Hoofdstuk 1
Grote mensen zeiden dat hij niet moest tekenen maar nuttige dingen moest doen, zoals geschiedenis, aardrijkskunde, enz. Hij wordt piloot. Als hij grote mensen wilt interesseren dan gaat hij het over politiek hebben. (De piloot is de schrijver van het verhaal)

Hoofdstuk 2
Hij was in de woestijn en kreeg pech met zijn vliegtuig. Van de bewoonde wereld af, geen eten en drinken. Hij ontmoet iemand, de prins. De prins vroeg aan hem: “Wil je een schaap voor mij tekenen?” De tekening werd niet zo mooi als gedacht zei de piloot. De piloot kijkt zijn ogen uit naar de prins want hij was al lang niet meer in de bewoonde wereld geweest. De prins leek niet bang in de woestijn, wat deed de prins daar eigenlijk? De piloot maakte een olifant met een slang erin. Maar de prins wilde een schaap. 3 keer heeft de piloot geprobeerd een schaap te tekenen. Het eerste schaapje was te ziek, het tweede schaapje was een ram en het derde schaapje was te oud. Het schaapje wat goed was, was het schaapje die in een kistje getekend was.

Hoofdstuk 3
De prins zag voor het eerst de vliegtuig van de piloot. Hij wilde weten wat het was. Hij vond het grappig, omdat de piloot met het vliegtuig uit de hemel viel. Daar moest hij hard om lachen dat irriteerde de piloot. Hij wilde dat zijn ongeluk serieus genomen werd. De piloot wil weten waar de kleine prins vandaan komt.

Hoofdstuk 4
De piloot leerde dus een tweede zeer belangrijk ding: dat zijn thuisplaneet nauwelijks groter was dan een huis! Wanneer een astronoom een planeet ontdekt, geeft het hem een naam. Hij noemde bijvoorbeeld: Asteroïde 325. De piloot gelooft dat de planeet waar de kleine prins vandaan komt de asteroïde b 612 is. Deze asteroïde is slechts een keer gezien door de telescoop in 1909 door een Turkse astronoom.

Hoofdstuk 5
Er was een apenbroodboom. Deze bomen bleven doorgroeien en dat kan een probleem zijn. Er waren goeie en slechte zaadjes op de planeet van de prins. Als het slechte zaadje groeit dan moet die meteen weggehaald worden. De slechte plantjes, de baobabs = de apenbroodbomen, nemen de hele planeet over als je er niks aan doet. De piloot moet het allemaal tekenen om het te laten zien aan de kinderen van zijn planeet.

Hoofdstuk 6
De zon gaat onder, de prins houdt ervan om daarnaar te kijken. Hij draait telkens de stoel om, om de zonsondergang te zien. Dat kan omdat de planeet zo klein is. Op een dag had hij de zonsondergang wel 44 keer gezien. De prins is een beetje triest.

Hoofdstuk 7
De 5de dag had de kleine prins het weer over schapen. En de piloot was bezig met zijn vliegtuig. De piloot was geïrriteerd.

Hoofdstuk 8
Er was een bloem op de planeet van de prins waar hij vandaan komt. Hij dacht eerst dat het een baobab was maar het werd een mooie bloem. Hij geeft de bloem water. De bloem heeft en hekel aan wind. De prins haalt voor haar een windscherm. Hij zegt tegen de piloot dat je niet naar de bloemen moet luisteren. Hij snapte de bloem niet. Je moet alleen maar naar ze kijken. Hij gaat weg van de planeet door de bloem.

Hoofdstuk 9
Ik denk dat hij had gemaakt voor zijn ontsnapping, een migratie van wilde vogels. de ochtend van vertrek, zette hij zijn planeet in perfecte orde. Hij zorgvuldig schoongemaakt zijn actieve vulkanen. Hij bezat twee actieve vulkanen. Die waren erg handig voor de verwarming van zijn ontbijt in de ochtend. Hij bezat ook een uitgedoofde vulkaan. Hij ruimde de uitgedoofde vulkaan op. Ze worden goed schoongemaakt. Hij krijgt de drang om te huilen. Hij wil een stolp over de bloem zetten. Dan vraagt de bloem hem vergiffenis en zegt dat ze zich dwaas heeft aangesteld. Dat verbaast de kleine prins.

Hoofdstuk 10
Na zijn vertrek is hij in de buurt van de asteroden 325 t/m 330. Die besluit hij te bezoeken. Op de eerste woont een koning, die in het prinsje een onderdaan ziet. Hij beveelt van alles, maar is zeer redelijk: als de prins wil slapen beveelt de koning hem te slapen en als hij wil weggaan, wordt hem bevolen weg te gaan.

Hoofdstuk 11
De 2e planeet : wordt bewoond door een ijdeltuit, die in de prins een bewonderaar ziet. De ijdeltuit wil dat de prins hem bewondert; dat doet-ie, om de ijdeltuit een plezier te doen.

Hoofdstuk 12
De 3e planeet : Deze wordt bewoond door een dronkaard. Dit bezoek duurt kort, maar stemt de prins bedroefd. Het komt erop neer dat de dronkaard drinkt om te vergeten dat hij zich schaamt dat hij drinkt. Het prinsje vindt grote mensen toch wel héél wonderlijk.

Hoofdstuk 13
De 4e planeet : De prins is op de vierde planeet aangekomen. Hij komt een businessman tegen. Die loopt de hele tijd te tellen. Hij telt alle sterren, hij zegt dat hij de sterren bezit. Hij kan de sterren op de bank zetten. Op een papiertje schrijft hij het aantal sterren.

Hoofdstuk 14
De 5e planeet : Op deze planeet ontmoet de prins de lantaarnaansteker. Die heeft het heel moeilijk omdat hij als het nacht wordt de lantaarn aan moet steken, en als het dag wordt hem weer moet doven. Maar aangezien zijn planeetje steeds sneller ging draaien, heeft nu geen minuutje rust meer, en is hij dag in, dag uit alleen maar bezig zijn lantaarn aan te steken of te doven.

Hoofdstuk 15
De 6e planeet : Op de zesde planeet ontmoet de prins een onderzoeker. Deze planeet is tien keer zo groot als de 5e planeet. Eigenlijk was het een aardrijkskundige. Hij bekeek in een groot boek de grote woestijnen, rivieren, steden en bergen. Hij vraagt het prinsje om zijn planeet te beschrijven, want die prins is een ontdekkingsreiziger. Het prinsje weigert echter.

Hoofdstuk 16
De 7e planeet : De aarde. Alle lantaarns waren een mooi gezicht vond de prins.

Hoofdstuk 17
De mensen passen makkelijk op de aarde, ze passen op één eiland in de zee. De mensen denken zelf dat ze alle plaats nodig hebben maar dat is niet zo. De prins kwam op de aarde in Afrika. Hij dacht eerst dat hij verkeerd was omdat het zo rustig was. Maar de slang zei dat hij op de aarde was. De slang zei dat hij meer macht heeft dan de vinger van de koning. Dit zei hij omdat hij een mens met één beet dood kan maken met gif. De prins had medelijden met de slang, hij was zo eenzaam.

Hoofdstuk 20
De kleine prins, die lange tijd door zand, rotsen en sneeuw liep vond eindelijk een weg. Het was een tuin vol rozen. Ze zagen eruit als zijn bloem. En hij voelde zich erg ongelukkig. Zijn bloem had hem verteld dat het er maar één van zijn soort in de wereld was. En hier waren vijf duizend, allemaal dezelfde, in een één tuin! Hij was erg boos.

Hoofdstuk 21
Dan ontmoet hij een vos, en de kleine prins temt de vos, omdat de vos dit graag wil. De vos legt hem uit dat de roos van het prinsje wel degelijk uniek is en speciaal, omdat het degene is waarvan hij houdt.

Hoofdstuk 25
Ze zien een put. Beschrijven de putten van de Sahara. De prins probeert water uit de put te halen. De piloot (de schrijver van dit verhaal) zegt dat het te zwaar voor hem is. De prins dronk uiteindelijk, het water was goed voor het hart zei hij. Prins zei: “Je moet zoeken met je hart.” Hij heeft één roos en is daarmee gelukkig. Mensen hebben er soms duizenden en zijn dan nog niet gelukkig.

Hoofdstuk 26
Prins ging naar een muur. Hij zat erop. De slang, die je in 30 seconden dood kan maken, wachtte op hem. De prins werd gebeten. Zo kon hij weer terug naar zijn eigen planeet. Het vliegtuig was gemaakt van de piloot. Hij nam de prins snel mee. De prins zou één van de sterren worden.