De Tornado door Bé Nijenhuis

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
Boekcover De Tornado
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 4e klas havo | 6380 woorden
  • 3 januari 2017
  • 14 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
14 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Bé Nijenhuis
Genre
Jeugdboek
Taal
Nederlands
Vak
Methode
Eerste uitgave
1956
Oorspronkelijke taal
Nederlands

Boekcover De Tornado
Shadow
De Tornado door Bé Nijenhuis
Shadow
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel
A-deel; gekopieerde informatie

1. Samenvatting
De pesthoeve
Vergy Maulveau koopt ergens in een klein dorp een grote boerderij, de pesthoeve genoemd, want het spookt er. In de Tweede Wereldoorlog werd daar gevochten, een kasteeltje in de buurt veranderde in een ruïne.
Uit enkele zinnen blijkt dat Vergy eerder zo’n hoeve heeft gehad. Deze tweede boerderij betekent voor hem de terugkeer van een ideaal; ze is net als hij: sterk en onbuigzaam. Om die eerste hoeve hangt een pijnlijk mysterie.
Het is moeilijk personeel voor de boerderij te vinden. Men is bang voor de pesthoeve. Maar Vergy dwingt Saren, een gevaarlijk sujet, bij hem te komen werken door hem knock-out te slaan en hem zijn geweer af te nemen. Dit was niet zo slim van hem, want sindsdien zint Saren op wraak. De verzekering weet dit en weigert de hoeve in de brandverzekering te doen.
De tweede die komt werken is Ezen, een 56-jarige ‘zindelijke, tengere buitenman met God in zijn ogen’. Ezen is een gelovig man met een sterk verlangen naar de nieuwe aarde, waar hij geen last meer zal hebben van zijn zwakke lichaam. Daar zal hij spitten en niet moe worden.
Ezen en Vergy zijn elkaars tegenpolen. Ezen is ‘een symbool van Godsvertrouwen’, Vergy vecht tegen God. Maar deze tegenpolen hebben een grote sympathie voor elkaar. Ezen bezit een bepaalde mate van helderziendheid. Hij weet dat Vergy al eerder zo’n hoeve bestuurde.
Ook de tweede hoofdpersoon, Jakob Kladak, heeft iets meegemaakt wat hem voor de rest van zijn leven heeft beschadigd. Kladak is de dorpsdominee, een verbitterd man die niet van zijn boeren houdt. Ezen doorziet ook hem: ‘Als hij preekt is hij helemaal hulpeloos. Hij moet het geloof met zijn nagels van de Bijbel afkrabben.’

 

Majade
Op een nacht hoort Vergy het spook schreeuwen. Hij gaat er met zijn geweer op af en ontdekt bij de ruïne van het kasteel een krankzinnige soldaat, achter gebleven uit de oorlog. Vergy neemt hem mee, maar het grijpt hem zo aan dat hij zich bedrinkt. In een gesprek met Kladak noemt hij de naam ‘Majade’.
De hoeve gaat nu bloeien. Het spookverhaal is opgelost, zodat men de boerderij niet meer schuwt. De ongure Saren vertrekt en wordt brandwacht.
Enige tijd later krijgt Vergy bezoek van een jonge vrouw die zich voorstelt als Ilze Zarmut. Ze is de zuster van de krankzinnige soldaat en ze wil weten waar haar broer geleefd heeft. Vergy schrikt hevig als hij haar ziet. Nadat ze door een voorbijrijdende auto is aangereden, wordt ze gewond de hoeve binnengedragen. ‘’Majade’, fluisterde Vergy, ‘Majade.’’ Blijkbaar herinnert Ilze hem aan iemand die hem dierbaar was. Later in het boek blijkt Majade zijn vrouw geweest te zijn, die bij een tornado, zeven jaar geleden, om het leven kwam. De eerst hoeve van Vergy werd toen verwoest.
Ilze word op de hoeve verpleegd en ze herinnert Vergy sterk aan die pijnlijke episode in zijn leven. Op een dag haalt hij een lieve, oude, witte merrie naar de hoeve. Kosja heet ze. Ezen voelt aan dat het een gevaarlijk dier is, hoewel het de zachtheid zelve is. Vergy is woedend als Ilze – die inmiddels aan het opknappen is – een ritje op Kosja maakt. Hij wordt daardoor opnieuw wreed herinnerd aan Majade. Hij kan het niet verdragen dat zij op Majades paard rijdt.
De zaak wordt nog ingewikkelder als Ilze verliefd raakt op Vergy. Maar ook dominee Kladak blijkt verliefd op haar te zijn. Die liefde is voor Kladak een teken van hoop dat hij het ‘na de ramp’ niet bij God verbruid heeft. Als hij echter merkt dat Ilzes liefde op een ander gericht is, verliest hij zijn hoop weer. De ramp die hij meemaakte – hij zag vanaf een kansel de vleugel van een gevulde kerk instorten – stempelt opnieuw zijn leven negatief. In abstracte schilderijen getuigt hij van ‘een boodschap van verdriet en verderf’. ‘Van dit doek naar de preekstoel – dat lijkt me een lange weg,’ zegt Ilze.
Intussen wordt Ilze geplaagd door nieuwsgierigheid en liefde. Ze wil weten welk geheim Vergy verbergt. Op een nacht dringt ze zijn kamer binnen en vindt in een koffer vele herinneringen aan Majade, waaronder een foto van Majade op Kosja. Als ze weer op weg is naar haar eigen kamer, tuimelt Vergy bemodderd en bebloed binnen. Hij heeft Saren gedood, die terug is gekomen om de boerderij in brand te steken.
De dood van de trouwe Ezen grijpt slaat in in de levens van de hoevebewoners. Hij sterft onder een gekantelde tractor. Zijn laatste gefluisterde woorden tegen Ilze zijn: ‘Dood de witte merrie.’ Wanhopig maar vastberaden voert Ilze deze opdracht uit en verlaat de hoeve. Maar op het laatste moment keert ze terug, want Vergy is gearresteerd op beschuldiging van moord op Saren.

De rechtszaak
Tijdens de rechtszaak wordt Vergy’s verleden uit de doeken gedaan. Vlak voordat de tornado, zeven jaar geleden, toesloeg, haalde hij de witte merrie van Majade uit zijn hoeve. Daarna ging hij terug om samen met Majade onder de instortende muren te sterven. De reden van dit besluit: röntgenfoto’s hadden uitgewezen dat Majade ongeneeslijk ziek was. In het instortende gebouw kwam alleen zij om het leven, hij stierf niet. Veroordeeld tot bestaan leefde hij verder. Toen hoorde hij van de specialist dat er röntgenfoto’s verwisseld waren; Majades ziekte was niet ongeneeslijk geweest. Vanaf die tijd voelde hij zich haar moordenaar.
Tijdens de rechtszaak komt Vergy tot de overtuiging dat God hem wil straffen. Hoewel hij Saren niet met opzet gedood heeft, verdedigt hij zich niet. Hij wil opgehangen worden, om te boeten voor Majades dood. Maar Ilze voorkomt dit. Zij weet door haar getuigenis voor de rechtbank vrijspraak voor Vergy te krijgen. Tegenover Kladak bekent hij dat hij van Ilze is gaan houden, maar hij wil ‘t niet. Hij wacht op het oordeel. Hij wil God niet nog eens de kans geven een geliefde te vernietigen.

De tweede tornado
Kort daarna komt de tweede tornado. Vergy ziet daarin Gods vernietigende toorn. Zo ondergaat ook Jakob Kladak het natuurgeweld: hij vlucht de hoeve binnen om God te ontmoeten in de vernietiging, zoals eerder bij het instorten van de kerkvleugel. Hij is moe van alle ellende op de wereld en vervloekt als Job zijn geboortedag. Maar dan wordt hij bang, hij bidt om vergeving, smeekt om de bekering van Vergy en om het bezit van Ilze. Als een oudtestamentische profeet staat hij op de hoevezolder te bidden.
Terwijl de tornado langs de hoeve trekt zonder haar te vernietigen, barst Ilze tergen Vergy uit en verwijt hem dat hij zeven jaar lang een dode heeft vertroeteld en dat de pest niet in de hoeve zit maar in hem zelf. ‘En toen God je een andere vrouw stuurde, haalde jij Kosja. En op Kosja dacht je mij te vergeten.’ Het is de inleiding op hun wederzijdse liefdesverklaring.
Daarop gaat Kladak weg uit het dorp. Hij kreeg Ilze niet, nu ontvlucht hij voor de tweede keer als een Elia zijn werk. Ongelovig zit hij in de trein te overwegen dat het behoud van de hoeve toeval is geweest. Toch keert hij, door een wonderlijke symbolische gebeurtenis, terug naar zijn dorp.

 

2. Bespreking van het werk

- Titelverklaring; 
De twee hoeves die Vergy bezat, zijn beide geheel of gedeeltelijk verwoest door een tornado.

 

- Thema; 
Het gaat in deze roman om 2 problemen: de angst van de mens die van God vervreemd raakt en
de eenzaamheid van de mens die gekneusd is door lijden.

 

- Motto; 
Dit boek heeft geen motto.

 

- Motieven; 
Verzoening,  liefde,  eenzaamheid en herhaling.

 

- Vertelsituatie; 
Er is sprake van auctoriale verteller. Hij overziet alle gebeurtenissen en kent de gedachten en gevoelens van alle verhaalfiguren.

 

- Tijd;
Het verhaal speelt zich een paar jaar na de Tweede Wereldoorlog af. De vertelde tijd is heel moeilijk op te maken uit het verhaal, maar ik schat dat het ongeveer 2 jaar is.

 

- Ruimte
Het verhaal speelt zich in heel verschillende ruimten af:
Bij de notaris, in een café, op het dorpsplein, in en om de hoeve, bij Saren binnen, in de rechtszaal, bij de ruïne.
Het is nogal onduidelijk waar de roman speelt. Het dorp ligt in heuvelachtig terrein, in een land dat de juryrechtspraak, de eed op de Bijbel en de doodstraf door ophanging kent. Ook leven er raven in het wild. Misschien ligt het dorp in Frankrijk, de naam van Maulveau wijst namelijk in die richting, maar er zijn ook Engelse en Oost-Europese namen: Woolky, Kladak, Zarmut. Waarschijnlijk heeft Nijenhuis de plaats vaag willen laten om aan te geven dat de problemen die hij aansnijdt, overal voorkomen.

 

- Verhaalfiguren

Hoofdpersonen
Vergy Maulveau: Hij is 42 jaar, heeft een roodbruin gezicht en blauwe ogen. Hij is een sterke en onbuigzame man en eigenaar van de Pesthoeve. Soms is hij barmhartig; soms genadeloos. Dit karakter verandert in de loop van het verhaal. Van een stugge, hardnekkige man, verandert hij in een liefdevollere man die oog krijgt voor zijn omgeving (en voor Ilze).
Jakob Kladak: Dit is een round character. Zijn karakter verandert in de loop van het verhaal behoorlijk. Hij is een heel onzekere man, die zijn geloof in God totaal kwijt is. Later leert hij zelfstandiger, maar afhankelijk van God, te worden. Hij is 30 jaar, erg mager, maar heeft een sprekend gezicht. Van beroep is hij dominee. Eens heeft hij meegemaakt, dat een vleugel van de kerk instortte, waarbij velen stierven. Hij vluchtte weg; hij is bang God te ontvreemden. Hij wordt dominee in het dorp waar ook Vergy woont. Je merkt dat hij niet aardig is tegen de boeren, eigenlijk dat hij de hele gemeente niet lief heeft. Je merkt dat in zijn gemeentelijke taken tekort schiet.
Ilze Zarmut: Zij is de zuster van een overleden krankzinnige. Ze zoekt Vergy op om te vragen hoe er zulke gemene verhalen over haar broer in de krant staan. Op de terugweg krijgt ze een ongeluk en verkeerd lang op Vergy’s hoeve. Ze is 27 jaar, heeft grijze ogen en blond haar. Verder is ze is lang en slank. Ze lijkt best veel op Majade; de overleden vrouw van Vergy. Wanneer ze voor het eerste voorbij komt in het verhaal, had ze zo’n sfeer van verdriet bij zich, dat de caféhouder het zelfs merkte. Dit was namelijk het verdriet van haar broer, de krankzinnige. Later leert ze hiermee leven en leer je de echte Ilze kennen, die oog heeft voor een ander.

 

Bijpersonen

De krankzinnige: Hij is de broer van Ilze. Hij heeft na de WOII als een dier in het bos naast Vergy’s 2e hoeve geleefd. Hij had een wilde bos haar en een lange baard; ook miste hij een duim en vingers.
Juffrouw Radek: Huishoudster; eerst van dominee Kladak, daarna van Maulveau. In de loop van het verhaal, verandert ze van een bazige vrouw in een vrouw die liefde voor de medemens kent.
Ezen: Boerenarbeider met een zwak gestel, maar met het oog op Christus. Ezen is een zachte en betrouwbare man. Ook is hij heel trouwhartig en godvrezend. ‘Ik zal spitten en niet moe worden.’ Op een keer is hij met de trekker door een duiker gezakt. Toen Vergy, Ilze en juffrouw Radek bij hem kwamen, kon hij het bijna alleen maar hebben over zijn eigen akker. Zijn laatste woorden gaf hij aan Ilze. Hij verzocht haar Kosja te doden; hij vertrouwde haar niet.
Vaderis: Boerenarbeider, plaatsvervanger van Ezen. Het is een sterke kerel met een betrouwbaar gezicht. Later woont hij in 1 van de bijgebouwen van de hoeve. Hij is getrouwd en krijgt een baby.
Saren: Hij is een slechterik en een stroper, maar wordt de 1e werknemer van Vergy. Het is een sterke en driftige man die niet gecorrigeerd wil worden. Als hij even bij Vergy gewerkt heeft, sturen ze hem heel erg ver weg. Ze zijn namelijk bang dat hij de hoeve in brand steekt, als wraak op Vergy, die hem in elkaar geslagen heeft. Later, bij een vechtpartij met Vergy, moet hij het leven laten. Woolky: De plaatselijke kruidenier. Hij krijgt van Ilze een klap in zijn gezicht, vanwege een grof liedje over de hoeve. Woolky is enorm nieuwsgierig.
De burgemeester: Werkt in de gemeente waar Vergy zijn hoeve heeft. De burgemeester is eigenlijk erg dom, maar houdt wel van sensatie. Vaak draagt hij wat slobberige kleren en door zijn manier van leven, ziek Kladak er geen gat in, om hem te bekeren.

Verder komen er in het boek ook nog de krankzinnige, , de rechter, de aanklager en de baron in voor.

- Taalgebruik;
Nijenhuis is heel sterk is in zijn dialogen. De gesprekken zijn levendig en humoristisch. De dialoog tussen de aanklager en de baron is een voorbeeld van Nijenhuis’ geestige taalkracht. Hij houdt ervan iets plechtigs te vergelijken met iets gewoons. Bijvoorbeeld: ‘Op het groene laken van het biljart dreef zijn hoge hoed als een pan in een eendensloot.’ Verder valt er weinig te zeggen over het taalgebruik. Het was erg duidelijk en ik ben geen lastige zinnen of woorden tegengekome

3. Biografische gegevens van de auteur
Berend Nijenhuis werd geboren op maandag 16 november 1914 in Heerenveen. Zijn roepnaam was Bé. Hij groeide op in een gezin van drie kinderen. Hij was twee jaar jonger dan Henk en zes jaar ouder dan Piet. Zijn vader verkocht in een winkeltje kruidenierswaren en lekkernijen. De drie kinderen hielpen altijd mee in de winkel.

Omstreeks zijn vijfde jaar kwam hij voor het eerst in aanraking met kunst met een hoofdletter K. Hij schrijft dat zijn oudere broer Henk voorlas uit een boek De Boze Koster van W.G. van de Hulst. De verhalen grepen hem zo aan dat hij interesse ging krijgen in vertelkunst.

Op school was hij niet succesvol. Hij was veel te ongeduldig om te leren. Na twee jaar op de ULO ging hij naar een handelsavondschool. Toen hij niet meer leerplichtig was, ging hij van school af. Voorlopig kreeg hij werk in de winkel van zijn vader. Al snel bleek dat hij voor dit soort werk niet geschikt was. In die tijd daarna deed hij allerlei soorten werk. Hij was vertegenwoordiger in touw, verkoper van kaas en van sigaren. Zeker in de crisisjaren was het moeilijk voor hem aan werk te komen.

In 1933 ging de kruidenierswinkel van zijn vader failliet. Dat was in die tijd een schande. Twee jaar later verhuisde de hele familie van Friesland naar Brabant. Ze verhuisden kort daarna naar Arnhem. Daar deed hij belijdenis van zijn geloof in de Gereformeerde Kerk. Nijenhuis was gelovig maar men kon niet goed over God praten met hem. Dit kom je ook in zijn boek tegen. Vergy gelooft wel, in zekere zin, in God, maar er met iemand over praten doet hij weinig.

Hij kreeg later een baan als verzekeringsagent. Het omgaan met mensen vond hij leuk, maar hij was niet geschikt voor het harde leven van de handel. Vanaf 1938 ging hij bij de familie van Dijk wonen. Hij voelde zich daar erg goed thuis. Hij was daar sterk bevriend met Herman Thijs, ook kostganger bij Van Dijk. Herman trouwde na de oorlog maar Nijenhuis praatte nooit over meisjes.

De tweede wereld oorlog heeft grote indruk op hem gemaakt. De familie Nijenhuis was tegen de NSB. Nijenhuis deed mee aan verzetswerk. In 1942 verhuisde hij naar Vught om daar onder te duiken. Zo nu en dan werkte hij nog bij het verzekeringsbureau, maar voornamelijk was hij bezig met het verzetswerk. Op een dag werd hij gearresteerd met een tas vol papieren voor het verzet. De papieren wist hij kwijt te raken door een goede agent. De argwaan bleef, dus werd hij naar kamp Amersfoort gestuurd. In het kamp beleefde hij een vreselijke tijd, waar hij zijn hele verdere leven nog last van had. Hij schreef een brief naar huis om de familie gerust te stellen. Hij vertelde in die brief niets van de martelingen, het zware werk en alle andere terreur die in het kamp heerste. De familie thuis bad elke dag voor hem. Hij liep een infectie op en zijn broer Henk zorgde voor zijn vrijlating. Henk was namelijk onderdirecteur bij de Bredase gevangenis. Maar de oorlog was nog niet voorbij. Begin 1944 kreeg hij een oproep om in Duitsland te gaan werken. Hij dook onder bij de familie Frigge.

Na de oorlog werd hij journalist bij het dagblad Trouw, zijn eerste letterkundige baantje. Omstreeks 1950 gingen hij en zijn broer Piet weer bij hun ouders wonen. Hij schreef dan vaak de hele nacht door. Hij wilde fulltime gaan schrijven. Hij probeerde het eerst voor De Spiegel, een christelijk nationaal weekblad. Daarna ging hij romans schrijven. Zijn eerste roman kwam uit in 1952 en heette Dossier 333. Nijenhuis was toen al achtendertig. Twee jaar later verscheen zijn tweede boek Laatste Wagon, een jaar later De familie Heesters. In 1956 kwam De Tornado uit.

Na het succesvolle uitkomen van De Tornado begon hij een nieuwe roman: Dieven in de sneeuw. Hij werkte er uiteindelijk zes jaar aan, maar kon het niet voltooien. Dat kwam doordat zijn moeder in die tijd stierf. Door het verdriet kon hij niet schrijven. Uiteindelijk kon hij niets meer schrijven. De problemen in de roman over godsverduistering waren teveel voor hem. Na zes jaar ploeteren begon hij aan een nieuwe roman: Tok tok tok, alweer geen ei.

Nijenhuis woonde met zijn broer Piet nog altijd bij zijn vader. Hij leefde erg teruggetrokken en had daarom weinig sociale contacten. In die tijd was hij in behandeling bij een psychiater. Niet veel later werd hij ziek. De longspecialist zei dat hij moest stoppen met roken. Maar hij luisterde niet en bleef roken. Hij werkte toen aan zijn laatste roman: Inspecteur Raynoldi en zijn arrestante.

Nijenhuis ging op zichzelf wonen. Hij was erg eenzaam en belde daarom elke dag met Piet. Hij had altijd zeer nauwe kontakten met zijn familie. Zijn eenzaamheid kwam niet omdat hij ongetrouwd was maar omdat hij niet kon aarden in deze maatschappij. In december kreeg hij griep. Op 1 januari 1972 stierf de 57-jarige schrijver Berend Nijenhuis.

Hij was sympathiek van karakter. Hij was zenuwachtig en een kettingroker. Alleen in een klein en ongedwongen gezelschap kwam hij los. Over zijn werk was hij bescheiden. Hij had heel wisselvallige buien. Het ene moment was hij heel vrolijk en uitgelaten, en het volgende moment was hij heel droevig.

In de boeken van Nijenhuis komen vaak mensen voor die op hem lijken. Zijn boeken zijn niet altijd even succesvol geschreven. Het succes hing vaak af van recensies die dominees over zijn boeken hadden geschreven. Nijenhuis had ook te kampen met de afnemende christelijke cultuur. Verder werkte hij nooit mee aan lezingen over zijn boeken. Hij was er veel te zenuwachtig voor en kon slecht tegen emoties. Tussen 1951 en 1957 schreef hij vijf romans. Uiteindelijk zijn het zeven boeken in twintig jaar geworden.

 

4. Historische achtergrond en de literaire stroming
Historische achtergronden
Berend Nijenhuis is zijn boek niet zomaar begonnen. Al een lange tijd bewonderde hij de Engelse schrijver Graham Greene. Het sprak hem aan dat Greene durfde te schrijven over mensen die worstelden met het Godsbestuur. Op deze manier ontstond een verlangen om ook op deze manier een boek te schrijven.
De oorlog is inderdaad vaak op de achtergrond van het boek aanwezig. Het leven in een concentratiekamp heeft wel grote impact op Bé gehad, maar hij heeft nooit zijn eigen oorlogservaringen in zijn romans verwerkt. Dit kon hij psychisch niet aan ..
Literaire stroming
Existentialisme: ‘In deze stroming staat de mens en zijn bestaan centraal, waarbij de wezenlijk is dat de mens vrijheid heeft, maar ook verplicht is in elke nieuwe situatie keuzes te maken, waarbij hij alleen zelf de verantwoordelijkheid draagt voor zijn eigen leven en niet bijvoorbeeld God of een andere bovennatuurlijke macht. De mens leeft in een gruwelijk wereld, maar houdt toch zijn lot in eigen handen’. Je ziet namelijk terug dat bijvoorbeeld Vergy en Kladak niet met, maar ook niet zonder God willen en kunnen leven. Enerzijds willen ze alles zelf doen, maar anderzijds voelen ze goed aan dát ze niet alles zelf kunnen doen; Gods hulp is zeker wel nodig. Ezen hoeft niet te kiezen tussen een leven met of zonder God. In zijn hart is die ommekeer geweest en hij weet zich te bergen in Christus.

5. Recensie over het boek
‘’De Tornado is een roman met een grote aantrekkingskracht, maar die me ook afstoot, dan opnieuw pakt, maar mij tenslotte gedesoriënteerd achterlaat. De roman lag al een paar jaar op mijn nog te lezen stapel. Het is dat Sandra de maand augustus heeft uitgeroepen tot de maand voor Klassieke Literatuur, anders was het boek er waarschijnlijk nog blijven liggen. Het is echt een boek wat je moet lezen, waar jezelf een beetje toe moet dwingen.
Vergy Maulveau wil een leegstaande boerderij kopen, een prachtige hoeve met veel grond, maar ook met een negatieve geschiedenis van pest, brand, moord en schreeuwende geesten. De plaatselijke bewoners willen er niets mee te maken hebben. Vergy Maulveau is vastbesloten op de hoeve weer te laten floreren. Hij werkt daarvoor zijn plannen uit. Hij sluit vriendschap met dominee Kladek, die Vergy een huishoudster en een boerenknecht, de godvrezende Ezen bezorgt.  Ezen heeft profetische gaven. Het zorgt ervoor dat de ‘pesthoeve’ van Maulveau  en het verhaal iets mysterieus houden, ook nadat het spook is ontmaskerd. Die ontmaskering brengt Ilse Zarmut naar Vergy Maulveau om haar gal te spuwen over hoe hij gehandeld heeft ten opzichte van haar broer, die jarenlang als een krankzinnige heeft rondgezworven in de buurt van de boerderij. Als zij weggaat, krijgt zij een ongeluk en moet ze noodgedwongen maanden op de boerderij blijven om te herstellen. Het lijden van de verschillende hoofdpersonen, hun strijd, maar ook hun onderlinge relaties en onbeantwoorde liefdes worden verteld vanuit een alwetend perspectief, die soms met een enkele zin een blik gunt in de toekomst.

Het is niet duidelijk waar de roman zich afspeelt. De namen van de karakters geven ook geen hint voor de plaatsbepaling. Er wordt geen jaartal genoemd, hoewel er sprake is van na de Tweede Wereldoorlog. Dat is vreemd want op een gegeven moment gaan Ilse en Jacob naar  “het Woord”; Kaj Munk, terwijl de beroemde Deense prediker in oorlog is omgekomen. Blijkbaar zijn tijd en plaats voor de schrijver B. Nijenhuis van ondergeschikt belang en benadrukt hij zo het universele  thema van deze roman; de grote vragen rond het lijden, de strijd die de mens heeft met God.  Dat is iets waar Nijenhuis om geroemd wordt en daardoor heeft de Tornado een plek heeft gekregen in de CLO 15.  Volgens Tjerk de Reus één van de beste christelijk geïnspireerde romans uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Dat maakt mij nieuwsgierig naar het verhaal, ook al heb ik het ooit al eens gelezen. Toch geeft het boek geen verpletterende indruk. Veel details was ik alweer vergeten, zoals bijvoorbeeld de manier waarop Nijenhuis het gezicht laat spreken, door middel van hangwangen en het strak trekken van de neus. Zelden heb ik zulke aparte zinnen gezien, die gewijd zijn aan non-verbale communicatie. Overigens zijn de dialogen sowieso van een heel ander niveau. Is dit de manier van converseren in de jaren vijftig? Los van de beleefdheid, lijken de gesprekspartners elkaar voortdurend uit te dagen met hun woordenspel. Halverwege het boek heb ik het gevoel dat het zware thema over het lijden nog maar nauwelijks uit de doeken is gedaan. In eerste instantie lijkt het vooral een horrorverhaal en een satire over dorpspolitiek.
Als aan het eind van de roman de tornado komt, is dat veel meer dan een allesverwoestende storm. De beeldspraak over het leven en de onderlinge relaties van mensen is magnifiek:
“Hij was ongeveer een kwartier voor de tijd geboren uit tuimelende winden die op wilde vaart op elkaar toe joegen, trachtend elkaars kracht te vernielen, elk slechts levend voor zichzelf en zijn eigen woeste baan. Maar uit elke vernielende kracht was een grotere kracht tevoorschijn gekomen; gigantische luchtstromingen, alle bezield met tegenovergestelde bedoelingen. Tot de winden ten slotte begrepen hadden dat juist in die tegenovergestelde bedoelingen hun kracht school: een najagen en opzwepen van elkaar tot een wervelende orgie van samenbundelende krachten.”
Dan besef je waar liefhebbers van Nijenhuis het over hebben. Indringend vond ik ook het gebed van de dominee op de zolder van de boerderij, als hij zijn lijden uitschreeuwt naar God, vooral het onvermogen om nabestaanden te troosten. Wat blijft is de constatering  van Ilze ‘Dit is het raadsel voor alle mensen’ (..) ‘en het is niet opgelost’. ‘’

B-deel; citaten

Citaten waaruit duidelijk wordt wat de personages in het boek belangrijk vinden in het leven. Welke keuzes maken ze?

1. ‘’… zei Ezen nadenkend: ‘Maar hoe kon hij dan in leven blijven?’ Vergy haalde zijn schouders op. ‘Zo ongeveer als een dier. Hij moest zich voeden met wat hij vond.’ Hij voegde er met afschuw aan toe: ‘Eigenlijk zag hij er ook uit als een dier.’ Het gevoelige gezicht van Ezen was verdrietig geworden. ‘Als een dier’, zei hij zacht, ‘een schepsel van God’. (Blz. 73)
Je ziet in dit citaat, dat Ezen het belangrijk vindt dat mensen het goed hebben in hun leven. Niet ‘goed’ in de zin van erg welvarend zijn en alles hebben wat je hebben wil, maar wel dat je kunt leven in goede levensomstandigheden. De krankzinnige heeft maanden ‘als een beest’ geleefd in de wildernis. Ezen had een ernorm zwak voor zulke personen.

2. Hij staarde een moment voor zich uit. Toen keek hij haar aan alsof ze hem geslagen had. ‘Doe dat niet’, zei hij, bijna bevend, ‘hij vecht met God’.  (…) ‘In dat geval’, zei ze bedaard, ‘vecht hij ook met mij’. Hij zweeg en ze staarde lang en nadenkend naar de bossen zonder dat zij ze zag. ‘Ja’, zei ze tenslotte langzaam knikkend, ‘ik geloof dat je in alles gelijk hebt, Ezen. Hij vecht met God en hij vecht met mij; al vanaf de eerste dag dat ik hier kwam heb ik het gelezen in zijn ogen.’ Hij zei waarschuwend: ‘God kan het winnen en dan kan u het toch nog verliezen.’ (Blz. 191)
Weer wil Ezen het beste voor iedereen. Hij praat met Ilze over Vergy. Ze concluderen dat hij vecht; met God en met Ilze. Ilze stemt in met de uitspraak van Ezen maar gaat met een negatieve klank in haar stem praten over Vergy en zijn gevecht. In plaats van dat Ezen mee gaat praten, hoe erg het wel niet is dat Vergy op zo’n manier met zijn medemens omgaat, betrekt hij God in het verhaal. Hij gelooft dat God Vergy’s harde hart kan verbreken. Niet dat hij het Ilze gunt om ‘in gevecht te zijn’ met Vergy. Hij voegt eraan toe, op een waarschuwende, dat Ilze alsnog kan verliezen wanneer God wint. Hij bereid Ilze eigenlijk voor op een verloren wedstrijd en hij moedigt haar aan om tevreden te wezen met de keuzes van God. Je kunt dus merken dat hij graag wil, dat het met zowel Vergy als met Ilze goed komt.
Citaten waaruit duidelijk wordt hoe de personages omgaan met hun medemensen. Tonen ze zich verantwoordelijk voor elkaar?

 

3. Toen Ilze Zarmut door Vaderis op het bed gelegd werd, had juffrouw Radek naar het witte gezicht gekeken en Vaderis geboden dat hij weg zou gaan. Het sterke hart van juffrouw Radek brak haast van verdriet omdat de verlatenheid op het witte gezicht zo groot was. Zo oneindig groot was, dat juffrouw Radek gedacht had dat nooit een dood gezicht zo eindeloos verlaten zijn kon, alleen het gezicht van een levende kon zo hevig zwijgen in verlatenheid. Toen had juffrouw Radek haar gezicht gelegd op het gezicht van Ilze Zarmut en gefluisterd: ‘Stil maar kind, stil maar, je pijn stroomt over in mijn hart. Wat zal lijden zijn als je het niet samenvoegt? Is je wang koud als van een dode, God neme je ziel. Is hij niet koud als van een dode, ik haal wijn’.

Dit is een erg mooi stukje uit het boek. De grote, harde juffrouw Radek verandert in één oogopslag in een zachte, gemoedelijke vrouw. Ze neemt haar verantwoordelijkheid over Ilze’s voor 100%, naar de mensen gezien. Toch legt ze het ook helemaal in Gods handen. Als Hij vindt dat Ilze moet sterven, zal dat gebeuren met vrede in het hart van juffrouw Radek.

4. ‘Concu… Jij grote smeerlap, dat ik je nou pas in de gaten krijg’, raasde Wooly. ‘Jij wilt er geen werk van maken omdat je er geen werk van maken mag. En nou probeer je me bang te maken. Maar ik weet wie hierachter zit. Jij door en door verdorven corrupt vod dat je bent.’ De veldwachter zuchtte diep. ‘Ik zou nog liever sterven dan dat ik dat verstaan had, mijnheer Woolky, maar dan moet u nou ook ophouden. Tenslotte ben ik een stuk van de wet.’ ‘Jij bent een stuk van een ezelskont’, tierde Woolky.(Blz. 117)
In dit citaat probeert Woolky aangifte te doen van ‘mishandeling’. Ilze heeft hem namelijk geslagen, omdat hij een schunnig liedje had gemaakt, over de koop van de hoeve. Dit kon ze niet hebben, omdat ‘het spook’ verwees naar haar eigen broer. Woolky wil in zijn leven alleen maar gelijk hebben en hij accepteert het niet door iemand gecorrigeerd te worden. Hij zit ook in de politiek; vandaar dat de veldwachter het niet slim vindt om aangifte te doen. Omdat Woolky het nou eenmaal belangrijk vindt in het leven gelijk te krijgen, houdt hij voet bij stuk en krijgt voor de zoveelste keer ruzie. Het respect is hier ver te  zoeken ..

5. “De achtergrond van het lijden,” begon hij, en brak weer af. Ze vroeg genadeloos: “En waar is de achtergrond van het lijden?” “Job…”, begon hij aarzelend, daarop zweeg hij opnieuw. Toen zei hij: “Christus, de liefde van Christus.”(blz. 127)                       ‘Ga naar haar toe,’ herhaalde Jacob Kladak. Dringend zei hij erachteraan: ‘Verlos haar, verlos haar van de haat’. (blz. 129). 
‘Ja’, zei ze ’Je ruikt naar de stal. Dus hij heeft iemand uit de stal gestuurd om met me aan te pappen.” (blz.130) (…)
“Jezus Christus,” zei Ezen, “heeft  ook naar de stal geroken. Ik dien Hem.” (blz. 130)
Dominee Kladak praat met de ziekte Ilze, die alweer begint op te knappen. Hij praat met haar over haar broer en over andere dingen uit haar verleden. Langzaam probeert hij het ‘gewone’ gesprek, te sturen naar een pastoraal gesprekje. Hij begint over het lijden, wil het leven van Job als voorbeeld gebruiken maar probeert dan toch nog bemoedigend te zeggen dat Christus Liefde ís, maar dit ook nog eens aan ons geeft. Maar vlak daarna kan Kladak het gesprek niet meer leiden. Niet dat er geen dominees zijn die het moeilijk vinden een pastoraal gesprek te voeren, maar bij Kladak merk je toch wel, dat hij een dominee is die predikt om zijn eigen eer. Ezen wordt geroepen en gevraagd om Ilze te helpen; ze is helemaal angstig geworden. Ilze verwijt het Kladak dat hij ‘iemand uit de stal’ heeft gestuurd. Ezen had dit als iets negatiefs kunnen opvatten, maar hij weerlegt haar woorden dat het een soort zegen is, omdat Christus Zelf óók in een stal gelegen heeft.

 

Citaten waaruit duidelijk wordt welke ideeën de personages hebben over de samenleving.

6. “Ilze zag hen ineens voor wat ze waren: een stelletje vermoeide decadente intellectuelen. Ze hadden afgedaan met God, nu hadden ze niets anders meer over dan elkaar pijn te doen, elkaar en zichzelf. Ze waren zelfs te moe geworden om hun kwelzucht nog te kunnen verbergen. O God, dacht ze ineens woest, wat is de wereld een boeltje geworden,wat een boéltje.” (blz. 269)
Na de rechtspraak tegen Vergy, zit Ilze in een restaurantje. Daar zitten een paar luitjes die er niet direct zo prettig en aangenaam uitzien; ook zitten ze elkaar de hele tijd te beledigen. Daarna denkt ze heel direct hoe ze over de mens en over de samenleving denkt. Ze vindt dat de wereld een boeltje is geworden, die God totaal verloren en vergeten zijn. In dit citaat proef je opstandigheid in haar hart tegen deze personen maar tegelijkertijd merk je ook dat ze hoopt dat het ooit anders zal worden. Dat ook deze mensen positief mogen bijdragen aan de samenleving. Later heeft Ilze het over deze indruk met dominee Kladak. Ze zegt dat hij maar eens moet gaan kijken in het restaurant, als het lef heeft; ‘daar zitten er vier in de hel’..

 

En vooral: citaten waaruit duidelijk wordt hoe de personages denken en spreken over God.

7. ‘Dominee Kladak glimlachte. ‘Hoe voel je je nu, Ezen?’ vroeg hij. ‘In Gods hand’, zei Ezen. Toen liep hij haastig weg, maar Vergy zag dat zijn lippen beefden. (Blz. 39)
In het citaat hierboven, merk je direct dat Ezen een gelovig man is. Het stukje speelt zich af, net nadat hij net is aangenomen als werknemer bij Vergy, op de nieuwe hoeve. Je ziet dat hij, zelfs in het werk dat hij doet, zich afhankelijk stelt van zijn Vader.

8. ‘Dat heb ik geleerd van mijn zwakke lichaam,’ zei hij. Trots zei hij erbij: ‘Als ik Sarens kracht had, mijnheer, of de uwe, ik spitte viermaal vlugger dan u beiden, maar…” Hij brak af, doch ineens hief hij zijn hoofd op en keek over de glanzend geploegde akkers, zich uitstrekkend naar de verre einder. Zijn gezicht was plotseling hevig ontroerd. “Op de nieuwe aarde,” zei hij zacht, “zal ik God vragen zo’n akker voor Hem te mogen spitten, helemaal alleen. Ik zal spitten en niet moe worden, ”Hij herhaalde: “Spitten en niet moe worden. (Blz. 46)
In dit citaat zie je opnieuw dat Ezen een gelovig man is. Hij gelooft en vertrouwd erop, dat hij later op de nieuwe aarde mag komen werken voor God, om Hem te loven en te prijzen. Hij weet dat zijn aardse lichaam aftakelt, dat hij met dit lichaam niet meer kan spitten als een jongeman. Toch kan hij met overtuiging verkondigen, dat dit later anders zal zijn. Hij zal God vragen of hij een akker voor Hem mag spitten, helemaal alleen, als een jongeman.

9. Dominee Kladak vertelt Vergy dat hij bij de meeste gelegenheden aanwezig moet zijn: “Als ze je gemist hebben spreekt iedereen je er over aan. Behalve de dokter. Die weet er altijd wel een bevalling tussen te schuiven, meestal met recht want daar zijn ze hier erg vlug mee. Vlugger met bevallen dan met dopen. Komt u wel eens in de kerk?” Vergy aarzelde even, toen zei hij: “Nooit.” “Jammer, ik ben de moeite waard.” Er klonk duidelijk verbittering in zijn stem. Vergy ging er niet op in. “Hoe denkt u over de burgemeester?” vroeg hij. Zonder te aarzelen zei dominee Kladak: “Een mengsel van domheid en slimheid. Ik zou hem eigenlijk moeten bekeren maar ik zie er geen gat in. Vergeet niet dat hij nog drinkt ook. Wat hij zich overdag voorneemt weet hij ’s avonds niet meer, en wat hij zich ’s avonds voorneemt is hij overdag vergeten. Ik laat hem over aan God.”  (blz 27)
Dit is één van de vele citaten die laten zien dat dominee Kladak eigenlijk helemaal geen ‘van God-geroepen’ dominee is. Hij prijst zichzelf vanwege zijn goede preken en kan over bijvoorbeeld de dokter geen goed woord spreken. Niet dat dominees geen zonde doen, maar in zijn ambt gaat het meer om hem dan om God en Zijn Woord. Ook de uitspraak ‘ik zou hem eigenlijk moeten bekeren’ laat zien dat Kladak veel van zichzelf verwacht. Maar de prediking kan ook een dominee alleen maar tot het oor brengen. Wel zie je later in het verhaal, dat Kladak zijn eigen zondige bestaan gaat inzien.

10.  “Ze begon de opdracht van Ezen in een steeds helderder licht te zien. Op het ogenblik dat hij die woorden zei moest hij reeds zo dicht bij God geweest zijn dat hij zich niet had kunnen vergissen; of op zijn minst had zijn gelovig hart gewerkt als een klankbord van de hemel. En met haar tanden op elkaar nam ze zich voor, datgene in Vergy wat van God was bij te staan en datgene wat van de duivel was te doden, zelfs al was dat Kosja.” (blz. 228)

Vlak voordat Ezen stierf, nadat hij met zijn trekker gekanteld was, beval hij Ilze het paard Kosja te doden. Hij vertrouwde het paard van Vergy niet. Ilze twijfelde lang, maar begon toch in te zien dat dit woorden uit zijn doodsnood waren geweest. Ze nam zich zelfs voor om achter God te gaan staan en alles wat van de duivel was te verwerpen. Dit geeft aan dat Ilze toch gelooft in God, al wil ze daar niet altijd voor uitkomen. Later bevestigd juffrouw Rade dit als Vaderis vraagt waarom Ilse het paard gedood heeft:
    ‘Langzaam en nadrukkelijk zei ze: ‘Dit was een zaak tussen haar en God en niemand anders’.

 

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.