De komedianten door Louis Couperus

Beoordeling 7.5
Foto van een scholier
Boekcover De komedianten
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 5e klas vwo | 7958 woorden
  • 18 oktober 2006
  • 27 keer beoordeeld
Cijfer 7.5
27 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Louis Couperus
Genre
Geschiedenis
Taal
Nederlands
Vak
Eerste uitgave
1917
Pagina's
352
Geschikt voor
bovenbouw havo/vwo
Punten
3 uit 5
Oorspronkelijke taal
Nederlands
Literaire thema's
Tijd van Grieken en Romeinen,
Kunstwereld

Boekcover De komedianten
Shadow
De komedianten door Louis Couperus
Shadow
ADVERTENTIE
Ontdek de veelzijdigheid van Scheikunde!

In de bachelor Scheikunde in Amsterdam bestudeer je alle richtingen van de chemie om bestaande processen, producten en materialen te verbeteren en nieuwe te ontwerpen. Van moleculen tot duurzaamheid, jij maakt het verschil! Ervaar zelf hoe het is om in Amsterdam Scheikunde te studeren en kom op 10 april Proefstuderen!

Lees meer en kom Proefstuderen!

Titel: De komedianten
Auteur: Louis Couperus

Biografische gegevens:

Louis Marie Anne Couperus werd op 10 juni 1863 geboren op Mauritskade 43 te 's-Gravenhage. Hij was de jongste in een gezin van 11 kinderen. Zijn vader, mr. John Ricus Couperus, was gepensioneerd raadsheer in de beide Hoge Gerechtshoven in Nederlands-Indië. Hij ging vanaf 1869 naar de lagere school op het Buitenhof in zijn geboortestad. Op 8 november 1872 vertrok hij met zijn ouders naar Indië. In Batavia maakte hij de lagere school af en daarna ging hij naar het Gymnasium Willem III. In de zomer van 1878 keerde hij terug naar Den Haag. Hij zakte voor het toelatingsexamen voor de derde klas van de HBS op het Bleyenburg en werd daarom in de tweede geplaatst. Zijn schoolloopbaan liep uit op een fiasco: nadat hij in 1879 was overgegaan naar de derde klas, bleef hij hij daarin tweemaal zitten. Hij kreeg Nederlands van Jan ten Brink (1834-1901), onder wiens leiding hij na het verlaten van de school voor de akte M.O. Nederlands ging werken. Hij slaagde op 6 december 1886 voor het examen.
In 1883 verschenen Couperus' eerste gedichten in de tijdschriften 'De Gids' en 'Nederland'. 'Een lent van vaerzen', zijn debuut in boekvorm, kwam op 17 juni van het volgende jaar uit. Al gauw ontdekte hij echter dat zijn kracht niet in de poëzie, maar in het proza lag. Hij begon met het schrijven aan een roman, 'Eline Vere', die van 17 juni t/m 4 december 1888 als feuilleton in 'Het Vaderland' werd gepubliceerd en het jaar daarop in boekvorm uitkwam. Zijn naam was hiermee gevestigd en vanaf dat moment tot aan zijn dood ging er bijna geen jaar voorbij zonder dat er ten minste één titel van zijn hand verscheen.
Na een verblijf van enkele maanden in Parijs kwam Couperus in januari 1891 terug naar Den Haag waar hij zich verloofde met zijn nichtje van vaderszijde Elisabeth Wilhelmina Johanna (Betty) Baud (1867-1960). Op 9 september trouwden ze, ondanks het feit dat hij toen al moet hebben geweten dat hij homoseksueel was. Elisabeth Baud is zijn hele leven zijn steun en toeverlaat gebleven: ze schreef zijn kladhandschriften over in het net zodat hij ongestoord door kon werken aan een nieuw boek en zorgde voor de nodige extra inkomsten door het doen van vertaalwerk. Bovendien bewerkte ze 'Psyche' en 'Eline Vere' voor het toneel. Een belangrijk deel van zijn inkomen verdiende Couperus met het schrijven van wekelijkse feuilletons, vanaf eind november 1909 voor 'Het Vaderland', en vanaf begin mei 1916 voor de twee jaar eerder opgerichte 'Haagsche Post'. Die feuilletons werden regelmatig gebundeld.
Vanaf mei 1892 leidde het echtpaar Couperus een min of meer zwervend bestaan. In de loop der jaren woonde het voor kortere of langere tijd in hotels of pensions in steeds wisselende steden in West- en Zuid-Europa, en reisde naar Nederlands-Indië, Noord-Afrika en Japan. Deze verblijven in den vreemde werden afgewisseld met kortere of langere perioden van vestiging in Den Haag. In diverse romans en verhalen werden de opgedane indrukken verwerkt. Met name aan het weerzien, rond de eeuwwisseling, met het Indië van zijn jeugd hebben we een paar belangrijke boeken te danken.
In oktober 1922 kwam Louis Couperus met zijn vrouw definitief terug naar Nederland. Hij vestigde zich eerst in Den Haag, maar ging in maart 1923 wonen in De Steeg, gemeente Rheden, in een door vrienden en bewonderaars aangeboden huis. Op 10 juni werd hij naar aanleiding van zijn zestigste verjaardag uitgebreid gehuldigd. Ruim een maand later, op 16 juli, overleed hij aan een tuberculeuze longontsteking.
Louis Couperus ontving voor 'Eline Vere' in 1889 de D.A. Thieme-prijs en voor 'Antiek toerisme' in 1914 de Nieuwe Gids-prijs. In 1923 werd hij voor zijn gehele oeuvre bekroond met de Tollens-prijs. Reeds tijdens zijn leven werden verschillende van zijn boeken vertaald in het Engels, Duits, Zweeds, Frans, Spaans, Noors, Pools, Italiaans, Servokroatisch en Hongaars. Na zijn dood nam de belangstelling voor zijn werk zowel in Nederland als daarbuiten geleidelijk af, hoewel zijn belangrijkste titels wel telkenmale herdrukt werden. Vanaf het eind van de jaren zestig begon de interesse weer te groeien, wat onder meer tot uiting kwam in een herdruk van de in de jaren vijftig verschenen 'Verzamelde werken' in 1975, nieuwe vertalingen in exotische talen als het Fins en het Urdu, en uiteindelijk resulteerde in een wetenschappelijk verantwoorde uitgave in 50 delen van de 'Volledige werken' (1987-1996).
Op 17 december 1928 werd het Louis Couperus Genootschap opgericht met als voorzitter Henri van Booven, zijn eerste biograaf, en als ere-voorzitter Elisabeth Couperus-Baud. Een van de doelstellingen was te komen tot de uitgave van het verzameld werk. Op 12 december 1936 werd het opgeheven, zonder dat hiervan ook maar één deel was verschenen. Begin 1993 kwam de Stichting Louis Couperus Genootschap tot stand, met als ere-voorzitter zijn meest recente biograaf Frédéric Bastet. Vanaf 1995 geeft het genootschap een 'Couperus cahier' uit. Het 'Nieuwsbulletin' van het genootschap verschijnt sinds 2000 onder de titel 'Arabesken'. Op 10 juni 1996 is het Louis Couperus Museum geopend. Het is gevestigd op het adres Javastraat 17, Den Haag. In oktober 1998 is op het Lange Voorhout in Den Haag een standbeeld van de auteur onthuld.

Andere werken van Louis Couperus:

Een lent van vaerzen 1884
Orchideeën 1886
Eline Vere 1889
Noodlot 1890
Extaze. Een boek van geluk 1892
Eene illuzie 1892
Majesteit 1893
Reis-impressies 1894
Wereldvrede 1895
Williswinde 1895
Hooge troeven 1896
De verzoeking van den H. Antonius 1896
Metamorfoze 1897
Psyche 1898
Fidessa 1899
Langs lijnen van geleidelijkheid 1900
De stille kracht 1900
Babel 1901
De boeken der kleine zielen. De kleine zielen 1901
De boeken der kleine zielen. Het late leven 1902
De boeken der kleine zielen. Zielenschemering 1902
De boeken der kleine zielen. Het heilige weten 1903
Over lichtende drempels 1902
God en goden 1903
Dionyzos 1904
De berg van licht 1905/6
Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan... 1906
Aan den weg der vreugde 1908
Van en over mijzelf en anderen. Eerste bundel 1910
Van en over mijzelf en anderen. Tweede bundel 1914
Van en over mijzelf en anderen. Derde bundel 1916
Van en over mijzelf en anderen. Vierde bundel 1917
Antieke verhalen. Van goden en keizers, van dichters en hetaeren 1911
Korte arabesken 1911
Antiek toerisme. Roman uit Oud-Egypte 1911
De zwaluwen neêr gestreken... 1911
Schimmen van schoonheid 1912
Uit blanke steden onder blauwe lucht. Eerste bundel 1912
Uit blanke steden onder blauwe lucht. Tweede bundel 1913
Herakles 1913
Van en over alles en iedereen 1915
De ongelukkige 1915
De komedianten 1917
Jan en Florence 1917
Wreede portretten 1917
Der dingen ziel 1918
Brieven van den nutteloozen toeschouwer 1918
Legende, mythe en fantazie 1918
De verliefde ezel 1918
De ode 1919
Xerxes of de hoogmoed 1919
Iskander. De roman van Alexander den Groote 1920
Lucrezia 1920
Met Louis Couperus in Afrika 1921
Het zwevende schaakbord 1922
Oostwaarts 1923
Proza. Eerste bundel 1923
Proza. Tweede bundel 1924
Proza. Derde bundel 1925
Het snoer der ontferming 1924
Nippon 1925

Algemene ontwikkeling / thematiek in zijn werk:

Louis Couperus wordt door velen beschouwd als een van de grootste schrijvers die Nederland heeft voortgebracht. Zijn inmiddels klassiek geworden oeuvre geeft een meesterlijk beeld van de fascinerende wereld rond 1900. In zijn romans en verhalen vereeuwigde hij de stormachtige ontwikkelingen in het politieke, maatschappelijke en culturele leven van het fin de siècle.
Couperus is een auteur met vele gezichten. Zijn veelzijdigheid is net zo indrukwekkend als de omvang van zijn oeuvre. Met een onuitputtelijke fantasie, werkkracht en stilistische variëteit schreef hij psychologische, mythologische en historische romans, verhalen, sprookjes en gedichten. In zijn reisbeschrijvingen en feuilletons toont hij zich bovendien als een scherp observerend journalist.
Ondanks dat Couperus zich niet wenste te beperken tot één genre of stijl, wordt zijn werk gekenmerkt door een aantal thema's dat zijn oeuvre een hecht karakter verleent, zoals het noodlot, het tragische voorgevoel en het verval.
De fatale macht van het noodlot manifesteert zich in zijn werk zowel 'intern' (als karaktertrek of temperament van het personage: je bent door aanleg wie je bent en je kunt daar niets aan veranderen) als 'extern'; als een onbegrepen, onkenbare, mysterieuze, soms ook bovenwereldlijke macht, waartegen een individu (of generatie, cultuur of tijdperk) in laatste instantie geen verweer heeft. Het noodlot als bepalende macht is steeds op meerdere niveaus in Couperus' oeuvre werkzaam; niet alleen de personages (en soms ook de vertelinstantie) denken en spreken over het noodlot (vaak in de vorm van angstige voorgevoelens), ook op een meer abstract niveau komen gebeurtenissen in een fataal daglicht te staan. Bijvoorbeeld door middel van noodlotspersonages (personages die als belichaming van het noodlot worden opgevoerd), symboliek en suggestieve vooruitwijzingen.
Hoewel Couperus zijn werk schreef vanuit een fundamenteel pessimistische levensvisie, biedt hij zijn personages en lezers een 'vluchtweg' aan: in plaats van zich te pijnigen met de grote levensvragen (die toch niet zijn op te lossen) doet de mens er beter aan zijn nietigheid en de zinloosheid van het bestaan te accepteren en zich te richten op het 'nu' (het 'Pluk de dag'-motief), op wat het heden hem aan troostende schoonheid kan bieden.

Algemeen oordeel kritiek:

De kritiek is over het algemeen erg lovend over Louis Couperus. Dit is logisch, Couperus is een schrijver van internationaal niveau en staat in veel landen erg hoog aangeschreven. Hieronder volgen enkele citaten van critici die aangeven hoe er in het algemeen over Couperus gedacht wordt.

Over het algemeen wordt Couperus, onze belangrijkste prozaïst van rond de eeuwwisseling, gerekend tot de Tachtigers, hoewel hij geheel buiten de groep rond de Kloos en De Nieuwe Gids stond
(auteur artikel onbekend)
Juist als portrettist van grote groepen mensen is Couperus op zijn best: als geen ander slaagt hij erin een reeks karakters en hun onderlinge relaties zichtbaar te maken, zó, dat ze voor de lezer tot leven komen. (auteur artikel onbekend)
De godin, de vrouw en de liefde. Couperus varieert. (Ovidius)
“Fonklende vingertooi”. Hij verloor ze, ze werden gestolen, maar enkele zijn bewaard gebleven:de ringen van Couperus (Eugenie Boer)
“Te braaf, te burgerlijk en te protestant” (Guépin en Meijsing)
Samenvatting:

Het boek draait om het feest van Megalezia in Rome. Lavinius Gabinius, de dominus van de groep komedianten, die op een na allen zijn slaven zijn, komt naar Rome om zijn groep op te laten treden met de Scenische Spelen in het theater van Pompeius. Cecilius en Cecilianus, de zestienjarige tweeling die van jongs af aan in de groep zit, zijn de voornaamste spelers van de dominus. Zij spelen de belangrijke vrouwenrollen. De groep verlijft achter de Suburra, een wijk in Rome, en hebben hun avondmaal in de kroeg van Nilus. Daar raken Cecilius en Cecilianus bevriend met twee gladiatoren, Carpoforus en Colloseros. Ook ontmoeten zij in de kroeg Nigrina, de enige vrouwelijke gladiator.
De volgende dag gaat de tweeling eropuit en als zij uitgejouwd worden door het volk, worden zij geholpen door Martialis en Plinius. Zij nemen de jongens mee naar het landgoed van Plinius, om te dansen en spelen voor de gasten van Plinius, bekende Latijnse dichters en schrijvers.
Als de tweeling terugkomt horen ze dat Nigrina, de vrouwelijke gladiator, vermoord is.
De dag daarop treedt de groep voor het eerst op in het theater van Pompeius. Zij spelen Bacchides van de Latijnse schrijver Plautus. In het publiek zit ook Crispina, hun moeder. Ze is trots op haar zoons, ook al weten ze niet dat zij hun moeder is. De avond is een succes, maar aan het einde van de avond wordt de vermoedelijke moordenaar van Nigrina op bevel van keizer Domitianus gekruisigd en wordt er een beer op hem losgelaten, die hem openrijt. Domper op de avond, de gasten vluchten weg.
Als de Scenische Spelen voorbij zijn huurt Crispina de tweeling voor een tijdje van de dominus. Cecilius en Cecilianus zijn er al achter dat zij hun moeder is, maar vertellen haar niet dat ze het weten, ze vinden het wel goed zo. Na een paar dagen neemt de broer van Crispina, Crispinus, tot grote woede van zijn zus Cecilius mee naar keizer Domitianus om in gunst bij hem te komen. De keizer laat Cecilius niet meer gaan, en laat hem elke avond voor hem dansen.
Cecilianus wordt ziek door de scheiding van zijn geliefde broertje, en Martialis en Carpoforus, de gladiator, nemen Cecilianus mee naar het huisje van Martialis waar ze hem verzorgen.
Martialis probeert Cecilius vrij te krijgen, maar het lukt het niet. Carpoforus lukt het wel. De tweeling gaat nu een tijdje naar het landgoed van Plinius, om uit te rusten.
Ondertussen gaat het heel slecht met Lavinius, de dominus van de groep. Twee slaven zijn weggelopen en zijn vrijgelatene verlaat hem om Christen te worden. Dan stort het huis waar de komedianten in verblijven in en verliest hij het grootste deel van zijn groep.
Ook hij gaat dan naar het landgoed van Plinius, waar de tweeling hem moed inpraat om nieuwe slaven te kopen en te huren om een nieuwe groep te maken. Dit doet hij en dan vertrekt de groep.
De gladiatoren en vele vrienden lopen even met hen mee, maar ze komen in de stad vast te zitten in een paniekerige massa. Keizer Domitianus is vermoord, door samenzweringen.
Lavinius, Cecilianus, Cecilius en de rest van de groep besluiten echter een andere weg te kiezen en zij vertrekken naar Naepolis, de paniek achter zich latend.

Thematiek:

Het centrale thema van De komedianten is de vergankelijkheid. De roman toont het Rome van de keizertijd als een stad die bruist van leven. Tegelijkertijd laat hij de andere kant van die levendigheid zien: de voortdurende dreiging die van de keizerlijke tiran uitgaat en de angst onder de mensen voor die dreiging. Ook het plotselinge einde van de komediantengroep verwijst naar het centrale thema. Als de nieuwe komediantengroep Rome verlaat, heerst er een sfeer die kenmerkend is voor het geheel van de roman. Men hoort dat de keizer vermoord is. Twee gladiatoren, vrienden van Cecilius en Cecilianus, gaan de stad in: zij zullen daar zeker de dood vinden. Lavinius is weemoedig, omdat zijn oude groep niet meer bestaat en omdat hij de stad moet verlaten: het bezoek is voorbij en er is een eind aangekomen, zoals altijd aan alles een eind komt.

Titelverklaring:

De titel van het boek ‘De komedianten’ geeft slechts aan waar het boek over gaat. Het slaat op de twee komedianten uit de groep van Lavinius waar het boek om draait. Namelijk de tweeling Cecilius en Cecilianus.

Motieven:

Klassiek toneel, de komediantentroep van de dominus treedt op in Rome tijdens de Megalezia, feestdagen ter ere van de herleving van Attis. De komedianten spelen stukken van Plautus tijdens deze feestdagen. In het hele boek komt het toneel naar voren en de schrijvers ervan (m.n. Plautus en Terentius).

Hoogbouw, in de Suburra, waar de kroeg van Nilus zich bevindt, zijn de huizen in slechte staat en is er veel hoogbouw. Aan het einde van het boek stort de ‘flat’ waarin de komedianten van Lavinus’ troep zich bevinden in. Alleen Cecilius, Cecilianus, Afer en de dominus zelf bevinden zich niet in het gebouw. Bijna alle komedianten overleven de instorting niet. Dat is het einde van de komediantengroep van Lavinius Gabinius.
Het bewind van keizer Domitianus, het boek speelt zich af in de regeerperiode van keizer Domitianus. Deze stond bekend als een zeer slechte en wrede keizer. Er wordt in het boek een beklemmende sfeer geschept rondom Domitianus en als Cecilius in opdracht van de keizer in het Palatium verblijft, vrezen Cecilianus en zijn vrienden dat hem iets overkomt. Ook moeten aanzienlijke burgers steeds in angst leven. Zij kunnen zomaar slachtoffer worden van Domitianus. De drukkende sfeer komt in het boek duidelijk naar voren.
‘Beiden poogden zij te ademen.
- Je kan hier nóg niet ademen, zei Cecilius. Wat is het toch…?
- Ik zal het je zeggen, fluisterde Cecilianus. Het is de Keizer…
- Geloof je?
- Ja…
- Ik geloof het ook: het is de Keizer…
- Die is daar: in het Palatium.
- Het is altijd toe…
- En donker…’
Christendom, het boek speelt zich ongeveer een eeuw na de kruisiging van Jezus af. In die tijd kwam het christendom langzaamaan op. De senex sluit zich aan bij de christenen en ook Fabulla, een nicht van de keizers’ vrouw. In de tijd van Domitianus werden christenen nog vervolgd, maar dat haalt niet weg dat het steeds meer aanhangers kreeg. In de tijd waarin dit boek zich afspeelt wordt er nog wel heel anders tegen het christendom aangekeken.
‘Christen?? Kreet Lavinius Gabinius uit. Ben je gék geworden, senex? Waarom moet je Christen worden? Wát is eigenlijk een Christen?
- Een aanhanger van een sekte vol bijgeloof, dominus, zei Nilus. Een filozofische oproermaker tegen de goden.
Karakterbeschrijvingen:

Cecilius en Cecilianus
Cecilius is de oudste van de tweelingbroertjes. Qua uiterlijk lijken ze als twee druppels water op elkaar en ook qua karakter wijken ze weinig van elkaar af. Het zijn twee knappe blonde jongens van zestien jaar. Nog toen zijn heel klein waren heeft hun moeder ze verkocht aan Lavinius Gabinius, de dominus van een komediantengroep. Tijdens hun bezoek aan Rome komen Cecilius en Cecilianus erachter wie hun moeder is. De tweeling is onafscheidelijk en ze zijn behoorlijk ondeugend en totaal niet verlegen. Vaak zat gaan zij zonder toestemming ergens naar toe en laten de dominus ongerust achter. Ze hebben een goede opleiding gehad in Latijnse literatuur en in vaardigheden die nodig zijn voor komedianten. Cecilius en Cecilianus spelen dan ook altijd de belangrijkste (vrouwen)rollen in comediae. Ze zijn samen heel zelfstandig en kunnen goed voor zichzelf opkomen, maar tegelijkertijd zijn het nog echte kinderen, die ervan houden te stoeien met hun twee nieuwe vrienden, de gladiatoren Colosseros en Carpoforus.
Cecilius is de oudste van de twee. Hij lijkt net wat sterker dan Cecilianus. Als Cecilius aan het hof van Domitianus is, wordt Cecilianus meteen ziek van verdriet. Cecilius houd zich sterker, maar ook hij trekt het niet zonder zijn broertje. Verder valt Cecilianus flauw als hij een moordenaar ziet, die wordt opengereten door een beer. Cecilius kan er beter tegen. Ook als de tweeling wordt uitgescholden is Cecilius degene die zich het grootst houdt en zich als sterkste opstelt.
‘Cecilianus werd bang. Hij drukte zich tegen Cecilius, die hem omhelsde. En Cecilius werd woedend en speelde op:
- Ellendige vlegels jullie! Als we spelen, komen jullie wél aanlopen, hè? Dring je je doód, op de bovenste rangen, om óns te zien, om óns te zien! Moet je ons schelden, als we niet spelen? Moet je ons douwen, stomme volk! Jij mij douwen, jou leelijke neger! Roetkop! Roetkop!
- Theateruitvaagsel, jullie! Schreeuwleeliken van de planken! Mombakkesen! Verbergen jullie je achter je maskers! Komedianten!
Cecilianus begon te huilen tegen zijn broer aan.’
De tweeling is onafscheidelijk en ze kunnen niet zonder elkaar. Als ze elkaar moeten missen worden ze beide ziek.
- ‘Ja, Carpoforus…ik voél het nu… Het is in me gescheurd…Het doet hier altijd pijn, in mijn hart…Wij zijn éen, Cecilius en ik.’

Lavinius Gabinius
Hij is de dominus gregis, ofwel de meester van de komediantengroep. De meeste van zijn komedianten zijn slaven, maar hij is toch heel goed voor ze. Soms krijgen ze wel slaag als ze niet hun best doen, maar over het algemeen zorgt hij erg goed voor zijn komedianten. Zijn hele hart ligt bij het toneel. Als het overgrote deel van zijn troep omkomt kan hij nauwelijks meer worden opgevrolijkt. Met Cecilius en Cecilianus heeft hij een extra goede band. Ze zijn dan wel leden van zijn grex, maar ondertussen is hij een soort vaderfiguur voor hen. Als zij gescheiden zijn en beide ziek zijn van verdriet maakt hij zich enorme zorgen. Ook omdat hij op die manier veel geld misloopt, maar toch vooral omdat hij bang is zijn beste komediantjes en tevens zijn twee ‘zoons’ te verliezen.
‘Mijn tweelingen, Martialis, die misschien beiden dood gaan! Hoe lang is Cecilius nu al bij den Keizer? Hoe lang is Cecilianus al ziek! Ik weet het niet, de weken slepen zich voort. Mijn hart is vol van zorg en verdienen doe ik niets met mijn grex…’
Carpoforus en Colosseros:
Zij zijn twee gladiatoren die bevriend raken met Cecilius en Cecilianus. Als Cecilianus ziek is van verdriet om het gemis van zijn broertje, komt Carpoforus bij hem om hem bij te staan. Carpoforus moest tijdens de Megalezia vechten tegen wilde dieren. Voor het gevecht viel Cecilianus flauw. Carpoforus pakte Cecilianus op en zweerde dat als hij bij zou komen voordat ze de poort bereikt hadden, Carpoforus de wilde dieren zou overwinnen. Dit gebeurde. Vanaf dat moment beschouwde Carpoforus Cecilianus als een soort redder. Colosseros had iets dergelijks met Cecilius. Gladiatoren zijn stoere mannen, maar in het bijzijn van de tweeling veranderen Carpoforus en Colosseros in zorgzame en lieve mannen.
Crispina:
Zij is de moeder van de tweeling. Vroeger heeft zij ze verkocht aan de dominus. Als de tweeling in Rome is huurt ze haar zoons tegen een enorm bedrag van Lavinius. Als ze bij haar zijn komt haar moederinstinct naar boven. Ook al heeft ze zestien jaar niet gezien, ze is dol op haar tweeling.
Opbouw:

Het boek is een hij/zij vertelling. Het wordt verteld vanuit het perspectief van de schrijver. Soms worden de belevenissen van de dominus beschreven, soms die van Cecilius en Cecilianus, soms die van anderen. Als lezer ben je geen alwetend persoon. Je leest gewoon wat er gebeurt.
Het boek begint wanneer de komediantengroep aankomt in Rome, om op te treden tijdens de scenische spelen van de Megalezia. Het boek eindigt met de moord op Keizer Domitianus en op het moment dat de dominus, met Cecilius, Cecilianus en een deel van zijn nieuwe grex de stad Rome weer verlaat. Tussen de aankomst en het vertrek versrijken enkele maanden.
Echte open plekken bevat het boek niet. Je leest constant wat er gebeurt. Ook wordt er niet echt spanning opgewekt, wel ben je benieuwd hoe het verder gaat als Cecilius en Cecilianus gescheiden zijn en door de beklemmende sfeer die geschept wordt heb je het gevoel dat er nog iets gaat gebeuren rondom keizer Domitianus, maar meer spanning is er eigenlijk niet in het boek.

Einde:

Het boek eindigt wanneer Domitianus vermoord heeft. Er wordt wel vermeld dat zijn vrouw betrokken was in een complot, maar echt helderheid over de moord is er niet. Na de dood is de stad in rep en roer. Op dat moment trekt dominus de stad uit met zijn nieuwe troep. Het boek heeft eigenlijk een gesloten einde. De gebeurtenissen in Rome zijn afgerond. Cecilius en Cecilianus zijn weer bij elkaar en de dominus is bezig een nieuwe troep op te bouwen. Hoe het verder met ze gaat kom je niet te weten, maar dat is ook niet belangrijk.

Stijl:

Het boek is uitgegeven in 1917, daardoor is het taalgebruik nogal ouderwets.
‘Want de deur, daar ginds, was geopend geworden en, in het regengeruisch, dat stroomde, was een man verschenen met een breeden reihoed op en langen mantel om, een man van zeker gezag.’
Daarnaast maakt Couperus heel veel gebruik van dialogen, waardoor je toch dichter bij de personages komt te staan en ze beter kan begrepen. Verder was enorm kenmerkend voor dit
boek (en vermoedelijk voor Couperus gehele werk) het gebruik van heel veel bijvoeglijk naamwoorden.
‘En het blauwe blank liep over de harige armen der slaven, over hunne dansende voeten, over der slavinnen krijtwit overdoopte armen, over hare krijtwit besproete gezichten, over haar ronde hoofden, in witte doeken omwonden; het blauwe blank liep over de blank gekalkte muren: het was éen groote, azurig geschemerde, blanke reinheid, van, in wit licht strak gehangene, toga’s, waar tegen de vollers dansten, de volsters wieschen, terwijl het vuile water door een gat weg liep in de overvolle goot buiten op straat.’
Verder maakt Couperus in zijn boek ook veel gebruik van beschrijvingen van gebeurtenissen, situaties en omgevingen en tot slot zit er hier en daar ook wat humor in het boek. Bijvoorbeeld een ezel die op de vreemdste momenten begint te balken. Of een uitroep van de dominus.
- ‘Bloem? Viel de dominus uit. Wat bloem? Ik geef niets om moderne schrijvers! Wat kunnen mij moderne schrijvers schelen!

Leeservaringsverslag:

Voor een PO geschiedenis eerder dit jaar heb ik me samen met een klasgenoot verdiept in de achtergronden van het boek ‘De komedianten’. Het leek me dan ook handig om dit boek daarnaast te gebruiken voor mijn leesdossier. Daarom heb ik als bijlage onze PO geschiedenis toegevoegd. Toen ik het boek aan het lezen was, merkte ik dat het ook nog eens erg goed bij de twee boeken paste die ik eerder voor mijn dossier las dit jaar. Ook weer in dit boek draait het om twee hoofdpersonen, die nauw met elkaar verbonden zijn, zoals in ‘De tweeling’ Anna en Lotte en in ‘De zwarte met het witte hart’ de neefjes Kwasi en Kwame. In ‘De komedianten’ zijn de tweelingbroertjes Cecilius en Cecilianus de hoofdpersonen.

Het boek gaat over een komedianten die voor de feestelijke gelegenheden rondom de Megalezia naar Rome komen om daar stukken van Plautus op te voeren. Het draait met name om de twee belangrijkste komedianten, de tweeling Cecilius en Cecilianus. Het onderwerp alleen al sprak mij wel aan. Het klonk heel gezellig en vrolijk, zo’n komediantengroep. Toch is het niet bepaald een vrolijk boek. Er gebeurden nogal wat trieste dingen, zoals Cecilius en Cecilianus die tijdelijk van elkaar gescheiden raken en het huis, waarin de grex zich bevindt, dat instort. Daarnaast wordt er ook door Couperus een beklemmende sfeer geschept rondom de heerschappij van keizer Domitianus, die bekend staat als een zeer slecht heerser.
‘Beiden poogden zij te ademen.
- Je kan hier nóg niet ademen, zei Cecilius. Wat is het toch…?
- Ik zal het je zeggen, fluisterde Cecilianus. Het is de Keizer…
- Geloof je?
- Ja…
- Ik geloof het ook: het is de Keizer…
- Die is daar: in het Palatium.
- Het is altijd toe…
- En donker…’
Deze minder aangename situaties werden afgewisseld door de comediae die de komediantengroep opvoeren en door de beschrijvingen van de tocht naar Plinius’ landgoed en van het landgoed zelf. Ik las dit boek enkele weken voordat ik zelf naar Rome zou gaan en toen ik die beschrijvingen las, kreeg ik spontaan zin om erheen te gaan. Door deze afwisseling tussen trieste, beklemmende situaties en vrolijke, rustige situaties werd het boek niet overheersend triest en las het ondanks het ouderwetse taalgebruik vrij makkelijk weg.
Niet alle gebeurtenissen waren beklemmend of vrolijk. De gebeurtenis die de meeste indruk op me maakte was ronduit gruwelijk. De moordenaar van de vrouwelijke gladiator Nigrina werd in het theater gekruisigd.
‘Toen werd hij gelegd op het kruis, de armen wijd… De hamers der beulen klonken op de groote spijkers, die zijn handen doorboorden…’
Vervolgens wordt er ook nog een beer op de man, die weerloos aan het kruis hangt, losgelaten.
‘De beer snoof het bloed, dat tappelde van de voeten en handen van den gekruisigde. En met een razenden sprong wierp hij zich, staande plots, reusáchtig, op het slachtoffer. Zijn klauwen sloegen in de naakte borst: hij rukte en zijn muil spalkte zich over de bloedende vormenloosheid, die daar hing als een druipende, roode, lillende lap…’
Ik denk niet dat ik de enige ben geweest die na het lezen hiervan toch wel misselijk werd. Verder vond ik de gebeurtenissen wel erg leuk om te lezen. Alles speelt zich immers in Rome af. Dit maakte het natuurlijk extra leuk omdat wij zelf met school binnenkort naar Rome gaan. Daarnaast houd ik sowieso van historische romans en omdat dit boek wel heel mooi aansluit bij dingen die we behandelen bij kcv en soms ook bij Latijn, vond ik het extra leuk om een roman te lezen die zich juist in deze tijd afspeelt. In onze PO zijn Nick en ik al tot de conclusie gekomen dat ‘De komedianten’ geen historisch werk is, maar een roman met een goede historische achtergrond. Echt heel leerzaam was het boek dus niet, want Couperus heeft natuurlijk hier en daar feitjes weggelaten, of andere juist aangedikt. Toch wordt de sfeer tijdens de regeerperiode van keizer Domitianus heel duidelijk (al dan niet aangedikt) en ik vond het erg interessant en toch ook leerzaam om te lezen welke bekende Romeinse auteurs er in die tijd leefde.
- ‘Ik hoor hier, zei Frontinus; van deze Senatoren, dat een beer den ongelukkige aan het kruis zal verslinden!
- Het einde van ‘Laureolus’ spotte verontwaardigd Suetonius.
- Gaat, vrienden, zei Martialis. Ik blijf.
- Blijft ge?? Riepen zij allen.
- Ik blijf, zei Martialis ernstig. Dit is mijn tijd. Dien wil ik zien. Ik wil mijn tijd toeschouwen om hem te kennen…
- Ga mee! Drongen zij.
- Gaat! Ik begrijp, dat gij allen gaat. Ik, ik blijf… Ik wil dit zien. Dit is mijn tijd.
- Onze tijd, zei Tacitus somber; dien ik eenmaal zal boéken, opdat het nageslacht weten zal
- Ja, riep Juvenalis. Dit is onze tijd, dien ik eenmaal zal geeselen!!’
Ook vond ik het interessant om te lezen over opvattingen uit die tijd. Bijvoorbeeld opvattingen over het christendom.
‘Christen?? Kreet Lavinius Gabinius uit. Ben je gék geworden, senex? Waarom moet je Christen worden? Wát is eigenlijk een Christen?
- Een aanhanger van een sekte vol bijgeloof, dominus, zei Nilus. Een filozofische oproermaker tegen de goden.’
De hoofdpersonen in dit boek zijn Cecilius en Cecilianus. Twee komedianten van zestien jaar. Deze twee leven in het oude Rome, maar in onze PO stelden we al vast dat het twee jongens zijn die eigenlijk altijd en overal kunnen voorkomen. Couperus heeft ze in een tijd geplaatst waarvan hij hield, maar evengoed zouden ze ergens anders kunnen opduiken. Dat vond ik ook erg leuk aan het boek; ondanks dat het zich zo lang geleden afspeelt, zijn de personages redelijk herkenbaar
Cecilius en Cecilianus zijn ondeugende en nooit verlegen jongens, waarvoor je als lezer veel sympathie krijgt. Het is bijna ontroerend om te lezen hoe belangrijk ze voor elkaar zijn en als Cecilius aan het hof van de keizer belandt en beide komediantjes ziek worden van verlangen naar de ander wordt er ook medelijden opgewekt.
- ‘Ja, Carpoforus…ik voél het nu… Het is in me gescheurd…Het doet hier altijd pijn, in mijn hart…Wij zijn éen, Cecilius en ik. Hij ook…hij is ziek en hij sterft daar…daar ver weg…in het Palatium…Ik zou wel gezond willen worden maar ik voel, dat het niet kan…Ik kan niet…Ik ben zoo moe…Ik ben zoo zwak…’
Ook voor de dominus gregis, de gladiatoren Carpoforus en Colosseros en voor de auteurs Juvenalis en Martialis krijg je sympathie. Zij zijn allen vrienden van de tweeling en zij proberen hen te helpen. Er is niet echt een persoon in het boek waarvoor je een afkeer krijgt. Zelfs niet voor keizer Domitianus. Ondanks zijn wreedheid overheerste bij mij medelijden met hem.
In het boek zijn eigenlijk nauwelijks terugblikken. Je komt een paar kleine dingen te weten die in het verleden zijn gebeurd, zoals Crispina die haar zoons verkocht aan Lavinius Gabinius, maar verder gaat het verhaal chronologisch voort, zonder terug- of vooruitblikken. Normaal vind ik het altijd wel fijn om door middel van flashbacks dingen te weten te komen over de hoofdpersonen, maar de flashbacks moeten dan wel in het boek passen. Dit boek was niet op een zodanige manier beschreven dat je behoefte had aan terugblikken of dergelijke. Het verhaal ging rustig voort, bijna zoals een kinderboek, met hier en daar wat grotere sprongen in de tijd. Zo was het boek makkelijk om te lezen en het was bijna onmogelijk om de draad kwijt te raken.
Over Louis Couperus’ stijl en taalgebruik ben ik minder te spreken. Het taalgebruik is natuurlijk gewoon ouderwets en dat heb je bij alle boeken uit die tijd, maar Couperus’ stijl beviel me niet helemaal. Hij maakte gebruik van ellenlange beschrijvingen. Op zich heb ik niets tegen beschrijvingen, maar in dit boek vond ik ze saai en het waren er veel te veel. Ze haalden het tempo uit het lezen en ik vond het moeilijk om op die punten mijn concentratie vast te houden.
‘De reep hemel, gezigzagd tusschen de elkaar toe neigende dakenlijnen, telkens gebroken, blauwde in klare diepte. Een kristallijnen teerheid van licht gleed de Aprillucht uit, de straat in. Zonneschijn overgloorde als met dun gouden glansen het grauwe steen en rossigde het. Door ontslotene deurtjes schenen binnenverschietjes van vale, wazige kleur, plotseling doorschoten van zongestraal, doorpoeïerd van zongepoeïer. Er teekende soms zich in af de vierkante lijn van een bank, een tafel, een bruine kruik, die glom als met goudsteen doortinteld, Een zich openend groentenwinkeltje ontlook plotseling met een felte van kleur, om gestapelde scharlaken tomaten en broodvruchten, donker paars…’
Daarnaast heb ik me soms ook behoorlijk geërgerd aan het overmatige gebruik van bijvoeglijke naamwoorden. Bij een woord hoorden soms wel drie bijvoeglijk naamwoorden. Dit vond ik ten eerste overbodig, want het bevorderde niet mijn inbeeldingsvermogen, maar daarnaast was het ook nog heel erg storend. Een paar bijvoeglijk naamwoorden in een zin valt niet op, maar als je ze constant tegenkomt wekt dat wel irritatie op.
‘En het blauwe blank liep over de harige armen der slaven, over hunne dansende voeten, over der slavinnen krijtwit overdoopte armen, over hare krijtwit besproete gezichten, over haar ronde hoofden, in witte doeken omwonden; het blauwe blank liep over de blank gekalkte muren: het was éen groote, azurig geschemerde, blanke reinheid, van, in wit licht strak gehangene, toga’s, waar tegen de vollers dansten, de volsters wieschen, terwijl het vuile water door een gat weg liep in de overvolle goot buiten op straat.’
Ik heb nog nooit eerder iets van Couperus gelezen, maar ik denk dat dit wel typerend is voor zijn schrijfstijl.
Over het algemeen vond ik het erg leuk om bezig te zijn met ‘De komedianten’. Zelfs de praktische opdracht viel me niet tegen. Om te lezen was het boek vooral leuk door de inhoud en de personages. Voor de schrijfstijl zal ik dit boek niet nog eens lezen en ik denk ook niet dat ik snel naar een ander boek van Louis Couperus zal grijpen. Dit boek is me wel goed bevallen, omdat het zich afspeelt in een tijd die me wel interesseert en omdat alles in Rome gebeurt, waar ik toch binnenkort naartoe ga. Inhoudelijk was het boek ook niet zo moeilijk te begrijpen en het feit dat ik door de PO toch vrij veel wist van de achtergronden van dit boek maakte dat ik het met plezier heb gelezen.
Tijdloze komedie

Al in de vroege jaren van zijn jeugd, werd bij Louis Couperus een groot literair talent ontdekt. Hij volgde een gymnasium in Batavia, maar daar werden geen klassieke talen onderwezen. In de klassieke mythologie werd echter wel les gegeven en deze maakte een grote indruk op de jonge Couperus. ‘Om niets wat mij geleerd werd, heb ik zo een verrukte emotie gekend, als toen de Olymp voor mij openging en ik al die goden zag en godinnen.’ Bij terugkeer naar Nederland belandde Couperus op de HBS waardoor hij geen les meer kreeg over de klassieken. Couperus verloor echter nooit zijn interesse voor dit onderwerp, waarmee hij zich emotioneel verbonden voelde. In zijn tijd was een zekere fascinatie voor de klassieke oudheid niet ongewoon, maar Couperus was toch wel redelijk uniek in zijn manier, vanwege zijn diepe emotionele verbondenheid. Hij volgde geen trend in zijn tijd, maar schreef zijn werken vanuit andere redenen. Hij verdiepte zich op latere leeftijd in Latijnse auteurs en bezocht Rome. De kennis van de oudheid die hij toen opdeed, verwerkte hij in zijn boeken. Een van de bekendste is ‘De komedianten’, die zich afspeelt in het keizerlijke Rome.

Het eerste wat blijkt als je ‘De komedianten’ leest, is dat Couperus een enorme kennis van het keizerlijke Rome moet hebben gehad. Dankzij de archeoloog Dr. H.M.R. Leopold leerde hij veel van Rome in de keizertijd kennen. Couperus werkte zich jarenlang door enorm veel stof heen voordat hij uiteindelijk aan de ‘De komedianten’ begon. Leopold zelf uitte grote bewondering voor de manier waarop Couperus zich in de stof had ingewerkt. Daaruit blijkt dat hij enorm veel tijd besteedde aan voorstudie voor ‘De komedianten’. Daarnaast heeft hij zich ook nog eens grondig verdiept in het dagelijkse leven in die tijd. Voor een beeld hiervan heeft Couperus ook gebruik gemaakt van eigentijdse bronnen. Een belangrijke bron is waarschijnlijk het boek uit 1862, ‘Darstellungen aus der Sittengeschichte Roms, in der Zeit von August bis zum Ausgang der Antonine’ van Ludwig Friedländers geweest. Maar de kennis van het keizerlijke Rome is niet het enige. Couperus haalde veel gegevens uit de Latijnse literatuur en verwerkte deze in zijn verhaal.
Couperus heeft voor zijn roman gebruik gemaakt van heel veel, maar ook heel gevarieerde bronnen. Het is vrijwel zeker dat hij kennis heeft gehad van de brieven van Plinius Minor, de satiren van Juvenalis en de epigrammen van Martialis. Werken dus van personen die hij ook in zijn boek naar voren laat komen.
Een andere bron die Couperus zeker gebruikt heeft bij de tot stand koming van ‘De komedianten’ is de Romeinse auteur Titus Maccius Plautus. Couperus heeft een bewerking gemaakt van diens komedie ‘Menaechmi’. Deze vertaling kreeg de naam ‘De tweelingbroeders’, een komedie waarin de komediantengroep in Couperus’ roman ‘De komedianten’ veel succes oogst. Plautus werk wordt in ‘De komedianten op de voorgrond geplaatst, tegenover Terentius, wiens toneel op de achtergrond blijft.
Couperus heeft de tekst niet zelf vertaald, maar heeft gebruik gemaakt van een al bestaande Franse vertaling. Waarschijnlijk heeft hij de originele Latijnse tekst er wel bij gehad. De bewerking van ‘Menaechmi’ door Couperus kan gezien worden als een van de vele voorstudies voor ‘De komedianten’.
Verder heeft Couperus ook Tacitus, Suetonius, Plinius Minor, Gellius, Ovidius, Cassius Dio en Quintilianus gelezen. Enkele van deze figuren komen ook voor in het boek. De vele feiten die Couperus in zijn boek aanvoert heeft hij uit de vele werken van deze auteurs. Zoals hij bijvoorbeeld het feit dat de Romeinse elite elkaar uitnodigen voor een diner van Ovidius heeft en veel van zijn informatie over keizer Domitianus van Suetonius, maar ook van Cassius Dio.
Couperus kende de auteurs en hun passages goed en gebruikte ze dan ook veelvoudig in ‘De komedianten’. De taveerne van Nilus in Suburra staat direct in verband met een passage van Juvenalis, die daarin een kroeg in Ostia beschreef. Couperus beschrijft daar de gasten van de taveerne als ‘dieven en moordenaars, met hun meiden; matrozen van Ostia, weggelopen slaven, beulen en Christenen – dat vee!- en dan, dan waren het hedenavond daar, in die hoek, die smerige Gallen…’ Als je deze opsomming van Couperus naast die van Juvenalis legt zie je duidelijke overeenkomsten. Juvenalis noemt als gasten een percussor (moordenaar), fures ac fugitivi, carnifices (beulen), fabri sandapilarum (doodskistenmakers) en Galli. Je ziet een duidelijke overeenkomst met de passage van Juvenalis en die van Couperus. Dit is een specifiek voorbeeld waaruit blijkt dat Couperus klassieke werken gebruikte. In de tekst zitten veel meer van deze verwijzingen naar klassieke werken, veel van deze naar Juvenalis IV en Martialis’ epigrammen.
Dit toont aan dat Couperus zich uitermate goed heeft ingewerkt in de vele stof voordat hij uiteindelijk begon met ‘De komedianten’ en dat hij op interessante wijze elementen uit de Latijnse literatuur laat terugkomen.

Zoals we al eerder hebben vermeld is Couperus bij het schrijven van ‘De komedianten’ geïnspireerd door de schrijver Titus Maccius Plautus en dan in het bijzonder door zijn komedie ‘Menaechmi’. Het stuk ‘Menaechmi’ van Plautus gaat over twee tweelingbroers die gescheiden van elkaar opgroeien. Als ze later bij elkaar komen zorgen verwarring en verwisseling voor hilarische taferelen. Geïnspireerd door dit werk heeft Couperus in zijn boek ‘De komedianten’ gekozen voor eenzelfde onderwerp. De avonturen van een tweeling en een tweeling die gescheiden raakt.
Couperus werk ‘de Tweelingbroers’ kan gezien worden als een voorstudie voor ‘De komedianten’. Couperus heeft de tekst van Plautus niet zelf vertaald, maar heeft gebruik gemaakt van een al bestaande Franse vertaling. Waarschijnlijk heeft hij de originele Latijnse tekst er wel bij gehad.
Wij hebben én Couperus eigen ‘vertaling’ en een andere vertaling van Plautus werk ‘Menaechmi’ bestudeerd. Couperus is bij zijn eigen bewerking vrij dicht bij Plautus gebleven. In ieder geval inhoudelijk. Stijlfiguren en dergelijken zijn moeilijker in een vertaling te handhaven. Bij de vergelijking van ‘De komedianten’ en ‘De tweelingbroeders’ valt al snel de overeenkomst op tussen de tweelingbroers die beide Menaechmus heten, en de hoofdpersonen in ‘De komedianten’, Cecilius en Cecilianus. In beide gevallen gaat het om een tweeling, die op een of andere manier wordt gescheiden. In beide gevallen worden de avonturen van de tweeling beschreven. Toch is Couperus naar onze mening niet zo zeer door de inhoud van ‘Menaechmi’ geïnspireerd, maar meer door het feit dat het een komedie is. Couperus hield van de Romeinse komedie en van toneelkunst in het algemeen. Waarschijnlijk raakte Couperus geïnspireerd door de sfeer rondom de komedie. Hij had immers het gevoel dat hij er in de Romeinse tijd bij was geweest. Ook verscheen in 1916 zijn eigen ‘De tweelingbroeders’ op de planken. Rondom de sfeer van de komedie heeft Couperus zijn roman ‘De komedianten’ geschreven met eenzelfde onderwerp als in ‘Menaechmi’; namelijk de avonturen van een tweeling. De komedie ‘De tweelingbroers’, komt ook terug in het boek ‘De komedianten’ zelf. Het is dan ook niet verwonderlijk, als je weet dat Plautus een inspiratiebron was voor Couperus, dat Cecilius en Cecilianus met dit stuk (in het boek) veel succes oogsten. Couperus lijkt in ‘De komedianten’ als het ware al zelf aan te geven geïnspireerd te zijn door deze komedie van Plautus. Ook door een discussie die in het boek naar voren komt over wie de beste schrijver is, Plautus of Terentius. Couperus laat in het boek de ‘adulescens’ discussiëren met een andere gast in Nilus taveerne. De andere gast voert in deze discussie aan dat Terentius een beter schrijver was, omdat hij uitstekend zijn Grieks kende. Couperus laat de ‘adulescens’ hierop antwoorden dat Plautus veel frisser qua taal en ritme was en veel minder systematisch. Dit is waarschijnlijk Couperus’ eigen mening, waaruit zijn waardering voor Plautus naar voren komt.
Een andere overeenkomst tussen Couperus’ twee werken en tussen Plautus’ stuk is dat alledrie de werken zich in principe overal en ten alle tijden kunnen afspelen. Ze zijn dan wel op een bepaald moment en in een bepaalde tijd geplaatst door hun auteurs, maar er is weinig fantasie voor nodig om de stukken in een andere tijd op een andere plek te denken. Couperus heeft dit gelezen in ‘Menaechmi’, behouden in zijn bewerking en gebruikt in ‘De komedianten’. Daarnaast zijn beide komedies, zoals de meeste klassieke komedies bedoelt als vermaak. Er zit geen moraal of boodschap in. Dit is ook iets wat Couperus in ‘De komedianten’ heeft gedaan. Het boek is niet geschreven om je iets te leren, om een standpunt naar voren te brengen of iets aan de lezer over te brengen. ‘De komedianten’ is in tegenstelling tot vele andere boeken van Couperus geschreven ter vermaak van de lezers, zonder een directe bijbedoeling.

Bij nadere bestudering van ‘De komedianten’ wordt duidelijk welke toon Couperus met het werk wilde zetten. In het boek wordt een onvrije en beklemmende sfeer over de laatste regeringsjaren van Domitianus geschetst. ‘hij laat zijn lezers de verstikkende atmosfeer van het Palatium meevoelen, en de schrik en angst die de keizer om zich heen verbreidt...’ Hoewel die periode inderdaad onvrij en zeker niet prettig was, laat Couperus de exacte historie af en toe los en kleurt het zelf in. Couperus dikt het verhaal over Domitianus als het ware aan. Een goed voorbeeld daarvan is een zin die Couperus Crispinus in het boek laat zeggen: ‘Hij is toch niet meer in zo’n kuise bui van goede zeden…als hij was nadat hij Titus vermoord had.’ Dit wordt door Couperus niet zonder rede gebracht. Het is niet op feiten gebaseerd, maar wordt hier toch naar voren gebracht om de situatie extra te kleuren. Tevens wordt de moord op Domitianus in ‘De komedianten’ uitgelegd als een samenzwering waarbij zijn (ex-)vrouw betrokken is. Dit is echter een gerucht en is ook niet op historische feiten gebaseerd. Couperus brengt dit echter allemaal naar voren zodat de onbegrijpelijke en onmenselijke kanten van Domitianus naar voren worden gebracht, terwijl de tragische en menselijke kant van Domitianus totaal worden weggelaten. Het was namelijk ook deze onbegrijpelijke kant die Couperus zo aansprak. Hij is altijd gefascineerd geweest door slechte keizers waaronder Domitianus, maar vooral Commodus. Dit is ook een van de redenen dat Couperus zijn werk in deze tijd plaatste. Als je daarbij bedenkt dat Couperus de beklemmende sfeer van die tijd goed naar voren wilde brengen, is dit een goede verklaring voor de manier waarop Couperus dit schetst.
In ‘De komedianten’ is echter slechts een kleine rol weggelegd voor keizer Domitianus en zijn bewind. Het is de komedie die de hoofdrol vertolkt in dit verhaal en dan vooral de tweeling Cecilius en Cecilianus. Zij worden afgebeeld als rasartiesten en kwajongens tegelijk. Couperus’ voorliefde voor de komedie komt hier overduidelijk naar voren. ‘In een Romeinsch theater, door een reizende komedietroep, die gehuurd was geworden door de aedilen der Eeuwige stad – heb zien spelen door acteurs, gemaskerd en niet gemaskerd, de mannerollen uitgebeeld twijffelloos mannelijk door het symbool, dat geen mannerol na liet tusschen de plooien van zijn kostuum te vertoonen, de vrouwerollen gespeeld door hoogstemmige jongens, de decoraties zéer eenvoudig’
Dit is een citaat van Couperus, dat Frederic Bastet geeft in zijn biografie over Couperus. Tussen de roman ‘De komedianten’ en deze uitspraak van Couperus zijn de overeenkomsten duidelijk. Een reizende komediantengroep, mannen die vrouwerollen spelen etc. Louis Couperus had dus het gevoel dat hij zelf in die tijd in Rome is geweest en in het theater heeft gezeten tussen het Romeinse volk. Deze historische sensatie is waarschijnlijk ook een belangrijke aanleiding geweest tot het schrijven van ‘De komedianten’.
Vanwege zijn voorliefde voor het klassieke toneel laat Couperus de twee jongens schitteren. De tweeling wordt eigenlijk gebruikt als een vereniging van Couperus voorliefde voor de klassieken (en dan vooral toneel) en het leven van alledag. Hun prestaties op het toneel staan lijnrecht tegenover de kwajongensachtigheid. Deze kwajongensachtigheid is niet kenmerkend voor het oude Rome, of specifiek die periode, maar van alle tijden. Couperus plaats daarmee het leven van alledag in een tijdsperiode die hem fascineerde. In de regeertijd van Domitianus, die heerste van 81 tot 96 na Christus herkende Couperus zijn eigen tijd. Couperus vergeleek zelf de onrustige tijd aan het einde van de eerste eeuw na Christus, met de eeuwwisseling van de 19e naar de 20e eeuw, die hij zelf heeft meegemaakt. Dat was ook een zeer onrustige en nerveuze periode. Twee keer een ‘fin-de-siècle’. Daarnaast voltooide Couperus ‘de komedianten’ tijdens de Eerste Wereldoorlog, wat ook een zeer onrustige periode was met een beklemmende sfeer. Verder heeft Couperus zijn roman waarschijnlijk aan het einde van de eerste eeuw geplaatst, omdat dit een tijd was waarin de letterkunde bloeide als nooit tevoren. In ‘De komedianten’ komen veel van de beroemde schrijvers voor die in deze tijd leefde. Plinius, Tacitus, Martialis en meer. Al deze worden door Couperus in het verhaal vermeld.

Het beeld dat Couperus schetst van het Rome ten tijde van keizer Domitianus is overtuigend. Couperus kende de historie van Rome tot in de puntjes. De vele verwijzingen naar Latijnse literatuur toont Couperus’ grote kennis van de oudheid aan. Couperus dikt het verhaal wel aan en kleurt daarmee de historie op zijn eigen manier, om de sfeer van de periode te verduidelijken. Het door hem zelf verzonnen verhaal over de toneelgroep (in het bijzonder Cecilius en Cecilianus) brengt het geheel tot leven. De onrust, de beklemmende sfeer, de vele volkeren. Alles wordt uitermate goed verteld en is in de meeste gevallen historisch correct. Toch is ‘De komedianten’ geen historisch werk. Couperus vertelt niet specifiek over Domitanus, of over de tijd zelf, en niet met de bedoeling dit precies volgens de exacte historie mee te delen. Al deze informatie is eigenlijk een achtergrond. Een achtergrond waartegen zich een verhaal afspeelt. Een verhaal over het leven. Niet specifiek over het leven in het Rome ten tijde van het bewind van keizer Domitianus, maar over het leven van alledag. Met daarin het stralende middelpunt; zijn geliefde klassieke toneel.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.

Andere verslagen van "De komedianten door Louis Couperus"