1. Bibliografische gegevens:
Kees van Beijnum, Dichter op de Zeedijk (1995).
Nijgh Van Ditmar, Amsterdam, 2000, 12e druk.
2. Samenvatting:
Dit boek vertelt het leven van Constant Wegman, een jongen die opgroeit in een wat louche caféhotel aan de Zeedijk. Constants vader is dood en z’n moeder zit in een psychiatrische inrichting. Constant woont bij zijn grootmoeder Griet, die ook de waardin is van het café. Het boek heeft vier delen. In het eerste deel is Constant rond de 9 jaar. Hij brengt het grootst gedeelte van zijn tijd door onder het biljard, luisterend naar gesprekken van de gasten. Hij heeft geen vrienden, dus de enige mensen waarmee hij omgaat zijn, zijn grootmoeder, het personeel en de vaste gasten. In het tweede deel is Constant ongeveer 10 jaar Hij breidt zijn wereld uit door zich ‘onzichtbaar’ te maken en achter mensen aan te lopen. In het derde deel is Constant ongeveer 12 jaar. Het grootste gedeelte van z’n tijd brengt hij door bij de brug over de Kolk. Hij heeft z’n wereldje nu helemaal verkend en gaat zich dingen inbeelden. Een van die dingen is de dichter Vondel, waar hij wijze lessen van leert. In het laatste deel is Constant 13 jaar. Hij wordt verliefd op de nieuwe barjuffrouw Muis en verliest zijn moeder. Toch blijft hij trots op zich zelf.
3. Centraal aspect:
Ik heb de Ruimte als centraal aspect gekozen. De Zeedijk is namelijk van de ene kant de rede dat hij geen vrienden op zijn school maakt, maar van de andere kant ook dat hij, door
goed te luisteren, wijze levenslessen leert. De Zeedijk wordt in het boek ook heel erg mooi beschreven evenals de personages, die typerend zijn voor die buurt; tante Griet, zij heeft de zorg voor Constant op zich genomen en is de waardin van het café, Edith, de schoonmaakster die veel te veel rookt en daardoor altijd heel akelig hoest, Drietje, hij is vast klant en scheldt aldoor, Ben-van-het-deurtje, hij wordt Constants beste vriend, Muis, de mooie nieuwe buffetjuffrouw, Sjuul, de donkere jongen van de overkant, en nog veel meer. In de loop van het verhaal zie je dat de Zeedijk van een gezellige wat ordinaire Amsterdamse buurt vervalt naar een buurt voor drugsdealers en junks. Met dit verval van de buurt, kwijnen ook de bijbehorende mensen weg; Constant vindt Drietje op een morgen dood aan de bar, Ben wordt ernstig ziek, Muis gaat weg…
4. Verwerkingsopdracht 4:
De hoofdpersoon is Constant Wegman. Zijn vader is gestorven en zijn moeder zit in een psychiatrische inrichting. Zijn Grootmoeder, tante Griet, zorgt nu voor hem. Zij is waardin van het louche caféhotel, de Rode Laars, op de Zeedijk. Constant is een op zichzelf gekeerde jongen en brengt als jongen de meeste tijd door onder het biljard, terwijl hij luistert naar de gesprekken van de gasten. Constant wordt op school gepest, omdat hij op de Zeedijk woont. Hij heeft dus geen vrienden en leeft voortdurend in z’n eigen wereldje. Door te luisteren ontdekt Constant zijn omgeving, later gaat hij dat doen door zich de kunst van de onzichtbaarheid aan te leren; in donkere kleren volgt hij mensen in de schaduw. Zo leert hij steeds meer, bijvoorbeeld over de zwijgzame stoet van vreemdgangers langs de rood verlichte ramen. Naar mate hij ouder wordt gaat hij dingen fantaseren. Een van die dingen is de dichter Vondel, waar hij lange gesprekken mee voert. Van Vondel leert hij veel wijze levenslessen en door Vondel ontwaakt ook de dichter in hem. Het woord ‘Dichter’ in de titel, kan je trouwens op twee manieren opvatten: Constant gaat zelf dichten en Vondel is natuurlijk een dichter, die in zijn tijd op de Zeedijk woonde, maar je kan het ook opvatten als ook als een nadere blik op de Zeedijk. De Zeedijk wordt namelijk uitgebreid beschreven. Met name het verval ervan. De vele tragische gebeurtenissen zoals de dood van Drietje, de dood van Ben, de dood van zijn hond Stella, de groep onbeschofte negers(waarschijnlijk dealers), die Constant van zijn brug hebben verdreven en het vertrek van Muis staan symbool voor het verval van de Zeedijk. Ook wordt hij verliefd op de nieuwe buffetjuffrouw, Muis. Volgens hem is zij zijn eerste vriendin. Ik vond het boek heel intrigerend, omdat zo mooi beschreven werd hoe Constant z’n eigen wereld creëert. Ik zou niet kunnen leven zonder vrienden van m’n eigen leeftijd. Het is een hele sterke jongen, want zelfs al z’n moeder hem niet meer herkent blijft hij trots op zichzelf en het feit dat hij geen vrienden heeft doet geen afbraak aan zijn zelfvertrouwen. Hij wordt snel volwassen, omdat hij zijn jeugd heel anders beleeft. Ik vind zijn reactie op wat hem overkomt heel begrijpelijk, maar dat is meer omdat ik niet weet hoe ikzelf in zo’n situatie zou reageren. Ik vind het heel aangrijpend hoe erg hij eigenlijk op zichzelf aangewezen is. Hij heeft geen vrienden, dus de enige mensen waarmee hij praat zijn Griet en de vaste gasten. Later gaat hij ook steeds vaker naar Ben-van-het-deurtje. Ben wordt erg ziek en Constant verzorgt hem. Uiteindelijk sterft ook Ben. Tante Griet is ook niet de makkelijkste. Ze houdt van een glaasje en ze speelt ook graag een spelletje poker mee, waarbij ze vaak afschuwelijk vals speelt. Ik vond haar in het begin heel onsympathiek met haar platte humor die altijd ten koste van anderen gaat, maar dat veranderde, want op haar manier is ze ook heel lief voor Constant. Hij mag bijvoorbeeld naar het gymnasium. (Waarschijnlijk het Barlaeus, want Kees van Beijnum heeft ook op het Barlaeus, gezeten.) Door het hele boek heen zit je in zijn gedachtegang, zodat het helemaal niet vreemd is als hij bijvoorbeeld in donkere kleren mensen achtervolgt. Dat past gewoon precies in zijn denken. Ik vond de stukjes dat hij met Vondel praat overigens niet zo geslaagd. Het doorbreekt de stijl, waarin zijn gedachten geschreven zijn. Ook inhoudelijk vind ik ze niet echt leuk, Vondel is voortdurend verbaasd over alle moderne dingen. Dat maakt het een beetje flauw.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
Mij dunkt dat de dichter Vondel nooit op de Zeedijk gewoond heeft, maar in de Warmoesstraat (waar hij een kousenwinkel had). Niet ver van de Zeedijk, maar toch ...
16 jaar geleden
Antwoorden