Titel: De stille kracht
Schrijver: Louis Couperus
Uitgever: Querido Amsterdam
Eerste druk: Amsterdam: Veen 1900 Eerste druk deze uitgave: 1984
Analyse:
Titelverklaring: Er gebeuren allerlei onverklaarbare dingen op Java. Dit zou komen door ‘de stille kracht’; een Indisch mysterie.
Samenvatting: Otto Van Oudijck is resident van het Binnenlands Bestuur. Zijn vrouw Léonie houdt nogal van avontuurtjes met haar stiefzoon Theo en met Addy. Eva Eldersma de vrouw van secretaris Onno neemt alle sociale taken van een residentsvrouw over van Léonie. Tijdens één van haar open huizen doen ze een tafeldans, deze voorspelt dat er donkere tijden aankomen. Otto is somber, hij komt er achter dat zijn vrouw vreemd gaat en heeft ruzie met regent Soenario. Eva voelt zich lusteloos en controleur Frans van Helderen probeert haar op te vrolijken, dit leidt tot roddels. In het huis van Otto spookt het en al het personeel en familie vlucht weg, hij blijft alleen achter. De ‘stille kracht’ verdwijnt als hij een gesprek heeft met Soenario en zijn moeder. Toch blijft het onrustig, ook omdat Léonie weer terug is met haar avontuurtjes. Otto betrapt zijn vrouw met Addy en scheidt van haar, Theo helpt hij aan een baan en Doddy is door een smoes van Léonie verloofd met Addy. Otto neemt ontslag en gaat een teruggetrokken leven leiden.
Schrijversinformatie: Louis Maria Anne Couperus wordt geboren op 10 juni 1863 in Den Haag. Hij brengt een deel van zijn jeugd op Java door. In 1878 keert hij terug naar Nederland. Couperus volgt het HBS in Den Haag, maar heeft het daar niet naar zijn zin.. Hij besluit Nederlands te gaan studeren en behaalt in 1886 de akte Nederlands MO. Zijn debuut als dichter maakt hij in De Gids, waar hij zelfs korte tijd redacteur van is. In 1889 schrijft hij de roman ‘Eline Vere’ en in 1891 trouwt hij met zijn nicht Elisabeth Baud. Hij schrijft de psychologisch-realistische roman ‘Van oude menschen, de dingen die voorbijgaan’ (1906). Hij werkt enige tijd als journalist bij Het Vaderland en de Haagsche Post. In 1923 overlijdt hij. Na zijn overlijden komen de prozawerken ‘Het snoer der ontferming en Japansche legenden’ (1924) en ‘Nippon’ (1925) uit. In de jaren 1952-1957 verschijnen zijn ‘Verzamelde Werken’, gevolgd door de gedichtenbundel ‘Nagelaten werk’ (1976).
Thema: Een belangrijk thema is mysterie, er gebeuren allerlei onverklaarbare dingen in het residentiehuis. Door de inheemsen wordt het ook wel de ‘stille kracht’ genoemd. Eerst wil Van Oudijck er niet aan geloven, maar na een tijdje accepteert hij het wel. Ook (familie)liefde is belangrijk. Léonie is getrouwd met Otto van Oudijck en Onno met Eva Eldersma. Maar de huwelijken zijn niet echt vaste huwelijken. Zo doet Léonie het met haar stiefzoon Theo en met ‘het vriendje’ van haar stiefdochter Addy. Hele families lopen door elkaar omdat ze niet alleen van hun echtgenoot/echtgenote kunnen houden.
De idee: De idee zou kunnen zijn dat de natuur sterker is dan mensen. De personen zien telkens een witte hadji en daarna gebeurt er iets. Nou is een hadji niet de natuur, maar gebruikt wel de krachten daarvan. Alle (hoofd)personen krijgen te maken met tegenslagen. Deze personen zijn over het algemeen de Nederlanders. Je zou dus kunnen zeggen dat de hadji de buitenlanders weg wil hebben. En dan kan de idee zijn dat Indië verlost zou moeten worden van de Nederlandse overheersing. Dus dat het onafhankelijk zou moeten worden.
Personen: Otto van Oudijck is de resident bij het Binnenlandse Bestuur. Hij is een belangrijk man en zijn hele leven staat in het teken van werken. Hij is voor de tweede keer getrouwd en dit keer met Léonie. Uit zijn eerste huwelijk heeft hij kinderen, Theo en Doddy. Verder heeft hij nog twee kleine kinderen, René en Ricus en een zoon die hij niet heeft geaccepteerd.’De stille kracht’ ontkent hij eerst, maar moet er uiteindelijk toch aan toegeven. Hij neemt ontslag en gaat een teruggetrokken leven leiden. Léonie van Oudijck is de tweede vrouw van Otto. Ze gaat vaak op ‘vakantie’ om daar met andere mannen af te spreken. Haar personeelsleden hebben ontzag voor haar. Ze krijgt een geheime verhouding met Theo, haar stiefzoon en later krijgt ze ook een relatie met Addy de Luce. Als zij en Addy worden betrapt, verzint ze een smoes en vertrekt ze naar Parijs. Theo van Oudijck is de zoon van Otto en is 23 jaar. Hij lijkt erg op zijn vader en heeft een geheime verhouding met zijn stiefmoeder. Hij kan niet lang werken en heeft daarom ook verschillende baantjes. Doddy van Oudijck is dochter van Otto en is 17 jaar. Ze is verliefd op Addy de Luce en wil met hem trouwen. Haar stiefmoeder krijgt een geheime relatie met Addy, maar als ze gesnapt wordt, zegt ze, om zich eruit te redden dat Addy om de hand van Doddy heeft gevraagd. Hiermee is Doddy heel blij. Addy de Luce en zijn familie zijn eigenaar van een suikerfabriek. Addy valt goed bij de vrouwen en maakt daar dankbaar gebruik van. Hij is er trots op dat hij de vrouwen jaloers maakt. Eva Eldersma neemt alle sociale taken van een residentsvrouw over van Léonie. Dit vindt ze niet zo heel erg, omdat ze zo wat om handen heeft. Haar man Onno is alleen maar druk bezig met zijn werk. Ze krijgt veel steun van Frans van Helderen, die verliefd op haar is. Maar door allerlei roddels wordt deze vriendschappelijke relatie verstoord. Regent Raden Adipati Soerio Soenario is getrouwd met een Solese prinses. Hij kan het niet goed vinden met Otto. Alle geheimzinnige gebeurtenissen worden aan hem toegewezen.
Verder zijn er nog twee kleine kinderen van Otto en Léonie, René en Ricus. Maar zij spelen een niet zo grote rol. Net zoals Onno Eldersma de man van Eva en Ida en Frans van Helderen. Er wordt ook gesproken over en met si-Oudijck, dit is een buitenechtelijk kind van Otto en een huishoudster.
Opbouw: Het verhaal bestaat uit zeven hoofdstukken, die weer zijn opgedeeld. Het eerste hoofdstuk gaat voornamelijk over de residentenfamilie, het tweede hoofdstuk over Eva Eldersma, het derde speelt zich af rondom de suikerfabriek Patjaram, het vierde behandelt resident Van Oudijck, het vijfde gaat weer over Eva Eldersma, het zesde geeft het hoogtepunt van de stille kracht weer en het laatste hoofdstuk is een afsluiting, geeft het resultaat van de stille kracht weer. Het verhaal is zo opgebouwd dat het steeds erger wordt; een climax. Er is eerst een soort stilte voor de storm, dan breekt de storm uit en tenslotte gaat deze weer liggen. Het is een storm die wordt opgewekt door de witte hadji. Of zoals de laatste zinnen: En in het voelen ervan, tegelijk met de weemoed van hun afscheid, dat zo dadelijk dreigde, zagen zij niet, te midden der golvende, deinende, gonzende menigte, die als eerbiedigblijk voortstuwde de gele en purperen voornaamheden der uit Mekka terugkerende hadji’s – zagen zij niet die éne grote witte, rijzen boven de menigte uit en kijken met zijn grijnslach naar de man, die hoe hij ook zijn leven geademd had in Java, zwakker was geweest dan Dát... (blz. 238)
Spanning: Door het telkens wederkeren van een hadji, die door verschillende mensen telkens wordt gezien, wordt de spanning opgebouwd. Je weet niet wat die nou precies doet, daar kom je op het eind pas achter. Ook de spanningen tussen de personen zorgen voor spanningen in het boek. De spanning zit vooral om Léonie heen, zij zorgt voor veel leven in de brouwerij. De ‘stille kracht’ zorgt voor vragen. Want wat is het, wat doet het en waar komt het vandaan? Wat heeft het voor invloed op de personen? En bestaat het echt? Dat waren allemaal vragen die het boek bij me opriep.
Tijd: Het verhaal is chronologisch en speelt zich in een tijd af, waarin de Nederlanders Indië overheersten. Dus rond het eind van de 19e eeuw. Het verhaal speelt zich in ongeveer een jaar af. Een jaar waarin heel veel gebeurd. Alles is in de verleden tijd geschreven, alleen als de personen met elkaar spreken is het wel in de tegenwoordige tijd. Zie ook hieronder; Van Oudijck was die dag naar het bureau geweest, toen hij, thuiskomende, dadelijk tegemoet werd gekomen door Léonie. ‘De Raden-Ajoe Pangéran is hier.’ Zeide zij. ‘Al seder een uur, Otto. Zij zoû je gaarne willen spreken. Zij heeft op je gewacht.’ (blz. 121) Het boek is al heel wat jaartje oud, dat kun je ook zien aan de manier van schrijven, maar daar later meer over.
Ruimte: Het meeste speelt zich al in het dorp Laboewangi (Java). Een gedeelte van het verhaal is in Ngadjiwa en in de suikerfabriek Patjaram. De ruimte heeft wel wat mystieks, zodat de ‘stille kracht’ goed z’n werk kan doen. Dat zou niet kunnen als het in Nederland was geweest. Ook niet omdat de Nederlanders de baas spelen over de ‘gewone’ bevolking. Daarom klopt de ruimte ook precies. Er wordt veel aandacht aan de ruimte besteed, het wordt allemaal heel precies beschreven. Het boek begint er ook mee, De volle maan, tragies die avond, was reeds vroeg, nog in de laatste dagschemer opgerezen als een immense, bloedroze bol, vlamde als een zonsondergang laag achter de tamarindebomen der Lange Laan en steeg, langzaam zich louterende van hare tragische tint, in een vage hemel op. (blz. 5)
Perspectief: Het verhaal is geschreven in hij/zij-perspectief. Er wordt verteld wat de personen als het waren tegen zichzelf hardop zeggen. Zo kom je te weten wat de mensen denken over dingen en over elkaar. Eigenlijk ben je als lezer een wolkje in de lucht die de belevenissen bekijkt. Je kijkt vooral met Van Oudijck mee, maar ook een paar hoofdstukken met Eva. Toch is Otto de belangrijkste persoon in het boek, vooral omdat het om zijn familie draait. Het meeste wordt dus vanuit zijn positie bekeken.
Stijl: De stijl is niet echt wat ik gewend ben, het is ouderwets. Dat kan ook kloppen; het is ook een oud verhaal. De mystiek der zichtbare dingen op dat eiland van geheimzinnigheid, dat Java is… Uiterlijk de dociele kolonie met het overheerste ras, dat niet opgewassen was tegen de ruwe koopman, die, in de glorietijd van zijn republiek, met de jonge kracht van een jeugdig volk, gretig en winzuchtig, rond en koel, plantte voet en vlag op de in-een stortende keizerrijken, op de tronen, die wankelden, als had de grond vulkanisch geaardbeefd. (blz. 110-111) De zinnen zijn heel erg lang. Veel zinnen beslaan wel 4 regels, de zin hierboven is 8 regels. De lange zinnen komen vooral door de vele bijvoeglijke naamwoorden in de zin. Deze worden gebruikt om alles te omschrijven. Er wordt heel veel beschreven, alle landschappen, huizen en personen worden uitgebeeld. Dit is voor mij veel te gedetailleerd. Het is niet alleen Oudnederlands, het heeft ook nog Indische woorden, daardoor is het nog moeilijker om te lezen. Ik heb al moeite met het Oudnederlands. Sommige woorden worden uitgelegd met een sterretje, zoals ‘De spen’ * Dispensier, hofmeester (blz. 13) en ‘doepa’ * wierook. (blz. 76) Ook zinnen zijn soms anders dan ik gewend ben; ‘Ach… té!’ zei Doddy. ‘Nu, waarom?’ ‘Pa hoef niet te weten.’ ‘Met wie was je dan? Met Addy?’ ‘Natuurlijk!’ zei Doddy. ‘Zeg, is Stadsmuziek vanavond?’ ‘Ik geloof wel.’ (blz. 15). Het lijkt net alsof ze niet helemaal kloppen. Ik denk dat dit Indisch is. Het is wel even wennen om het zo te lezen, maar naar een paar bladzijdes was ik er wel aan gewend.
Oordeel van de criticus:
Structurele argumenten: Bij dit boek hoort alles wel bij elkaar. De tijd, ruimte en personen horen bij elkaar. Het is alleen, voor mij, ouderwets. Dat komt natuurlijk omdat het ook een oud boek is. Als ik me in die tijd verplaats, dan past alles goed. Je moet alleen die stap nemen om je terug in de tijd te verplaatsen en die stap is best wel moeilijk.
Realistische argumenten: Ik kan me voorstellen hoe het was. Dat komt doordat alles heel uitgebreid wordt verteld. Het is voor mij te uitgebreid, daardoor is dat niet fijn lezen. Maar er wordt wel sfeer gemaakt. Je leest hoe de omgeving eruit ziet en hoe de personen zijn. Het jonge meisje was neder gekomen, neuriënd. Zij was misschien zeventien jaar, en zij leek op haar gescheiden moeder: de eerste vrouw van de rezident, een mooie nonna, die nu te Batavia woonde, en, naar men zeide, een stil speelhuis hield. Zij had een olijfbleke tint, met soms even de blos van een vrucht; zij had mooi zwart haar, dat natuurlijk kroesde aan hare slapen, en in een zeer grote wrong was vastgestoken, hare zwarte pupillen met vonkel-iris dreven in een vochtig blauwwit, waarom zwarte wimpers speelden, op en neêr, op en neêr. (Blz. 13) En daarna wordt ze nog veel verder geschreven. Er wordt een meer dan een halve pagina over gedaan om Doddy te beschrijven. Dit vind ik nogal veel, en het verveelt nogal snel. Het verhaal zelf vind ik minder realistisch. Ik kan namelijk niet geloven dat er iets als een ‘stille kracht’ is en dat die voor problemen zorgt. Maar de relatie tussen de Nederlanders aan de ene zijde en de Indiërs aan de andere zijde, is wel realistisch. Je leest hoe de Nederlanders de baas speelden. Het geeft een ‘goed’ beeld weer van de relatie tussen deze twee groepen. Ik weet niet of deze relatie werkelijk zo was, maar ik denk dat het wel op het boek lijkt.
Morele argumenten: Het boek is nog als stereotiep. De man werkt en wil alsmaar hoger op komen (Otto en Onno), terwijl de vrouw voor het sociale zorgt (Eva). En hoe hoger in de sociale klasse hoe meer ze dat overlaten aan anderen (Léonie). Ook de relatie tussen Nederlanders en Indiërs is zo. Deze laatste groep moet voor de Nederlanders werken. Ik denk dat dit komt omdat het boek aan het eind van de 19e eeuw is geschreven, toen lagen de verhoudingen nog anders. Nu ligt (bijna) alles anders. Het is moeilijk om met een tegenwoordige ‘normen en waarden’ zo’n ‘oud’ boek te beoordelen. Je zou je terug moeten plaatsen in de tijd. En voor die tijd zou het denk ik wel goed zijn. Ik neem aan dat de verhoudingen uit het boek heel normaal zijn.
Stilistische argumenten: De eerste zin van het boek, beslaat vijf regels. De meeste zinnen zijn best wel lang, langer dan in de meeste boeken. Door de bijvoeglijke naamwoorden, vind ik het moeilijker om te lezen. Alles wordt in de puntjes beschreven en dat hoeft van mij niet zo.
De gesprekken zijn soms op een andere manier geschreven dan wat ik gewend ben. Dit komt door het Indische, wat er in het boek zit. Het valt niet zo heel erg op, eerst las ik erover heen. Maar ik kwam toen een gesprek (zie stijl en blz. 15) waar het wel heel erg opviel. Vanaf toen ging ik er soms op letten, maar het valt niet heel erg op. Het is een ouderwetse stijl en daar moest ik even aan wennen, maar ben je er eenmaal aan gewend, dan gaat het wel. Je moet er alleen even doorheen komen, net zoals een koud zwembad.
Eigen mening:
Het eerste wat me opviel waren de bijvoeglijke naamwoorden. Het is een beetje tegenstrijdig. Aan de ene kant is het wel fijn dat alles zo precies wordt beschreven, maar aan de andere kant, je hoeft er niets meer bij te fantaseren. En dat wil ik altijd wel graag met een boek. Zo vind ik verfilmingen van boeken niet zo leuk. Dat is alleen als ik het boek al gelezen heb. Gisteravond heb ik bijvoorbeeld ‘The Davinci Code’ gekeken, maar ik vond de film niet leuk, omdat het heel anders was dan wat ik in gedachten had bij het boek. Dit zelfde heb ik ook bij de Harry Potter-boeken. Ik wil mijn fantasie de vrije loop kunnen laten gaan en bij films kan dat niet. En lange beschrijvingen die heel precies zijn vind ik op een film lijken.
Als je eenmaal een beetje in de manier van schrijven zit, dan lukt het wel om het boek te lezen. Het verhaal zelf vond ik niet heel erg leuk. Ik heb wel eens leukere boeken gelezen. Dit komt misschien ook door de manier waarop het is geschreven. Maar dat heb ik al vaker gezegd. Het verhaal zelf heeft niet zo heel veel diepgang, vind ik. Er zit niet heel erg een verhaal in. Het zijn gebeurtenissen die elkaar opvolgen. Ik vind het niet heel erg een geheel vormen. Het enige geheel is dat de hadji alles veroorzaakt, tenminste dat wil de schrijver laten blijken.
Ik vind het jammer dat het in het Nederlandse perspectief is geschreven. Vanuit Nederlandse ogen. Misschien is dit wat overdreven, want de Nederlanders worden wel weggepest. Maar je kijkt wel over de schouders van de Nederlanders en niet die van de Indiërs. Het roept bij mij een bepaalde sfeer op, die ik niet goed kan thuis brengen.
Het tafeldansen, wat ze in het boek doen en waarbij wordt voorspelt dat er vreselijke dingen gaan gebeuren, vind ik nogal onwaarschijnlijk. Ik geloof niet in dat soort dingen. Eva twijfelde even of mevrouw Rantzow de tafel oplichtte, maar toen zij de Duitse doktersvrouw vragend aanzag, schudde deze het hoofd en zag zij dat zij eerlijk was. Nog eens beloofde men elkaâr volle zekerheid… En toen men dus zeker van elkander was in vol vertrouwen, was het allervreemdst, dat de tafel voortging met nijdig knarsende halfcirkels en met de poot te heffen en te tikken op de marmeren vloer. (Blz. 64) ‘Zeg nu iets ernstigs, tafel,’ smeekte mevrouw Rantzow lief, met hare prettige Duitse matrone-manier. ‘Ge… vaar…’ tikte de tafel. ‘Waar?’ ‘Dreigt…’ ging de tafel voort… ‘Taboe…wangi.’ ‘Gevaar dreigt Laboewangi?’ ‘Ja!’ tikte de tafel ééns, nijdig. (Blz. 66-67) Het maakt het verhaal ook onwaarschijnlijk.
Het is best wel moeilijk geschreven, ten eerste is het Oudnederlands. Dat is al best wel een verschil met het tegenwoordige Nederlands. Ten tweede is het ook nog soms in het Indisch geschreven, tenminste sommige woorden komen daar vandaan. En die twee dingen bij elkaar maakt het, dat ik het wel lastig lezen vond. Ik heb liever boeken waarbij je de tijd vergeet en zo door kunt lezen.
Toen ik het boek aan m’n moeder liet zien, zei ze: ‘dat is een heel langdradig boek, niet echt leuk’. Ik ben het wel met haar eens. Het is best wel langdradig, je moet echt op gang komen. En je moet erg wennen aan de schrijfstijl. Ik heb liever boeken van ‘deze’ tijd, dan kan ik me meer in verdiepen. Ook omdat het van deze tijd is. Ik heb er niet zo veel mee. Toch vind ik het goed van mezelf dat ik dit soort boeken wel probeer. Dat ik er dan achter kom wat ik eigenlijk allang weet, dat doet er niet zo toe…
Boek uit de Romantiek, Naturalisme of anderszins uit de 19e eeuw of begin 20e eeuw; bespreking stroming, genre en/of schrijver:
Dit boek is duidelijk naturalistisch. Dat merk je aan de manier waarop het is geschreven. En dat weet je doordat je de tijd waarin het geschreven ook weet.
Het loopt slecht af met de hoofdpersoon. In dit boek is dat van Oudijck, deze verliest alles wat hem dierbaar is, zijn vrouw, zijn werk en kinderen. Hij heeft er wel vrede mee, dat dit hem allemaal moest overkomen. Ziet u, dat is mijn huiselijke kring. Toen ik met Lena kennis maakte, heb ik de hele familie er maar bijgenomen. Het kost me wel veel geld, want ik heb mijn eerst vrouw te Batavia, mijn tweede te Parijs, René en Ricus in Holland. Dat kost me allemaal geld. En nu hier mijn nieuwe ‘huiselijke kring’. Maar ik héb nu ten minste mijn kring… (Blz. 234)
De persoon die in het middelpunt staat is nerveus en zenuwachtig. In die boek zou je kunnen zeggen dat het Eva is. Zij verlangt ernaar om terug te gaan naar Nederland. Ze voelt zich niet op haar gemak in Indië. Toch blijft ze daar omdat ze bij haar man wil blijven. Ook al is haar man altijd aan het werk. Zij hield van haar man, een flinke Friese kerel, en iemand, genoeg ontwikkeld om belang te stellen in veel. En zij was gegaan, gelukkig om haar liefde, en met grote illuzie over Indië, over al het oriëntalische der tropen. En zij had hare illuzie willen behouden, hoe men haar ook gewaarschuwd had. (Blz. 43) Ze was gewaarschuwd en toch was ze gegaan. Nou is ze ongelukkig maar wel bij haar man. Je moet het maar kunnen.
Het boek is in de hij/zijvorm geschreven, dit is gedaan om vanuit meerdere personen te kunnen schrijven. Dit is ook een kenmerk van het Naturalisme. Zo lees je eerst mee met Van Oudijck en daarna met Eva.
De (hoofd)personen ontnuchteren. Eerst hebben ze allemaal idealen en dromen die ze willen verwezenlijken. Maar door ‘de stille kracht’ beginnen ze van dag tot dag te leven. Eva heeft al vanaf het begin dat ze terug wil naar Nederland. Eerst dacht ze dat ze het wel zou kunnen volhouden, maar het wordt steeds moeilijker. Van Oudijck ontnuchtert pas als hij merkt dat hij alles aan het verliezen is. Hij verliest zijn vrouw, kinderen, vrienden en tenslotte ook zichzelf. Iedereen verlaat hem. Pas dan krijgt hij door dat het niet goed is zoals hij deed. En dan verandert hij en gaat hij een teruggetrokken leven leiden. Eigenlijk is het dan al te laat.
Het verhaal is best wel somber. Dit verhaal loopt dan redelijk goed af. Het is niet erg goed omdat Van Oudijck ‘alles’ kwijt is, waar hij zolang voor gevochten heeft. Alle personages worden tot in den treuren besproken en beschreven. Alles wat de hoofdpersonen doen en denken wordt beschreven. Dit vind ik het minst leuke aan het verhaal, het maakt alles zo langdradig.
Volgens het nawoord van Bastet is veel van het boek werkelijk in het leven van Couperus gebeurd. Hij noemt een aantal dingen: de bastaardzoon van Van Oudijck, is in werkelijkheid afgeleid van een bastaardzoon van een oom van Couperus. En het tafeldansen is van het tafeldansen bij een vuurtoren afgeleid. Je merkt daardoor dat het verhaal niet helemaal verzonnen is. Er kan nogal wat waar van zijn. Al betwijfel ik of die hadji’s werkelijk de ‘stille kracht’ kunnen veroorzaken…
REACTIES
1 seconde geleden