De gelukkige klas door Theo Thijssen

Beoordeling 6.3
Foto van een scholier
Boekcover De gelukkige klas
Shadow
  • Boekverslag door een scholier
  • 4e klas vwo | 5206 woorden
  • 30 januari 2009
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6.3
16 keer beoordeeld

Boek
Auteur
Theo Thijssen
Genre
Jeugdboek
Dagboek
Taal
Nederlands
Vak
Eerste uitgave
1926
Pagina's
544
Geschikt voor
bovenbouw havo/vwo
Punten
2 uit 5
Oorspronkelijke taal
Nederlands
Literaire thema's
Leraar,
Kindertijd & Kinderleed,
School- en Studentenleven
Prijzen
Nederland Leest (2007 Winnaar)

Boekcover De gelukkige klas
Shadow

Theo Thijssen, de beste schrijver over kind en onderwijs die Nederland heeft opgeleverd, is in 1879 in Amsterdam geboren, uit een klein burgergezin in de Jordaan. In 1898 kwam Thijssen op een Amsterdamse volksschool in het onderwijs. Tot 1921 bleef hij actief onderwijzer, en hoewel hij sindsdien als bestuurslid van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, als kamerlid en…

Theo Thijssen, de beste schrijver over kind en onderwijs die Nederland heeft opgeleverd, is in 1879 in Amsterdam geboren, uit een klein burgergezin in de Jordaan. In 1898 kwam Thij…

De gelukkige klas door Theo Thijssen
Shadow

Oefenen voor je mondelingen?

Komen je mondelingen er aan en wil je oefenen? Probeer onze Boekenquiz. We stellen je open vragen over de gelezen boeken.

ADVERTENTIE
Zo weet je precies wat je nog moet leren voor je examens! 📚✅

Al aan het stressen voor je eindexamens? Niet met Examenbundel! Maak per vak de gratis quickscan en check hoe je ervoor staat. Zo krijg je direct inzicht in wat je al beheerst en wat je nog moet leren en oefenen.
 

Naar de quickscan

De titel: De gelukkige klas.
De auteur: Theo Thijssen.
Plaats: Amsterdam
Jaar: 1926
Druk: Zestiende druk
Aantal bladzijden: 206
Naam: Firat
Datum: 1 December 2008

Inhoudsopgave
Blz. 1 – Titelblad
Blz. 2 – Inhoudsopgave
Blz. 3 – Bronvermelding
Blz. 4 – Beschrijvingsopdracht
Blz. 5 – Beschrijvingsopdracht
Blz. 6 – Verdiepingsopdracht A
Blz. 7 – Verdiepingsopdracht B
Blz. 8 – Verdiepingsopdracht C
Blz. 9 – Verdiepingsopdracht D
Blz. 10 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 11 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 12 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 13 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 14 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 15 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 16 – Verdiepingsopdracht E
Blz. 17 – Verdiepingsopdracht E, F
Blz. 18 – Verdiepingsopdracht G

Bronvermelding
De gelukkige klas, Theo Thijssen De gelukkige klas, Theo Thijssen Literair boek
Op nieuw niveau informatieboek Informatief boek
laagland informatieboek Informatief boek

Samenvatting van de inhoud.
Het boek gaat over Meneer Staal die schoolmeester is van een school. Hij is begonnen met het schrijven van een dagboek en daar begint het verhaal mee. Hij schrijft dat hij op school instructie heeft gekregen, dat hij een register moeten bijhouden over de gedane activiteiten omtrent de school vakken. Ook moet er iedere les iemand in een klassenschrift werken. Als hij zijn collega’s informeert over het register geven ze verschillende antwoorden. Kraak vindt het maar onzin en doet er niet aan, terwijl Van der Lee het een goed idee vindt. Daarom weet hij zelf niet echt wat hij moet doen maar besluit later toch maar alles in orde te hebben omdat er een inspecteur langs komt.

Op een dag krijgt hij een nieuwe leerling in de klas: Louis van Rijn. Een zielig jongetje met een bochel. Hij voelt zich niet echt thuis in de klas.
Hij vertelt in zijn dagboek ook hoe hij de klas tot stilte probeert te manen. “Uitscheiden” was al genoeg om ze stil te houden. Maar dit moest hij steeds vaker zeggen om de rust te bewaren. Daarom introduceert hij een nieuw systeem: De eerste keer een waarschuwing, de 2e keer is na blijven. Dit wordt op een vel bijgehouden door zijn lievelingetje Fok Goosens.

Het systeem werkt de eerste keer, maar na verloop van tijd wordt de groep nablijvers steeds groter. Dit werkt dus ook niet.
Op een gegeven moment is het tijd voor taalcursussen. Staal moet beslissen wie er naar Engels, Duits of Franse les moeten. Hij geeft er maar liefst 17 op. Kraak waarschuwt hem dat dit bonje op zal leveren.
Uiteindelijk gaan er minder kinderen op de cursus, omdat hun ouders het nut er niet van inzien.

Een maand of 2 later is Staal heel erg boos. Frans de Wit is aan het treiteren met een paar vrienden. Staal doet net of hij hem slaat, waarop Frans hard met zijn hoofd op het tafelblad botst. Hij moet huilen en ziet lijkbleek.
De dagen erop piekert Staal over Frans, aangezien hij al een paar dagen niet op school is geweest.
Hij besluit langs te gaan en tot zijn opluchting is alles goed met hem.
Op een dag wordt gevraagd naar zijn verjaardag. Hij zegt dat hij altijd op 31 februari jarig is, maar dat kan niet. Daar komen ook de kinderen achter en hij zegt dat hij zal trakteren als hij jarig. Hij besluit om op zijn verjaardag naar Artis te gaan met de klas en ook nog een keer te trakteren. Het werd een geslaagde dag

Meneer Staal gooit klassieke leermethoden over boord, waardoor de kinderen al heel snel het verschil tussen alle werkwoordstijden snappen. Ook met rekenen legt hij alles heel anders uit en de klas heeft dan ook helemaal geen problemen met de breuken.

In de zomervakantie haalt hij zijn akte voor Frans bij meneer de Wilde. Zijn vrouw vond dat hij daarom maar zo snel mogelijk naar een andere school moest gaan omdat hij ongeveer 8 gulden in de maand meer zou gaan verdienen. Staal wil dit eigenlijk helemaal niet en daaruit blijkt dat hij zich heel erg aan zijn klas heeft gehecht. Het liefst zou hij namelijk met deze klas van school afgaan en daarna naar een andere school gaan.

Op een dag is het klassenschrift verdwenen. Staal maakt zich hier heel druk
om , omdat dat een belangrijk deel is van de inspectie. Hij maakt er dan ook een hele speurtocht van om het boek terug te vinden. Tevergeefs vindt hij het schrift niet terug en besluit snel een nieuwe te maken.

Op het laatst mist hij telkens een leerling: Louis van Rijn, de jongen met de bochel. Het gebeurde wel vaker dat hij een paar dagen weg bleef maar het duurde nu al 3 weken. Hij ging daarom maar even bij Louis langs om te kijken waarom hij er niet is. Hij komt erachter dat de benen van Louis verlamd zijn en dat hij er waarschijnlijk binnen een jaar aan overlijd. Staal brengt hem daarom al zijn spullen en wat leesboeken zodat hij zich niet gaat vervelen.

In de bijlage schrijft Koning in een brief aan Kraak dat meneer Staal is plotseling overleden aan longontsteking. Zijn vrouw en dochter zijn toen in Den Haag gaan wonen bij zijn ouders. Zijn vrouw is een paar jaar later ook gestorven op dezelfde manier. Hij heeft het dagboek van zijn dochter gekregen om het even door te lezen en te beoordelen. Hij is tot de conclusie gekomen dat ze Staal altijd hebben onderschat. Ook Kraak antwoordt dat hij er ongeveer hetzelfde over denkt.

Verdiepingsopdracht

A Tijd


1 Geef de fabel van het boek.
Het boek is een soort dagboek van een leraar, meneer Staal. Het dagboek verteld vooral over de gebeurtenissen op school, met af en toe een gebeurtenis bij meneer Staal thuis. Het dagboek begint aan het begin van de vijfde klas. Dan word er vooral verteld over de klas zelf, over het klassenschrift, een schrift waarin leraren moeten bijhouden wat ze per vak behandeld hebben, en de franse studie die meneer Staal nog volgt. Als de zesde klas begint, heeft meneer Staal de franse studie voltooid, en gaat het verhaal vooral nog over hoe de kinderen aan het veranderen zijn, welke kinderen welke taal krijgen en het klassenschrift blijft ook nog steeds terug komen. Ook word er veel verteld over een jongen, Louis van Rijn, die in de vijfde klas na lange tijd weer op school komt, die een bochel heeft in zijn rug. In de zesde worden zijn benen lam en krijgt hij open wonden in zijn rug, hij overlijdt daar ook aan. Helemaal achterin zit nog een bijlage met 2 brieven van zijn collega’s, waar je aan ziet dat Staal overleden is aan longontsteking.

2 Wordt het verhaal continu of niet- continu verteld? Geef 2 voorbeelden uit de tekst waaruit dit blijkt.
Het verhaal wordt continu verteld want het heeft geen tijdsprongen of flashbacks.

3 Wat is de belangrijkste flashback?
Het verhaal heeft geen flashbacks.

4 Hoe lang duurt de vertelde tijd? Waarom denk je dat? Leg uit.
2 jaar. Je ziet in het boek welke dagen meneer Staal in zij dagboek schrijft. In het begin van het verhaal zie nog dat meneer Staal na 3 maanden weer in zijn dagboek begint te schrijven. Alles bij elkaar opgeteld kom je dus op 2 jaar.

5 Hoe lang duurt de verteltijd? Aantal bladzijden/ hoe lang duurt het lezen daarvan.
Het boek heeft 202 bladzijden.

6 In welke historische tijd speelt het verhaal ? Geef 3 voorbeelden uit de tekst waaruit dit blijkt.
Het verhaal speelt zich af tussen de eerste en de tweede wereldoorlog, ongeveer rond het jaar 1909. Dit kom je te weten door de brieven achter in het boek. Daarin staat dat hij ongeveer 5 of 6 jaar na de tweede wereldoorlog is overleden. Er is nog niet veel moderne technologie zoals computers en mobiele telefoons maar er zijn wel auto’s en telefoons.

B Personages

7 Noem alle personages. Wie is de hoofdpersoon? Geef een karakterisering van de 6 belangrijkste.(Innerlijk:…. Uiterlijk:…. Karakters/typen)

Meneer Staal: Hij is de hoofdpersoon, hij is een onderwijzer aan een basisschool in Amsterdam waar best veel armoede is, hij geeft les in de 5e klas en later ook in de 6e klas. Hij is erg precies als het om zijn klassenschrift gaat terwijl hij het niet nodig vindt. Hij is erg met zijn klas bezig en wil het liefst het beste voor hen en probeert een zo goed mogelijk onderwijzer te zijn. Meneer staal is een rond karakter.

Louis van Rijn: Louis heeft een ziekte en heeft een bochel, hij mist veel lessen maar is erg goed in lezen en rekenen. Staal heeft veel medelijden met hem en als deze ziek wordt brengt Staal hem ook bezoekjes en neemt rekenen en leesboekjes mee, maar Louis krijgt open wonden op zijn rug en overlijdt daar dan ook aan. Nadat Louis is overleden houdt het boek ook op dus hij zou wel belangrijk voor Staal zijn geweest. Hij is een plat karakter.

Mina Helms: Mina Helms is een meisje waarvan je veel kom te weten over haar thuissituatie. Haar vader is lang geleden weggelopen en wanneer hij terug wilt keren, veranderd er veel voor Mina Helms. Ze gaat naar een andere school en daarmee worden haar toekomstmogelijkheden vergroot.

Fok: Fok heet eigenlijk Fokkie Goosens maar wordt door iedereen fok genoemd. Fok is een beetje het hulpje van de onderwijzer, hij helpt hem vrijdag middag altijd opruimen en voelt Staal erg goed aan want hij hoeft maar een knikje te geven en Fok pakt de leesboeken. Fok spreekt ook volgens de klas. Hij is een plat karakter.

Leentje Roos: Meneer Staal heeft veel bewondering voor Leentje. Leentje komt zelf uit een gezin waar ze het niet zo breed hebben, maar ze probeert zich toch altijd netjes en fatsoenlijk te kleden en te gedragen. Leentje is een plat karakter.

Zijn vrouw: (ik ben Haar naam nergens tegen gekomen) zij is er erg voor dat hij zijn Franse studie doet en die voltooid. Zij vindt de kinderen uit de klas eigenlijk maar een paar stumpers.
Ze kan soms erg botte opmerkingen maken maar daar heeft ze meestal later spijt van.

8 Beschrijf de relaties tussen de 6 belangrijkste personages.

Meneer Staal heeft een goede relatie met al zijn collega’s. met zin vrouw wat minder. Zij wil namelijk dat hij stopt met les geven op een basisschool en leraar Frans wordt op een middelbare school. De relatie tussen zijn leerlingen is ook goed. Een keer raakt Staal overwerkt en reageert hij zich af op zijn klas. Hij straft bovenmatig streng, krijgt ruzie met z\'n klas en slaat Frans de Wit een bult op z’n hoofd.

9 Beschrijf de rollen van deze personages.

Iedereen in het verhaal is een helper.

C Structuur

10 Hoe is de opbouw van het boek:
a de geleding(hoofdstukken, delen, witregels, functie ervan) b de verhaallijnen / gelijkwaardig/ondergeschikt a Het boek bevat data van de dagen waarop meester Staal in zijn dagboek schreef. Deze kun je als hoofdstukken opvatten. Deze hoofdstukken zijn gescheiden door witregels.
b Er is maar een verhaallijn.
c Het verhaal wordt ab ovo verteld. Het begin van het verhaal is dat Meneer Staal in zijn dagboek begint te schrijven. Dit is gewoon het begin van het verhaal. Er is nog geen voorgeschiedenis die beschreven moet worden, en je komt niet midden in een handeling in het verhaal.

D Perspectief

11 Welke vertelsituatie heeft het boek? Is deze situatie betrouwbaar?
Het verhaal heeft een ik-vertelsituatie want meneer Staal schrijft zelf zijn eigen dagboek. Het gaat over zijn eigen gevoelens dus is het betrouwbaar.

E Secundaire literatuur

12 Kopieer een recensie. Onderstreep hierin de belangrijkste gedachten. Maak er een samenvatting van.
De gelukkige klas
Theo Thijssen, De gelukkige klas (4e druk, 1955)
Is dit alles? Na een bladzijde of vijftig begon ik te twijfelen. Tot dan had ik schetsen gelezen uit het schoolleven van meester Staal. Aardige schetsen, maar niet meer dan dat: schetsen. Ik miste een dramatische ontwikkeling. De meester die een van zijn leerlingen slaat, waarna een boze ouder verhaal haalt, hij dat niet aan zijn vrouw durft te vertellen en troost zoekt bij een lerares van de onderbouw. Zoiets. Maar hoe langer een scherp conflict of zichtbare karakterontwikkeling van de hoofdpersoon uitbleef, hoe meer ik begon te aarzelen. Was dit soms een boek dat 190 pagina’s voortkabbelt langs de rituelen van het schooljaar?
Het antwoord moet ja zijn. De gelukkige klas – het boek dat dit najaar is uitgekozen voor de tweede editie van Nederland Leest – heeft, vanuit literair oogpunt, weinig om het lijf. Dat bewijst vooral het slot: opeens breekt het dagboek van Staal af. Wat blijkt, uit de brieven van zijn collega’s die bij wijze van epiloog het boek besluiten? Hij ging plotseling dood. Een longontsteking. Tja. Het is dat Thijssen zich van zijn gebrek bewust lijkt, doordat hij een collega van Staal over diens dagboek laat zeggen: ‘Een echte literator had er meer van gemaakt.’
En toch. Ik heb De gelukkige klas met plezier gelezen. Toen ik me eenmaal bij de geringe literaire ambitie van Theo Thijssen had neergelegd, kreeg ik oog voor wat het boek tachtig jaar na de eerste druk zo prettig leesbaar heeft gehouden. De kalme, pratende toon van meester Staal. De liefde waarmee hij praat over het onderwijzersvak, zijn leerlingen, zijn klas. De ontroerend eerlijke overpeinzingen over de beste manier om de klas op te voeden. De eerlijkheid ook waarmee hij zijn fouten en vergissingen opbiecht. Meester Staal is een echt mens van vlees en bloed. Lang niet iedere schrijver is in staat om zo\'n personage te scheppen.
Maarten Dessing

13 Voeg een recente biografie van de schrijver toe.
THIJSSEN, Theodorus Johannes
(roepnaam Do; schrijversnaam Theo Thijssen), schrijver, vakbondsbestuurder en sociaal-democratisch politicus, is geboren te Amsterdam op 16 juni 1879 en aldaar overleden op 23 december 1943. Hij was de zoon van Samuel Jan Thijssen, schoenmaker en winkelier, en Alida Fieggen, voormalig dienstbode. Op 1 november 1906 trad hij in het huwelijk met Johanna Maria Zeegerman, handwerkonderwijzeres, met wie hij een zoon kreeg. Na haar overlijden op 6 oktober 1908 hertrouwde hij op 8 november 1909 met Geertje Dade, met wie hij een dochter en twee zoons kreeg.
Pseudoniemen: Th. Jonckbloedt, Rem Mada, R.M., D.O., Otto L. Fieggen, F., A(ndré) le Maître, Alea Nijgaard, Frans Taus.
Net als zijn beroemde romanheld Kees Bakels, alias \'Kees de jongen\', groeide Thijssen op in de Amsterdamse Jordaan, in de schaduw van de Westertoren, waar zijn vader een schoenwinkel met werkplaats had. De eerste tien jaar van zijn leven woonde hij in de Eerste Leliedwarsstraat, vervolgens twee jaar in de Runstraat, net buiten de Jordaan tussen de Prinsen- en Keizersgracht. Net als Kees Bakels verloor ook hij al vroeg zijn vader. Deze stierf in december 1890 na een ziekte van twee jaar aan tuberculose. Kort voor zijn dood was de schoenwinkel opgedoekt en had zijn echtgenote een kruidenierszaak met brooddepot geopend in de Pijp, een betrekkelijk nieuwe arbeidersbuurt. Omdat deze slecht liep, verruilde de jonge weduwe – zij was toen 32 – de zaak in januari 1891 voor een soortgelijke nering op de Brouwersgracht, de noordrand van de Jordaan. Van 1894 tot 1898 bezocht Thijssen, met een rijksbeurs bestemd voor zeer goede maar minvermogende leerlingen, de Rijkskweekschool te Haarlem, bijgenaamd De Bak. Hier werd hij hoofdredacteur van het sinds één jaar bestaande leerlingenblad Baknieuws. Onder zijn leiding groeide dit al na enkele maanden uit tot een landelijk kwekelingenblad. Hierin publiceerde hij enkele humoristische gedichten, beschouwingen over onder andere de nieuwe literaire richting van de Tachtigers – hij bewonderde vooral L. van Deyssel – en wat melodramatische prozaschetsen, waaruit al enige sociale betrokkenheid sprak. De Haarlemse kweekschooldirecteur beschouwde het blad als subversief en vaardigde een verbod uit. Daarop droeg Thijssen het hoofdredacteurschap zogenaamd over aan een leerling van de gemeentelijke kweekschool te Amsterdam. Sindsdien verschenen zijn artikelen onder diverse schuilnamen.

In 1898 keerde Thijssen in het bezit van een onderwijsakte terug naar Amsterdam. Hij trok weer in bij zijn moeder, broers en zussen, die inmiddels waren verhuisd naar Amsterdam-West. Dat najaar kreeg hij zijn eerste betrekking op een school in Amsterdam-Oost. In dat stadsdeel vond hij ook zijn volgende onderwijsbanen. Het langst – zestien jaar – werkte hij op een \'kosteloze\' openbare school (zonder schoolgeld; voor kinderen uit arbeidersgezinnen) in de Tweede Boerhaavestraat, aan de rand van het Oosterpark. Dat is ook het herkenbare decor van zijn romans School-land en De gelukkige klas uit 1925 en 1926. Hij ontpopte zich als een geboren onderwijzer, getuige de herinneringen van oud-leerlingen. Het schrijven kon hij intussen niet meer laten. In 1899 publiceerde hij voor het eerst in een heus literair tijdschrift. Dit betrof de weer behoorlijk melodramatische schets \'Tot een doel\' in Elzevier\'s Geïllustreerd Maandschrift. In 1901 verscheen zijn eerste bijdrage aan het blad School en Leven van de bekende onderwijzer en onderwijsvernieuwer Jan Ligthart. Voor Ligtharts tijdschrift schreef hij vooral kritische kinderboekrecensies, maar ook een schets die beschouwd kan worden als vingeroefening voor zijn eerste roman Barend Wels (Bussum 1908). Hier herkennen we al het ongekunstelde taalgebruik en de ironische toon van zijn latere werk. Van 1905 tot 1917 redigeerde hij samen met kweekschoolvriend Piet Bol het door henzelf opgerichte blad De Nieuwe School. Tijdschrift voor Practische Paedagogiek. Zij ijverden in dat blad vooral voor meer waardering en maximale autonomie voor de gewone klasseonderwijzer. Die werd naar hun mening bedreigd door onder meer bemoeizuchtige schoolhoofden, schoolopzieners en generaliserende boekjes over onderwijs en opvoeding. Binnen de eigen klas was de klasseonderwijzer volgens Thijssen en Bol de grootste pedagogische autoriteit. Hij kende beter dan wie ook het karakter en de sociale omstandigheden van zijn leerlingen en hij wist wat hijzélf wel en niet kon: \'De paedagogiek wordt bepaald door het gemiddelde van de klasse en de persoonlijkheid van de onderwijzer. De onderwijzer met sterke individueele eigenaardigheden heeft dus aan de normaal-psychologische paedagogiek niets. De man moet werken bij intuïtie, d.w.z. het juiste weten te treffen, doordat hij de kinderen beoordeelt naar z\'n eigen individualiteit – en doordat de ervaring in de klasse hem zegt, wanneer hij mistast\'. Ook het type van de streberige onderwijzer moest het ontgelden in De Nieuwe School: de schoolmeester die voortdurend bezig was met het halen van nieuwe onderwijsaktes om zo snel mogelijk schoolhoofd of onderwijzer op een Hoogere Burger School te worden. Zo iemand is de krampachtig orde-houdende, beginnende onderwijzer Barend Wels, de titelfiguur van het door Thijssen in 1906-1907 geschreven feuilleton. Dit verscheen in 1908 als zijn eerste roman bij uitgever C.A.J. van Dishoeck te Bussum, die Thijssens vaste uitgever zou blijven. Thijssen bekritiseerde in De Nieuwe School bovendien op sarcastische toon allerlei juist verschenen kinderboeken, die hij te moralistisch en te slecht geschreven vond. Een gepikeerde schrijver daagde hem uit het dan zelf beter te doen. Daaruit ontstond zijn enige kinderboek Jongensdagen (Bussum 1909; met illustraties van Jan Sluijters), waarin hij veel eigen herinneringen uit zijn Brouwersgrachttijd verwerkte. Negen van Thijssens kritische artikelen over taal- en literatuuronderwijs werden gebundeld in Taal en schoolmeester (Bussum 1911). Los van De Nieuwe School, maar voortbouwend op de daarin geformuleerde ideeën, publiceerde hij (ten dele samen met Jan Soederhuijzen, collega op school no. 104) drie rekenboekjes: Sommenboek voor de volksschool (Bussum 1912), Cijfers (Bussum 1913) en Cijferboek voor de volksschool (Bussum 1913). In 1906 was Thijssen getrouwd met de handwerkonderwijzeres Jo Zeegerman, die op een vorige school zijn collega was geweest en die net als hij lid was van de Amsterdamsche Onderwijzers-Tooneelvereeniging. Zij baarde in 1908 hun eerste kind, Theo junior. Een half jaar later stierf zij aan longontsteking. Een collega en vriendin van haar, Geertje Dade, ontfermde zich over de jonge weduwnaar. In 1909 trouwden zij.

Al vrij kort nadat hij zijn eerste onderwijsbaan had gekregen, meldde Thijssen zich aan bij de voorheen uiterst bedaagde Bond van Nederlandsche Onderwijzers (BvNO), waarbinnen de socialisten juist in die tijd aan invloed wonnen. In 1903 werd voor het eerst een sociaal-democraat, F.L. Ossendorp, bondsvoorzitter. Thijssen stond sympathiek tegenover dat socialisme – zijn vader had tot de eerste Amsterdamse aanhangers van F. Domela Nieuwenhuis behoord – maar toch sloot hij zich pas na 1909 bij de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) aan, omdat de felle richtingenstrijd tussen links en minder links in de partij hem afstootte. Hij hield zijn leven lang een grondige hekel aan dogmatisme en sektarisme. Het pragmatische vakbondswerk beviel hem beter en dan vooral als hij zich in geschrifte mocht uiten. In 1915 werd hij mederedacteur van het bondsblad De Bode, samen met de bondsveteranen J. Ek en J. Joosse. In datzelfde jaar assisteerde hij partijleider P.J. Troelstra bij het schrijven van de onderwijsparagraaf van het SDAP-verkiezingsprogramma. In 1921 droeg de Amsterdamse afdeling van de BvNO Thijssen met succes voor als lid van het hoofdbestuur en tevens bezoldigd redacteur van de bondsbladen. Hij werd verkozen en zei, na bijna een kwart eeuw, met weemoed het onderwijzerschap vaarwel. In het hoofdbestuur kreeg hij de functie van tweede secretaris. Sindsdien redigeerde hij naast De Bode (over salariskwesties, de klassenschaal en dergelijke) ook het nieuwe pedagogische weekblad School en Huis, bedoeld om ouders van leerlingen te interesseren voor de school en hen te doordringen van het nut van de onderwijzersbond. Omdat ook School en Huis niet zonder feuilleton kon, werkte Thijssen een aantal losse schetsjes uit De Nieuwe School over de belevenissen en fantasieën van een schoenmakerszoon uit de Jordaan uit tot een doorlopend verhaal. Dit verscheen van 1921 tot 1922 in het blad en werd daarna uitgegeven als Kees de jongen (Bussum 1923). In een brief aan Henk van Laar, voorman van de Arbeiders Jeugd Centrale en radiospreker bij de Vereeniging van Arbeiders Radio Amateurs (VARA), legde Thijssen in 1937 de bedoeling van het boek nog eens uit: \'een stuk jongenspsychologie te geven; niet één speciaal eigenaardig, interessant jochie, maar iets algemeens. Natuurlijk echter een jongen bedacht die zeer duidelik vertoonde, wat iedere jongen, zij \'t ook niet zó erg, heeft. Fors, sterk, gekoncentreerd willen tekenen: de macht, de rol van de fantasie. ... Er moest een uiterlijke geschiedenis zijn: bij \'t vertellen daarvan de gelegenheid, Kees\' gedachten te geven. Die uiterlijke geschiedenis: achteruitgang van een gezin. Vader schoenmaker – tbc-lijder, sterft. Moeder met kinderen verder – kamerverhuur, werk voor konfektie-fabriek (boezelaars), agentuur in verpakte thee. Zit ook in: stukje maatsch. geschiedenis: ondergang kleine middenstand tot proletariërsbestaan. Dit aflopende lijn. Daar tegen in een oplopende lijn: Kees\' zelfvertrouwen en machtsgevoel; met behulp van z\'n fantasie weet hij steeds over de ellende der werkelikheid heen te komen, en aan het eind van het boek is hij niet geslagen en wanhopig, maar begint het leven vol moed\'. In september 1923 begon Thijssen in School en Huis een nieuw vervolgverhaal \'School-land\', in de jaargang 1923-1924 gevolgd door \'School-land II\'. Dit dagboek van meester Staal, een sterk op Thijssen gelijkende onderwijzer op een volksschool in Amsterdam-Oost, verscheen in boekvorm onder de titels School-land (Bussum 1925) en De gelukkige klas (Bussum 1926). Hierna kwam, na eerst ook als feuilleton verschenen te zijn, Het grijze kind (Bussum 1927). Thijssen zelf vond het zijn beste boek, misschien wel omdat hij zich in deze roman het meest losmaakte van zijn autobiografische stof en de fantasie de vrije teugel liet. Hoofdpersoon van het zeer satirische verhaal is ditmaal geen schoenmakerszoon, maar de zoon van een accountant. Deze Hendricus heeft meerdere levens achter de rug en doorziet daardoor feilloos de hypocrisie en het misplaatste standsgevoel van de volwassenen. Tot groot vermaak van Thijssen kreeg hij fanmail van zweverige lieden die in hem een medestander in het reïncarnatie-geloof zagen.

Van 1921 tot 1925 maakte Thijssen deel uit van de Onderwijscommissie van de SDAP, die zich onder meer boog over het vraagstuk van de schoolhervorming, met name de waarde van het Montessori- en het Daltonsysteem. Thijssen toonde zich tamelijk sceptisch. Wat die hervormers als nieuwigheid presenteerden, meer aandacht voor de individualiteit van de leerling, bracht iedere onderwijzer die een knip voor zijn neus waard was zonder al die humbug al lang in praktijk, meende Thijssen. Bovendien waardeerde hij – zonder het heilig te verklaren – het klassikale onderwijs als middel tot socialisatie van de leerlingen, een thema dat hij literair vorm gaf in De gelukkige klas. Hoe dan ook, de geestdriftige ontmaskeraar van pedagogische autoriteiten werd steeds meer zelf gezien als een autoriteit, in ieder geval een van de bekendste onderwijsmensen in Nederland en een graag geziene gast op pedagogische congressen. Een onderwijshervormer kan hij al met al nauwelijks genoemd worden, wel heeft hij als vakbondsman/politicus en als literator bijgedragen aan de emancipatie van de \'gewone\' onderwijzers als beroepsgroep, vooral door versterking van hun zelfbewustzijn en verhoging van hun prestige. Ook de vorming van volwassenen ging hem ter harte. Sinds 1924 was hij bestuurslid van het Instituut voor Arbeiders-Ontwikkeling (IvAO). Voor de IvAO-afdelingen in den lande hield hij vele lezingen, vaak gecombineerd met voordrachten uit zijn eigen literaire werk. Ook voor de onderwijzersbond, die zich mede door zijn pleidooien in 1924 eindelijk aansloot bij het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen (NVV), was Thijssen veelop pad. Op 9 december 1926 schreef hij aan zijn uitgever Van Dishoeck: \'\'k Ben tegenwoordig een soort reizende spreekmachine: gisteren in Enschede, vanavond in Vlissingen\'. Op het dertiende NVV-congres te Utrecht hield Thijssen op 21 oktober 1926 een inleiding over \'De Moderne Arbeidersbeweging en het Volks-Onderwijs\', later uitgegeven als brochure (Amsterdam 1926). Hij pleitte daarin voor verlenging van de leerplichtige leeftijd van twaalf tot veertien jaar. Tot dan moesten alle kinderen eenzelfde opleiding krijgen \'omdat pas na de veertienjarige leeftijd genoegzame gegevens voor de keuze van de vakopleiding of beroepsrichting aanwezig zijn\'. In augustus 1928 behoorde Thijssen te Parijs tot de oprichters van de Internationale Federatie van Onderwijzers, onder de hoede van het Internationaal Verbond van Vakverenigingen. In april 1928 presideerde hij in Wenen een vergadering van deze onderwijzers-internationale. In 1930 werd hij, na felle kritiek op de zittende secretaris van de BvNO, S.N. Posthumus, bevorderd tot eerste bondssecretaris. Dat bleef hij tot 1933, toen hij op voordracht van het NVV voor de SDAP lid werd van de Tweede Kamer, als onderwijspecialist. In 1935 werd hij bovendien lid van de Amsterdamse gemeenteraad. In beide organen fulmineerde hij tegen de bezuinigingen op het onderwijs van de opeenvolgende kabinetten-Colijn, de – als gevolg daarvan – volle schoolklassen en de slechte betaling van de onderwijzers, met als treurig dieptepunt de \'kwekeling-met-akte\'. Maar in de Kamer pleitte hij óók voor spellingsvereenvoudiging, de invoering van esperanto als keuzevak op kweekscholen en de afschaffing van de omzetbelasting op boeken. En in de raad maakte hij zich sterk voor handhaving van de subsidie voor de Sinterklaasviering op openbare scholen. Hij sprak er schande van dat kinderen met ouders \'in de steun\' naar school werden gestuurd op klompen, die de zuinige gemeente als ondersteuning in natura ter beschikking stelde. Die kinderen werden daardoor in een isolement gedrongen, betoogde Thijssen: \'Een echte Amsterdammer draagt géén klompen!\'

Na de publikatie van zijn roman Het taaie ongerief (Bussum 1932, een vrolijk boek over de universele schaamte over kleding, eerst als feuilleton verschenen in Het Volk) kwam intussen van schrijven weinig meer. De verhalen en reisreportages in Een bonte bundel (Amsterdam 1935) waren bijna alle vóór 1930 geschreven. \'Ach man, hou op!\', foeterde hij in 1939 tegen een verslaggever van Het Volk. \'In geen jaren heb ik een letter op papier gezet. Je komt er niet toe, m\'n kop staat er niet naar. Ik ben hoofdbestuurder van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, waarvoor ik al vier en twintig jaar De Bode redigeer. Het begrip \"vrije Zaterdagmiddag\" ken ik alleen uit de beschrijving door anderen. In de Kamer behandel ik de onderwijszaken, in de Amsterdamse Raad dito. Dat neemt je volkomen in beslag en als je daar nu maar plezier en voldoening in vond, zou \'t zo erg niet wezen. Maar sinds 1923 doe ik niet anders dan vechten tegen de achteruitgang van \'t onderwijs en nog nooit is het zo bedroevend slecht met de school gesteld geweest als nu. Prettige omstandigheden om je zestigste verjaardag in te \"vieren\". Foei...! – Nee, neem zo\'n sigaar uit die zuurtjesfles, die is droger dan uit het kistje...\'. In december 1939 werd Thijssen, zestig jaar oud, volgens de NVV-regels gepensioneerd als bondsbestuurder. Ironisch genoeg kwam hij pas weer aan het echte schrijven toe, toen hij door het uitbreken van de oorlog werkloos was geworden en opeens alle tijd van de wereld had. Tussen oktober 1940 en februari 1941 schreef hij zijn jeugdherinneringen, die onder de titel In den ochtend van het leven. Jeugdherinneringen (Bussum 1941) werden gepubliceerd. Als ex-vakbondsbestuurder werd hij na de februaristaking in 1941 door de Duitsers gearresteerd. Hij zat anderhalve maand vast in het Huis van Bewaring aan de Amstelveenseweg. Na zijn vrijlating in april nam Thijssen zich voor om een roman te schrijven over de lotgevallen van een joods gezin, maar verder dan acht velletjes met aantekeningen is dit plan niet gekomen. In de winter van 1943 werd hij getroffen door een acute longontsteking, gevolgd door een hartinfarct en een hersenbloeding. Hij overleed in december 1943. In 1995 werd Thijssens geboortehuis in de Amsterdamse Eerste Leliedwarsstraat 16 ingericht als Theo Thijssen Museum.
14 Voeg een bibliografie van de schrijver toe.
\'In memoriam Theo Thijssen\' in: De Bode. Orgaan van de Bond van Nederlandse Onderwijzers, 7.9.1945; \'Thijssen herdacht\' in: Het Schoolblad. Orgaan van de Nederlandse Onderwijzers Vereniging, 30.10.1947; K. Fens, \'Het grijze kind van het realisme\' in: De gevestigde chaos (Amsterdam 1966), herdrukt in: Voetstukken, een keuze uit de essays 1964-1982 (Amsterdam 1991); I. Meijer, \'Wie was Theo Thijssen? Poging tot een portret\' in: Het Parool. PS, 20.8.1970; E. Mielen, \'Theo Thijssen, een Nieuw Linkser van toen\' in: Vrij Nederland, 14.11.1970; R. Grootendorst (red.), Theo Thijssen (Amsterdam 1976; De Engelbewaarder, nr. 4); E. Mielen, \'Brieven van Theo Thijssen aan C.A.J. van Dishoeck\' in: Tirade, nr. 212, februari 1976, 66-84; M. Schouten, \'Het geheim van Theo Thijssen\' in: Haagse Post, 23.10.1976, 42-49, herdrukt in: Het volle literaire leven. Portretten uit de Haagse Post (Amsterdam 1978); R. Grootendorst, \'De laatste jaren van Theo Thijssen\' in: Engelbewaarder winterboek (Amsterdam 1978) 25-59; G. Jansen, \'Bij zijn honderste geboortedag. Theo Thijssen. De strijd van de schrijvende schoolmeester\' in: De Tijd, 1.6.1979; J.P. Bresser, K. Fens, \'Het gelukkige reservaat, de klas van schoolmeester Theo Thijssen\' in: de Volkskrant. Het Vervolg, 9.6.1979; E. Mielen, \'Bij de honderdste geboortedag van Theo J. Thijssen. De ideale schoolmeester\' in: NRC Handelsblad, 15.6.1979; G. Jansen, \'Theo Thijssens strijd tegen onderwijsbezuiniging\' in: Socialisme en democratie, 1979, 368-374; E. Mielen, \'Thijssen, Theodorus Johannes\' in: BWN I, 580-581; P.-P. de Baar, R. Grootendorst, J. Roedoe, Het Amsterdam van Theo Thijssen (Amsterdam 1988); P.-P. de Baar, R. Grootendorst, \'Theo Thijssen over Kees de Jongen\' in: Het oog in \'t zeil, december 1988, 16-19; W. Wilmink, \'Theo Thijssen op de loop voor zijn eigen Kees. Een jongen nog zonder geschiedenis\' in: NRC Handelsblad, 2.3.1990; P.-P. de Baar, \'Het Amsterdam van Theo Thijssen\' in: Ons Amsterdam, december 1994, 288-292; W. \'t Hoen, Theo Thijssen. Een beeld van zijn leven (Amsterdam 1996).

F Thematiek

15 Wat is de thematiek van jouw boek? Leg uit.
Het thema van ‘De gelukkige klas’ is armoede, maar ook de liefde voor leerlingen en lesgeven.

16 Verklaar de titel/ ondertitel (indien aanwezig)
De titel van het boek is ‘De gelukkige klas’. Het boek heeft deze naam te danken aan de klas van meester Staal, die volgens hem ‘de gelukkige klas’ was, ondanks alle armoede.

17 Hoe luidt het motto? Waarom gebruikt de schrijver dat motto? Leg uit. (indien aanwezig))
Er is geen motto.

18 Aan wie is het boek opgedragen? (De opdracht, indien aanwezig)
Het boek is aan niemand opgedragen.

19 Werk 3 motieven uit.
Motief 1: Het klassenschrift. Deze motief komt heel vaak voor. Hij moet elke dag bij houden wat hij die dag heeft gedaan in de klas.
Motief 2: Louis van Rijn. Dit is een jongen met een bochel. Hij is nieuw. Meneer Staal houd zich heel vaak bezig met Louis van Rijn.
Motief 3: Fok: Fokkie Goosens is aangesteld als kastfactotum bij Staal in de klas. Fok neemt deze taak erg serieus en is daar ook trots op. Hij is een type omdat je niet weet wat hij denkt. Je weet alleen wat Staal van hem vindt. Hij vindt Fok een aardige brave jongen die erg zijn best doet.

G Ruimte

20 Waar speelt het verhaal zich af? Beschrijf minimaal 6 plaatsen.
Het verhaal speelt zich vooral af in school in het lokaal, de lerarenkamer en de gangen. Een klein deel speelt zich af bij meester staal thuis en bij de winkel van de vader van een leerling

Boekenquiz 8 vragen

Nieuw! Open vragen worden nagekeken door AI
Krijgt de docent, meneer Staal, elk jaar weer een andere klas?
Meneer Staal leert in zijn vrije tijd een taal. Wat voor taal is dit?
De docent viert zijn verjaardag op een hele aparte manier. Wat doet hij?
Er komt op een gegeven moment een regel op school dat de docent bij moet houden wat hij doet in de les. Houdt docent Staal zich hieraan?
Rond welke tijd speelt dit verhaal zich af?
Is de volgende stelling juist of onjuist?
De vrouw van meneer Staal is nauw betrokken bij zijn docentschap.
Aan welke leeftijd geeft meester Staal les?
Op een gegeven moment komt een leerling, Louis, te overlijden. Waar overlijdt hij aan?

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.