een Amsterdamse volksbuurt. Aan het begin van het verhaal is moeder zwanger. Na de geboorte van Koerts zusje Magdalena raakt het Amsterdamse gezin in de problemen. Het begint er mee dat de vader van Koertje onenigheid krijgt met zijn werkgever en wordt ontslagen. Hij wil dit geheim houden voor zijn vrouw, omdat ze pas van Magdalena is bevallen. Hij neemt Koertje in vertrouwen en verteld hem zijn verhaal. Koertje vindt het alleen maar heerlijk dat vader voortaan elke dag thuis is en de buurvrouw niet meer op hem hoeft te passen. Om aan wat geld te komen brengt vader zijn gouden horloge naar de lommerd. Moeder vindt het lommerdbriefje en komt er op die manier toch achter dat vader ontslagen is. Ze neemt het goed op, ze verwijt hem niks. In de periode hierna proberen vader en moeder er het beste van te maken. Hierna wordt hij ten onrechte verdacht wordt van diefstal en wordt hierdoor gearresteerd.
Wanneer vader en moeder naar de rechter-commissaris moeten in verband met de diefstal, is Koertje met Magdalena alleen thuis. Op dat moment komt de huisheer langs, om beslag te laten leggen op alle meubelen. Wanneer de huisheer weer weg is wil Koertje voor zijn zusje een warme kruik maken. Hierbij verbrandt hij zijn gezonde voet zeer ernstig. De blaren op de voet gaan open en er komt vuil bij, Koertje wordt ernstig ziek. De dokter komt en hij mag er niet meer op staan of lopen, hij moet in bed liggen en rusten. Het ziek zijn heeft voor Koertje behalve nadelen ook een voordeel, hij mag eindelijk weer bij moeder op de kamer slapen en hij krijgt weer veel aandacht van haar.
Door al deze problemen dreigt armoe. Moeder schrijft haar oudere zus om te helpen. Kort na het sturen van de brief komt er een telegram van de zus van moeder, Toos, dat vader naar Heerlen kan komen om daar te werken. Wanneer vader vertrokken is naar Heerlen om te kijken voor een baan, komt de politie langs, omdat vader verdacht wordt van diefstal bij de overburen.
Tante Toos komt naar Amsterdam om moeder te helpen. Wanneer is gebleken dat vader onschuldig is aan de diefstal, gaat het gezin met Tante Toos mee naar Heerlen. Ze en gaat bij haar twee volwassenen zonen, ook mijnwerkers, inwonen. Vader krijgt een baan in de mijn.
Dan gebeurt het onherstelbare: Koerts vader en neef Gerrit verongelukken in de mijn tijdens een gasexplosie. Koerts moeder sterft van verdriet om haar man. Koertje en Magdalena worden opgevangen door tante Toos en neef Kobus.
Hoofdpersonen:
Koert(je): Door zichzelf ook wel `Een' genoemd. Koert is een vrij onbezorgd, ziekelijk jongetje van 6/7 jaar. Hij heeft een horrelvoetje (een misvormde voet -> een klompvoet). Hij leeft in een fantasiewereld en drukt een stempel op het door zorgen geplaagde gezin. Wanneer hij samen met zijn vader en/of moeder thuis is, is hij nergens bang voor, hij praat, zingt, fluit, speelt, spreekt, haalt streken uit, enz. Maar zodra er vreemden over de vloer komen, sluit hij zich in zijn schuwheid op en vlucht hij weg naar de rommelzolder, waar vader een hokje voor hem had getimmerd. Koert heeft een mager gezichtje, met grote blauwe ogen, hij wordt zowel door zijn vader als moeder regelmatig “mannetje-met-je-blauwe-ogen” (oa blz. 26) genoemd.
Moeder Riek: Koertje noemt haar ook wel `Twee' of `grote zus'. Ze is gek op Koertje en op haar man (en Magdalena). Ze kan niet tegen alle klappen van het noodlot. Ze kan niet zonder haar man leven, dit zegt ze al eerder in het verhaal (“Ik ken niet zonder jou […] as je niemeer thuis was gekommen, was ik gek geworden […]” blz. 145) en sterft uiteindelijk door verdriet als haar man is omgekomen bij het mijnongeluk.
Vader Koert: Koertje noemt hem ook wel `Drie' of `grote broer'. Hij is gek op Koertje en op zijn vrouw (en Magdalena). Hij is elektricien van beroep. Aan het einde van het boek komt hij om het leven bij een mijnongeluk.
Magdalena: Magdalena is het jongere babyzusje van Koertje, ze is naar grootmoeder vernoemd. Koertje noemt haar ook wel `Vier'. Hij vindt haar maar lelijk: “[…] dat lelijke spook het Sneeuwitprinsesje of het rose Duimelijntje, zoals hij in duizend-en-een droomuren in zijn boeken had gezien?” (blz. 16) en vervelend omdat ze direct huilt en in moeder bijt: “'Laat zij dan eerst ophouwen met in moeder te bijten,' zei het ventje, dat al maar door naar het schandaal van een zusje had staan kijken.” (blz. 48).
Toos: Toos is de zus van Riek. Riek heeft al een flink aantal jaren geen echt contact meer met haar zus, omdat Riek met iemand van een ander geloof is getrouwd. De laatste keer dat ze elkaar gezien hadden was op de begrafenis van de man van Toos. Omdat de situatie in Amsterdam steeds slechter wordt, schrijft Riek toch haar zus om haar verhaal kwijt te kunnen.
Kobus: Kobus of Ko is de oudste zoon van Toos.
Gerrit: Gerrit is de jongste zoon van Toos.Gerrit wordt door zijn baard ook wel blauwbaard genoemd, dit ook omdat hij zeven vrouwen vermoord zou hebben.
Bijpersonen:
De buurvrouw in Amsterdam: Ze heeft blauwsellige vingers, een rosse neus en een opwippende kin. Ze ruikt naar zeep en bleekpoeder. Ze zorgt voor Koert, moeder en Magdalena als moeder in haar kraambed ligt. Wanneer ze er achter komt dat Koert niet hoeft te bidden na het eten, zegt ze dat als ze dat geweten had ze haar eigen boeltje niet aan zijn lot over had gelaten.
De dokter in Amsterdam: “Een zwarte meneer met een gouden bril” (blz. 12), meer wordt er niet over hem verteld.
Dochter van de overburen in Heerlen: “Dat was 'n spook. Die was zo lelijk als een jongen, met nog kortergeknipt haar dan hij, met oren, waaraan ze vreselijk getrokken moesten hebben, want ze knapten haast van haar hoofd af - en ze droeg 'n bril met ijzeren stangen, die ze zeker van 'r vader of moeder gestolen had - zo'n bril op hoge poten als het was - dat monsterlijke jongensmeisje […]”. (blz. 192) Verder wordt ze beschreven als een gemeen kreng.
Beesten:
Omdat Koertje ook hele gesprekken met beesten voert, hier de belangrijkste dieren die in het verhaal voorkomen:
Kees (kat): Keesebees, dit is de kat van de buurvrouw in Amsterdam, Koert voert hele gesprekken met Kees.
Piet (vogel): Piet wordt na aankomst in Heerlen opgegeten door de kat van tante Toos.
Peerie, Meerie, enz.: De vogels in de dakgoot bij het huis in Amsterdam, waar Koert veel mee praat.
Tijd:
Het boek is uitgegeven in 1924 en er is niks wat er op wijst dat het verhaal zich veel langer geleden heeft afgespeeld. Het verhaal speelt zich dus af in de jaren twintig in de vorige eeuw. Op dit moment is dat dus `ergens in de historie', op het moment dat het boek geschreven werd was het `in onze tijd'.
De vertelde tijd is lastig in te schatten, Koert wordt tijdens het verhaal 7 jaar, ik gok daarom dat de vertelde tijd ongeveer een jaar is.
De verteltijd is 252 bladzijden. Er is sprake van tijdverdichtingen en tijdvertragingen, maar niet overdreven veel. Het grootste deel van het verhaal wordt continu vertelt.
Structuur:
Het hele verhaal wordt eigenlijk chronologisch verteld en bevat af en toe een kleine toekomst- en terugverwijzing om spanning op te wekken bij de lezer of om iets te verduidelijken. Deze stukjes toekomst en verleden hebben niet het karakter van een zelfstandige voorgeschiedenis en de volgorde van vertellen is dezelfde als de volgorde waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
Behalve door toekomstverwijzingen wordt spanning op verschillende manieren opgebouwd in het verhaal, bijvoorbeeld door informatie achter te houden of door vertraging of uitstel. Het verhaal bevat tijdsprongen, maar het verhaal krijgt hierdoor geen fragmentarisch karakter. De stukken die ontstaan door de tijdsprongen sluiten goed op elkaar aan, waardoor de continuïteit van het verhaal niet verstoord wordt. Het verhaal is slechts opgebouwd d.m.v. een verhaallijn.
Zoals de meeste verhalen begint het ab ovo, in het verhaal wordt het begin van de verhaalgebeurtenissen het eerst wordt verteld. Het boek eindigt met een open einde: “Zo begon de tweede periode van Koertjes leven.” (blz. 252) Het begin van de tweede periode van dat leven wordt daarvoor verteld, maar hoe de tweede periode verder verloopt, dat weet je op dat moment nog niet.
Ruimte:
Het verhaal speelt zich deels af in een Amsterdamse volksbuurt en deels in een Heerlense mijnwerkerswijk.
Het begin van het boek speelt zich af op een bovenwoning in Amsterdam. Vader heeft daar voor zijn zoon op zolder een `hok' getimmerd. Koert is schuw en bang voor vreemden, zodra er vreemden in huis kwamen, sloot hij zich in zijn schuwheid op. Dan sloop hij weg naar de rommelzolder, waar vader een hokje voor hem had gemaakt. Om er te komen moest je een houten trap op, een luik open duwen en als je het luik weer achter je had neergelaten, voelde je je in een schuilhoek, zonder deur, zonder venster, zo zalig omsloten. Door het tuimelraam viel licht op de grond of op de kleine werkbank. Koert kon daar urenlang prentenboeken `lezen' en hij kletste er vrolijk op los tegen de mussen en spreeuwen in de dakgoot.
Halverwege het boek verhuist het gezin van Koert naar Heerlen, naar tante Toos, omdat daar meer werk is voor vader. Hier komt Koert op de kamer van zijn neven te slapen. Hij zit veel buiten voor de arbeiderswoning, vanwaar hij alles goed kan bekijken en vader en zijn neven thuis kan zien komen van hun werk.
Thema:
Het thema dat het meeste opvalt is de liefde en zorg van ouders voor elkaar en voor hun kind. Door zijn schildering van de miserabele sociale omstandigheden van de arbeidersklasse in de jaren twintig laat Heijermans voelen hoe groot de zorg van de ouders voor elkaar en voor hun kind in die jaren geweest moet zijn.
Daarnaast de onschuld en kwetsbaarheid van een in zijn verbeelding levend jongetje (`droom als vlucht'). Andere thema's zijn gehandicapte jongen, sociale misstanden en sociaal realisme.
Motief
Het herhaaldelijk terugkerend element in Droomkoninkje is het noodlot. Het verhaal kenmerkt zich door redelijk wat onverwachte ontwikkelingen, waarbij de beklimming steeds sterker wordt (Koertje heeft een horrelvoetje - de vader van Koertje krijgt onenigheid met zijn werkgever en wordt ontslagen - de vader van Koertje wordt verdacht van diefstal - Koertje verbrandt zijn gezonde voet - de vader van Koertje wordt gearresteerd vanwege de diefstal) door al deze problemen dreigt armoe en zich uiteindelijk een onafwendbaar noodlot voltrekt (Koertjes vader en moeder overlijden).
Taalgebruik
Ondanks dat in de zeventiende druk van Droomkoninkje de spreektaalafkortingen deels zijn veranderd en een enkele wijziging in het taalgebruik aangebracht om het boek toegankelijker te maken voor de hedendaagse lezer, is het taalgebruik soms toch nog vrij lastig. Het is ouderwets en er wordt veel in spreektaal weergegeven. Toch is het herschrijven van het boek goed geweest om het boek beter leesbaar te maken. Op internet vond ik de oude versie van de tekst van het boek, om een indruk te geven van dat taalgebruik hier een citaat: “Dat was 'n spook. Die was zoo leelijk as 'n jongen, met nog korter-geknipt haar as hij, met ooren, waaran ze vreeselijk getrokken mosten hebben, want ze knapten haast van 'r hoofd af - en ze droeg 'n bril met ijzeren stangen, die ze zeker van 'r vader of moeder gestolen had - zoo'n bril-op-hooge-pooten as 't was.” (blz. 239 In de nieuwe versie staat dit op pagina 192.)
Er kwamen redelijk veel dialogen voor in het boek, in zekere zin zijn een aantal van de dialogen eigenlijk monologen, omdat Koert `namens' anderen gesprekken voert met zichzelf. Zo kan hij bijvoorbeeld hele gesprekken voeren met Peerie en Meerie, twee baby-vogeltjes die in de dakgoot van het huis in Amsterdam wonen. Of met Kees (“Keesiebees”), de kat van de buurvrouw in Amsterdam of met Piet, de kanarie. De dialogen werden op natuurlijke wijze weergegeven, ook de `dialogen' met de dieren.
Aan de uitgeschreven dialogen merk je dat de personen uit de arbeidersklasse komen, ze gebruiken namelijk volkstaal. Tante Toos zegt bijvoorbeeld tegen een buurvrouw in Amsterdam: “'As je een zuiver geweten heb,' dreigde tante het aannemershuis, met een kluif van een vuist toe, `hoef je geen verstoppertje achter de gordijnen te spelen! Horen doe je me toch! Rooie falen benne lamstralen, hebben ze mijn altijd geleerd. Ja, sjoffeur, u mag het weten, dat ze me zwager, die bij mijn Heerlen was en zich liever zou verdien as zijn poten an andersmans goed te bevuilen, van diefstal bij hullie verdenken.” (blz. 131)
De lengte van de zinnen en het ouderwetse taalgebruik maken het lezen en vooral het begrijpen van het boek soms lastig. Een mooi voorbeeld van een lange zin is:
“En dan droomde de kleine zolderkamer, waar hij zich zoo zalig bij zijn prentenboeken kon inspinnen, met de kleine werkbank en vaders wonderdoos, op hem toe - en de regenachtige Zondag, toen hij voor 't eerst zingen in de wolken gehoord had, en bang voor den Onzen Lieven Heer van de turfschippersvrouw was geweest - en grote broer hem duidelijk had gemaakt, dat je allemaal een elektriek lampje ronddroeg - en hoe de tamme kater met de groene lichtjes in z'n kop, beneden de trap had zitten wachten - en hoe moeder in het grote bed lag, toen 't lelijke Magdaleentje met het melkboeren knikkertje gekomen was - en hoe jaloers hij was, omdat dat schaap geen horrelvoetje zoals hij mee had gebracht - en hoe hij, den dag voordat ze zijn zusje werd, de stoel op het tafeltje had gezet, bij Peerie en Meerie in de goot was geklommen, bij het nest met de boterbekkiesjongen, en de dakpan naast de wastobbe van de benedenbuurvrouw was gevallen, vader hem bij zijn kiel door het dakraampje terug had laten glijden, hem een paar suizende klappen om de oren had gegeven, klappen die niet eens pijn deden, en moeder hem zo gekust had, dat hij haast au! had moeten roepen.” (blz. 249)
Het merendeel van de gebeurtenissen werd op heldere wijze beschreven, zodat het mogelijk is je er een goede voorstelling van te maken. Toch werden er niet overdreven veel woorden vuil gemaakt aan het omschrijven van bijvoorbeeld gebeurtenissen.
Perspectief (ik-verteller of hij/zij etc.)
Het verhaal wordt verteld door een alwetende verteller. Deze verteller verteld over de gebeurtenissen in het zesde levensjaar van Koert. Hij verplaatst zich daarbij vooral in het gevoels- en droomleven van het vroegwijze, gehandicapte kind. Er is sprake van een alwetende vertellen omdat de "vertellende instantie" een overzicht van het hele gebeuren heeft en ook de afloop van de gebeurtenissen kent. Dit merk je aan dat er in het verhaal opmerkingen staan als: “Maar op de kleine Koerts verjaardag zou hij niet present zijn. Er gebeurde iets heel onverwachts.” (blz. 96) En: “Maar de volgende dag zou hij geen woning zoeken. Er ontbraken die morgen twee nummerpenningen van de nachtploeg op het zwarte controlebord van de mijn.” (blz. 222)
Ook is de verteller op de hoogte van niet alleen de gedachten, gevoelens, enz. van een verhaalfiguur, maar van meer dan een. De verteller neemt niet zelf aan de gebeurtenissen deel, maar ziet en overziet ze. Hij geeft de gebeurtenissen door aan de luisteraar. Hij weet van iedereen alles, wat wordt gedacht, gezegd en waar het allemaal zal eindigen.
Plaats in de literatuurgeschiedenis
Droomkoninkje is een sociaal-realistische roman. Het sociaal realisme is een stroming uit 1880-1940. In het realisme wordt gestreefd naar een zo objectief mogelijke weergave van de werkelijkheid. In het sociaal-realisme is de werkelijkheidsuitbeelding ook belangrijk, maar dat gaat dan gepaard met ethische bedoelingen: afschuw wekken ten aanzien van sociale wantoestanden, bepleiten van verbeteringen in de sociale omstandigheden van b.v. de arbeidersklasse. Deze elementen zijn terug te vinden in Droomkoninkje.
Relatie tekst-auteur
Heijermans is vooral bekend gebleven door zijn toneelstukken (Op hoop van zegen) en zijn Falklandjes, realistische schetsen. Vooral zijn toneel vormde en herhaalde aanklacht tegen sociale misstanden. Heijermans was niet de eerste die geen boodschap meer had aan het l`art pour l'art van de Tachtigers en koos voor een maatschappelijk betrokken schrijversschap. Heijermans besteed in zijn boeken veel aandacht aan de bekrompenheid en ellende waarin zovele mensen in die tijd moesten leven.
“Heijermans achtte het schrijven van literair werk slechts verantwoord als dit in directe betrekking stond tot de realiteit en deze trachtte te beïnvloeden. Hij wees kunst af als zij alleen maar luxe en vermaak beoogde; ze moest een functie hebben in de maatschappij. Binnen de tegenstellingen van zijn tijd koos hij voor het socialisme en droeg dat in zijn werk uit. […]In zijn nauwkeurige bestudering van de werkelijkheid sluit Heijermans aan bij het naturalisme. […] Kinderen en jonge vrouwen als representanten van zuiverheid en onschuld hadden eveneens zijn aandacht (Duczika, 1912; Droomkoninkje, 1924).”
Bron: http://www.jori-fokke.net/auteur.php?id=75
Heijermans droeg het boek op aan zijn twee jonge kinderen (een dochter en een zoon).
Eigen mening
Het onderwerp van het verhaal is niet zo vernieuwend, maar het onderwerp bekeken vanuit een kind en zijn gedachtegang geeft het net dat kleine beetje extra.
Het hele verhaal is een aan een schakeling van schokkende gebeurtenissen (zie samenvatting). De gebeurtenissen spelen een belangrijke rol, vooral omdat zij de oorzaak zijn van de gevoelens en gedachten van de personen. Er komen veel gebeurtenissen voor in het boek, maar dit aantal is niet te veel. Op het moment dat het verhaal langdradig begint te worden, gebeurt er weer iets waardoor het verhaal nieuw leven in wordt geblazen en waardoor het dus absoluut niet saai wordt. De meeste gebeurtenissen zijn zielig, gelukkig voeren de gedachten en gevoelens van Koert de boventoon, waardoor het verhaal niet verzand in een klaagzang.
Je kreeg in dit verhaal een goed beeld van de personages, ze werden goed en levensecht beschreven. De hoofdpersonen zijn round characters, de meeste bijpersonen zijn flat characters. Soms zijn ze meer type dan persoon. Een voorbeeld hiervan is de dochter van de overburen in Heerlen. Zij wordt beschreven als een gemeen kreng. Het beeld dat van haar geschept wordt, wordt geschept door overdrijving van de meest kenmerkende vormen, trekken en eigenschappen. Doordat er zo'n eenzijdig beeld van haar gegeven wordt, ging ik me op een gegeven moment echt aan haar irriteren.
Ondanks dat het lezen soms vrij lastig was vanwege het taalgebruik, vind ik dat dit toch ook wel wat extra's aan het verhaal geeft. Het leuke ervan is wel, dat je een goed beeld krijgt van hoe het er aan toe ging. En door soms een gedeelte te herlezen of hardop uit te spreken is het goed te volgen.
REACTIES
1 seconde geleden
R.
R.
Mooi boekverslag waar ik alles in herken. Wel fijn om eerst het boek gelezen te hebben en dit achteraf te lezen.
8 jaar geleden
Antwoorden