HET VERHAAL
Het boek draait om het feest van Megalezia in Rome. Lavinius Gabinius, de dominus van de groep komedianten, die op een na allen zijn slaven zijn, komt naar Rome om zijn groep op te laten treden met de Scenische Spelen in het theater van Pompeius. Cecilius en Cecilianus, de zestienjarige tweeling die van jongs af aan in de groep zit, zijn de voornaamste spelers van de dominus. Zij spelen de belangrijke vrouwenrollen. De groep verlijft achter de Suburra, een wijk in Rome, en hebben hun avondmaal in de kroeg van Nilus. Daar raken Cecilius en Cecilianus bevriend met twee gladiatoren, Carpoforus en Colloseros. Ook ontmoeten zij in de kroeg Nigrina, de enige vrouwelijke gladiator.
De volgende dag gaat de tweeling eropuit en als zij uitgejouwd worden door het volk, worden zij geholpen door Martialis en Plinius. Zij nemen de jongens mee naar het landgoed van Plinius, om te dansen en spelen voor de gasten van Plinius, bekende Latijnse dichters en schrijvers.
Als de tweeling terugkomt horen ze dat Nigrina, de vrouwelijke gladiator, vermoord is.
De dag daarop treedt de groep voor het eerst op in het theater van Pompeius. Zij spelen Bacchides van de Latijnse schrijver Plautus. In het publiek zit ook Crispina, hun moeder. Ze is trots op haar zoons, ook al weten ze niet dat zij hun moeder is. De avond is een succes, maar aan het einde van de avond wordt de vermoedelijke moordenaar van Nigrina op bevel van keizer Domitianus gekruisigd en wordt er een beer op hem losgelaten, die hem openrijt. Domper op de avond, de gasten vluchten weg.
Als de Scenische Spelen voorbij zijn huurt Crispina de tweeling voor een tijdje van de dominus. Cecilius en Cecilianus zijn er al achter dat zij hun moeder is, maar vertellen haar niet dat ze het weten, ze vinden het wel goed zo. Na een paar dagen neemt de broer van Crispina, Crispinus, tot grote woede van zijn zus Cecilius mee naar keizer Domitianus om in gunst bij hem te komen. De keizer laat Cecilius niet meer gaan, en laat hem elke avond voor hem dansen.
Cecilianus wordt ziek door de scheiding van zijn geliefde broertje, en Martialis en Carpoforus, de gladiator, nemen Cecilianus mee naar het huisje van Martialis waar ze hem verzorgen.
Martialis probeert Cecilius vrij te krijgen, maar het lukt het niet. Carpoforus lukt het wel. De tweeling gaat nu een tijdje naar het landgoed van Plinius, om uit te rusten.
Ondertussen gaat het heel slecht met Lavinius, de dominus van de groep. Twee slaven zijn weggelopen en zijn vrijgelatene verlaat hem om Christen te worden. Dan stort het huis waar de komedianten in verblijven in en verliest hij het grootste deel van zijn groep.
Ook hij gaat dan naar het landgoed van Plinius, waar de tweeling hem moed inpraat om nieuwe slaven te kopen en te huren om een nieuwe groep te maken. Dit doet hij en dan vertrekt de groep.
De gladiatoren en vele vrienden lopen even met hen mee, maar ze komen in de stad vast te zitten in een paniekerige massa. Keizer Domitianus is vermoord, door samenzweringen.
Lavinius, Cecilianus, Cecilius en de rest van de groep besluiten echter een andere weg te kiezen en zij vertrekken naar Naepolis, de paniek achter zich latend.
DE TIJD
Het boek speelt zich af in 96 na Chr. Duidelijk komt in het verhaal naar voren wat zich in die tijd afspeelde.
Ten eerste was de halfwaanzinnige Domitianus keizer van het Romeinse rijk.
Domitianus werd keizer op 30jarige leeftijd in 81 na Chr., na de dood van zijn jongere broer Titus. Hij was arrogant, hij wilde bijvoorbeeld aangesproken worden met ‘Dominus et Deus’.
Zijn terreur trof vooral de elite van Rome. Hij sleepte belangrijke mensen voor het gerecht op grond van majesteitsschennis of samenzwering waarna al hun bezittingen werd geconfisqueerd en soms werden ze vermoord. In 96 na Chr. werd hij vermoord, waarschijnlijk door een samenzwering van zijn vrouw Domitia. Hij werd zitten aan zijn bureau neergestoken door een slaaf. Op zijn bureau lag een bevel Plinius voor het gerecht te dagen.
Ten tweede komen in het boek veel bekende Latijnse schrijvers en dichters voor. Niet alleen Martialis en Plinius, maar ook anderen.
- Marcus Valerius Martialis leefde van 40 tot 104 na Chr. Hij was de grootste Romeinse epigrammendichter. Hij was arm, maar slijmde veel bij keizer Domitianus die hem financiële steun gaf. Ook werd hij geholpen door Plinius. In het boek wordt hij beschreven als een joviale, behulpzame man, ondanks al zijn menselijke fouten.
- Gaius Plinius Caecilius Secundus was rijk van geld en invloed. Gepubliceerd van hem zijn de essays in briefvormen. Hij had een topfunctie en daardoor moest hij ook vrezen voor Domitianus. In het boek komt ook naar voren dat hij bang was doelwist te worden van Domitianus.
- Decimus Iunius Iuvenalis was een satireschrijver. Hij schreef bittere satires waar hij onder andere de gevaren van het stadsleven van Rome beschreef en zijn haat tegenover corruptie en hypocrisie. Volgens bronnen werd hij verbannen door Domitianus, wat dus niet overeenkomt met het boek, waar hij vrij en blij rondloopt.
- Publius Cornelius Tacitus, 55-120 n C., was redenaar, advocaat en geschiedschrijver. Van 89 tot 93 leefde hij buiten Rome en had dus pas last van 93 tot 96 van de terreur van Domitianus. Na de dood van de keizer werd hij consul en later zelfs gouverneur.
- M. Fabius Quintilianus werd geboren in ca. 40 n.C. Van 70 tot 90 was hij de belangrijkste leraar in de retorica in Rome. Na 90 n.C. wijdde hij zich volledig aan zijn levenswerk, de Instutione Oratia, het Handboek der Welsprekendheid.
Ten derde waren er meerdere godsdiensten in het Romeinse Rijk. In principe geloofde men in de Romeinse goden, Jupiter, Venus etc. Maar ondertussen kwam het Christendom op en waren er mysteriegodsdiensten.
De Romeinen waren verdraagzaam tegenover ander godsdiensten, mits ze de instellingen van het rijk accepteerden en geen gevaar voor de staat zouden vormen.
- Een mysteriegodsdienst die in dit boek genoemd wordt is de Dienst van Isis. Isis is oorspronkelijk een vruchtbaarheidsgodin die met behulp van haar zoon Horus de door een jaloerse god gedode Osiris terugvond en weer tot leven werkte. Osiris werd de god van het dodenrijk. Wie de mysteriën van Isis onderging, deelde in de wederopstanding van Osiris. Feitelijk verwierven deze mensen in zekere zin onsterfelijkheid. Bij deze mysteriegodsdienst hoorden allerlei handelingen, reinigingen, formules en toneelspel.
- De groep volgelingen van het Christendom groeide ook, hoewel in 96 n.C. nog zwaar in de minderheid. Deze godsdienst bleef groeien mede dankzij de gelijkheid en toegankelijkheid voor iedereen, ook vrouwen. Zelfs een slaaf kon bisschop worden. De vervolgingen van Christenen waren pas veel later, in de 2e en 3e eeuw na Chr. Maar uiteindelijk werd het Christendom in 380 de staatsgodsdienst van het Romeinse Rijk.
COUPERUS
Louis Couperus leefde van 1863 tot 1923. Hij reisde veel. In 1894 reisde hij voor het eerst naar Rome en hij zou er nog vaak terugkomen. Het moderne Rome vond hij niet zo boeiend, maar hij was geïntrigeerd door het antieke Rome. Hij bezocht alle ruines en vond de charmes ervan overweldigend. De bouwvallen van de Thermen van Caracalla in Rome inspireerden hem tot de antieke roman ‘de berg van licht’. Wat ook een openbaring voor hem was, waren de vele ruime musea waar hij uren kon rondlopen.
Geïnspireerd door het oude Rome schreef hij ook nog ‘Dionyzos’, ‘God en goden’ en het nooit afgemaakte ‘Endymion’. Over Italië zelf schreef hij ‘blanke steden onder een blauwe lucht.’
Couperus voelde zich aangetrokken tot de slechte keizers, zoals bijvoorbeeld Domitianus, maar vooral Commodos. Deze keizer was reuzesterk en een feilloze boogschutter. Niet alleen jaagde hij veel op beesten, ook de senatoren vreesden een pijl door het hart te krijgen.
In 1916 begon hij aan ‘de Komedianten’. Stimulans voor dit was een essay van een classicus, dr. Kuijper, gewijd aan Couperus’ werk met onderwerpen uit de klassieke oudheid. In 1917 werd ‘de Komedianten’ uitgegeven. Het was op zich wel een succesje, maar er waren ook bedenkelijke reacties. Zoals Lapidoth zei: Het is in onze literatuur iets heel vreemds dat een schrijver zo uitweidt over de schoonheid van menselijke lichamen en dan nog wel over die van knaapjes. Maar bedenke dat deze bewondering niet van Couperus zelf is, maar van de Romeinen onder keizer Domitianus.’
Couperus was niet klassiek geschoold en daarom had hij voor dit boek hulp gekregen van een latinist. Maar dat neemt niet weg dat ik het heel bijzonder vind dat hij zo schrijft alsof het een vertaling van een belangrijk Latijns boek is en dat hij zo goed op de hoogte was van de klassieke oudheid.
Ik vond het boek leuk om te lezen. Dit vooral omdat ik er zoveel dingen in herkende. Ik denk dat ik er niet zo veel plezier in had gehad als ik geen Latijn en KCV had.
En om maar met de woorden van Couperus te sluiten: De oudheid is voor mij als een vage periode van vele eeuwen waarin de oude goden nog heerschen en de helden hun grote daden verrichten en waar uit Hellas het ideaal der Schoonheid en Levensliefde ons toestraalt en wondere illusies glanzen in me na, om heel die Antieke Schoonheid.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
Hartstikke bedankt voor het plaatsen van deze post; ik heb erg veel aan dit boekverslag gehad, en ook bevat het alle technische achtergrond-informatie die ik nodig had. Ik vond het zelf ook een mooi boek, maar er goed over kunnen schrijven, daar ben ik niet zo'n kei in.
Zelf zit ik in 6VWO, maar het voldoet aan alle eisen die aan de opdracht gesteld zijn. Je stuk is van heel goede kwaliteit. :)
Bedankt!
Sander, een dankbare scholier.
18 jaar geleden
Antwoorden