Gegevens van het boek
Auteur: Jack London (pseudoniem van John Griffith Chaney, 1876 – 1916)
Oorspronkelijke titel: White Fang
Voor het eerst gepubliceerd in: 1906
Nederlandse titel: Pit-tah, de grijze wolf
Vertaling: Margot Bakker
Omslagontwerp: Stephan Saaltink
Uitgever: Uitgeverij L.J. Veen BV, Utrecht/Antwerpen, 1982, 1e druk, Amstel Klassiek Paperback (geen nummer)
Aantal pagina’s: 182
Genre: dierenroman
Samenvatting van het boek
In het eerste deel trekken twee mannen, Bill en Henry, door de besneeuwde vlakten van Noord-Canada. Ze hebben een slede met zes honden en vervoeren een lijkkist met daarin een dode Engelse aristocraat, Lord Alfred. Het doel van de mannen is Fort McGurry. De mannen worden achtervolgd door een troep wolven die het duidelijk op hen heeft voorzien. De wolven blijven op afstand maar slagen er wel in ’s-nachts steeds een hond van Bill en Henry te verschalken. De mannen beschikken weliswaar over een geweer maar daar zitten nog maar drie patronen in. Als ze die verspillen, zijn ze verloren.
Zo raken de mannen drie sledehonden kwijt. Op een gegeven moment zien ze een wolvin die kennelijk als lokaas van de troep dient. De mannen vermoeden dat ze vroeger tam was omdat ze buitengewoon sluw is en zich zelfs op een keer tussen de andere sledehonden waagt om een stuk vis te bemachtigen. De mannen trekken overdag met de slede verder en ’s-avonds overnachten ze in een klein kamp. Ze stoken het vuur dan hoog op want dat houdt de wolven op een afstand.
Op een gegeven moment kantelt de slede tijdens de tocht. De vierde sledehond wordt dan door de wolvin weggelokt. Bill gaat er achter aan met het geweer. Henry blijft bij de slede en de andere twee honden. Henry hoort enkele schoten, het huilen van de wolven en dan wordt het doodstil. Henry weet wat er gebeurd is: de wolven hebben zowel de vierde hond als Bill te pakken gekregen en vervolgens met huid en haar verslonden. Henry trekt met de twee overgebleven honden verder. Maar de wolven sluiten hem steeds verder in en worden ook steeds opdringender.
Henry besluit de lijkkist te begraven. Zelf slaat hij daarna zijn kamp op. De wolven komen steeds dichterbij, alsof ze weten dat hij weldra hun maal zal vormen. De wolvin gaat de troep voor. Henry weet de wolven van zich af te houden maar hij weet ook dat hij dat niet lang meer vol zal kunnen houden. Hij raakt door slaapgebrek ook oververmoeid. Net als de wolven op het punt staan Henry te overweldigen, komt er onverwachts hulp opdagen. Diverse mannen met sleden duiken opeens op en redden Henry op het nippertje het leven. De wolven vluchten weg.
In het tweede deel volgen we de troep wolven uit het eerste deel. De troep bestaat uit ruim veertig dieren. De leidende wolvin wordt begeerd door twee dominante mannetjes. Een daarvan is Eenoog, een oudere wolf die nog maar een oog heeft. Eenoog slaagt erin zijn jongere rivaal te doden. Hij paart vervolgens met de wolvin en samen verlaten ze de troep. De troep valt vervolgens uiteen. Eenoog en de wolvin blijven in de buurt van de Mackenzie Rivier in het noorden van Canada. Ze roven sneeuwhazen uit de strikken van rondtrekkende Indianen en blijven zo in leven. Omdat de wolvin drachtig is, zoekt ze een hol op in de buurt van de rivier. Daar werpt ze vijf jongen.
Eenoog gaat op jacht om voedsel te verzamelen maar dat valt niet mee. Toch lukt het hem om vlees naar het hol te brengen. Een van de vijf jongen is een grauw mannetje. Hij heeft de grauwe pelskleur van zijn vader geërfd. De overige jongen hebben de rossige kleur van hun moeder. Door de strenge winter en de voedselschaarste overleeft alleen het grauwe wolvenjong. Eenoog overleeft een gevecht met een in de buurt wonende lynx niet. Zo blijven alleen de wolvin en haar jong over.
Op een gegeven moment wordt het jong nieuwsgierig naar de wereld buiten het hol. Buiten gekomen wordt hij verblind door het daglicht. Hij tuimelt naar beneden en begint gelijk van alles te leren. Alles moet hij ontdekken en leren. Op water blijkt hij niet te kunnen lopen. Hij raakt in gevecht met de kuikens van een sneeuwhoen en proeft daardoor voor het eerst zelf bloed. Dat windt hem op en doet zijn jagersinstinct ontwaken. Als hij door een wezel naar de keel gevlogen wordt, redt zijn moeder hem op het nippertje. Het wolvenjong heeft daardoor weer een wijze les geleerd.
Het wolvenjong wordt snel wijs in de natuur en leert al snel wat de fundamentele wet van de wildernis is: eten of gegeten worden. Het jong en zijn moeder jagen voortaan samen. Op een keer worden ze in hun hol overvallen door de in de buurt wonende lynx die Eenoog gedood heeft. Het gevecht is hevig en het wolvenjong doet dapper mee. Ze doden de lynx maar de wolvin is flink gewond. Het duurt ruim een week voordat ze weer kan gaan jagen. Het vlees van de lynx zorgt echter voor voldoende voedsel.
In het derde deel ontmoet het wolvenjong voor het eerst Indianen. Ze overmeesteren hem. Als zijn moeder op zijn gehuil toe komt snellen, herkent een van de Indianen haar. Hij noemt haar Kiche en de wolvin onderwerpt zich aan de Indiaan die Grijze Bever heet. Kiche’s vader was een wolf en haar moeder was een hond. Kiche was eigendom van de broer van Grote Bever en liep een jaar geleden weg. Grote Bever beschouwt Kiche en haar jong nu als zijn eigendom. Hij neemt Kiche en haar zoon mee naar zijn kamp. Grijze Bever geeft het wolvenjong vervolgens de naam Pit-tah dat “Witte Slagtand” betekent.
In het kamp kijkt Pit-tah zijn ogen uit. Hij snapt niets van wat daar gebeurt maar leert snel. Hij leert de mensen vrezen. Pit-tah beseft dat de mensen goden zijn en hun wil aan iedereen kunnen opleggen. Ongehoorzaam zijn wordt bestraft met het geven van klappen. Met de honden in het kamp staat Pit-tah niet op goede voet, vooral niet met hun leider Lip-lip. Pit-tah is nog te jong en niet sterk genoeg om zich tegen hem te verzetten maar Pit-tah heeft wel een sluwe aard. Daar maakt hij gebruik van. Zo wordt hij een handige dief van vlees en vis. Op een gegeven moment verkoopt Grijze Bever Kiche aan een andere Indiaan. Pit-tah is ontroostbaar maar heeft geen tijd om daar lang bij stil te staan. Het leven gaat immers door.
Pit-tah wordt een woeste en eenkennige wolf. Hij blijft in het kamp totdat de Indianen het kamp opbreken. Hij gaat het bos in en blijft daar. Maar hij merkt al snel dat hij gewend is geraakt aan de mensen en achtervolgt de wegtrekkende Indianen. Na een lange en harde tocht komt hij weer terug in het kamp van Grijze Bever. Pit-tah ontwikkelt zich steeds verder tot een sterke en sluwe wolf. Hij is zijn meester toegewijd. Door zijn kracht is hij nu sterker dan Lip-lip. Ook de andere honden weten nu dat Pit-tah sterker is dan zij en ze laten hem met rust.
Als er een periode van hongersnood aanbreekt en de honden een voor een door de Indianen opgegeten worden, neemt Pit-tah de benen en trekt het bos in. Door zijn kracht en sluwheid weet hij te overleven. In zijn oude leefgebied ontmoet hij zijn moeder Kiche weer maar deze herkent hem niet meer en gedraagt zich vijandig tegen hem omdat ze een nieuw nest jongen heeft. Pit-tah ontwijkt haar daarom en gaat zijn eigen weg. Hij komt Lip-lip tegen en rekent nu definitief met zijn rivaal af; hij bijt Lip-lip dood. Als de hongersnood voorbij is, keert Pit-tah weer terug naar het Indianenkamp. Hij wordt er met vreugde begroet. Zijn trouw en kracht worden er gewaardeerd.
In het vierde deel wordt Pit-tah door Grijze Bever ingezet als sledehond. Hij wordt de leider van het sledekoppel en dat levert hem de haat van de overige honden op. Pit-tah wordt daardoor ook weer woester en kwaadaardiger. Uiteindelijk laten de meeste honden hem met rust. In 1898 gaat Pit-tah mee met Grijze Bever naar Fort Yukon. Daar komen duizenden goudzoekers samen om verder de wildernis in te trekken op zoek naar goud. Grijze Bever verkoopt hun zijn handelswaar en verdient daar dik aan.
In het fort werkt een zekere Adonis Smith. Hij is kok en heeft een wrede en gluiperige natuur. Hij is dol op hondengevechten en wil Pit-tah in zijn bezit krijgen. Pit-tah vecht namelijk veel met de honden van de pas aangekomen goudzoekers en overwint altijd. Smith benadert Grijze Bever maar deze wil Pit-tah niet verkopen. Dan neemt Smith zijn toevlucht tot een list. Hij laat Grijze Bever kennis maken met whisky. Grijze Bever raakt verslaafd aan de drank en verkoopt Pit-tah op een gegeven moment voor een paar flessen whisky aan Smith. Smith behandelt Pit-tah buitengewoon slecht, waardoor deze nog agressiever wordt. Vervolgens begint Smith hondengevechten te organiseren. Uiteraard laat hij Pit-tah daarbij tegen andere honden vechten. Pit-tah wint ieder gevecht en dat levert Smith een hoop geld op.
Op een keer moet Pit-tah tegen een bulldog vechten en dat loopt verkeerd af. De bulldog wurgt Pit-tah bijna. Dan grijpt een toevallig langskomende bezoeker, de mijnbouwkundige Weedon Scott, in. Hij bevrijdt Pit-tah en koopt hem van Smith. Scott probeert Pit-tah met affectie milder te stemmen maar dat lukt aanvankelijk niet zo erg. Langzamerhand begint Pit-tah echter aan de vriendelijkheid van Scott te wennen en hij past zich daarop aan. Hij laat zich na verloop van tijd aaien en accepteert Scott op een gegeven moment als zijn meester. Hij waakt over zijn spullen en blijft zo dicht mogelijk bij hem. Op een nacht wordt Scott wakker van een fel gegrom. Pit-tah blijkt buiten Adonis Smith te grazen te hebben genomen die stiekem probeerde Pit-tah te stelen. Smith druipt vervolgens definitief af.
In het vijfde deel gaat Scott terug naar Californië. Hij besluit Pit-tah niet mee te nemen maar deze neemt daar geen genoegen mee. Pit-tah ontsnapt uit de blokhut en gaat met Scott mee op de stoomboot naar het zuiden. Ze komen in San Francisco aan en reizen van daaruit door naar de Santa Clara Vallei waar het landgoed van Scotts vader – die rechter is – ligt. Het landgoed, Sierra Vista genaamd, is groot en wordt bewoond door Scotts ouders, Sotts zusters Beth en Mary, Scotts vrouw Alice en zijn kinderen Weedon en Maud. Er is ook een herdershond, Collie geheten, die het niet zo op Pit-tah begrepen heeft. Pit-tah vecht echter niet met Collie omdat zij een teef is.
Pit-tah heeft de nodige moeite met het leren van de regels op het landgoed. Zo zit hij graag achter de kippen aan totdat Scott hem duidelijk maakt dat hij die niet mag opeten. Ook moet Pit-tah zich het aaien door de diverse familieleden laten welgevallen. Tot dan toe mocht alleen Scott hem aaien. Maar al gauw went Pit-tah aan het leven op Sierra Vista en het bevalt hem best. Collie laat hem echter lange tijd niet met rust. Maar op een gegeven moment begint zij ook genegenheid voor Pit-tah op te vatten.
Dan ontsnapt uit de San Quentin-gevangenis een gevaarlijke misdadiger, Jim Hall geheten. Hij wordt door iedereen achterna gezeten maar weet uit handen van de politie te blijven. Hall heeft het op rechter Scott gemunt omdat die hem voor vijftig jaar naar de gevangenis gestuurd heeft. Hall dringt ’s-nachts het huis van Scott binnen maar treft daar Pit-tah aan die hem naar de keel vliegt. Er ontstaat een vreselijk gevecht maar Pit-tah wint het en bijt Hall dood. Als iedereen in huis wakker geworden is, zien ze wat er gebeurd is. De familie is dolblij met de heldhaftige actie van Pit-tah maar deze blijkt wel ernstig gewond te zijn. Rechter Scott schakelt vervolgens de beste dierenarts in die hij kan vinden en daardoor overleeft Pit-tah. Intussen blijkt Collie zes jongen geworpen te hebben en Pit-tah – die de vader is – laat zich van zijn beste kant zien en speelt met hen.
Beoordeling van het boek
London was een beroemde Amerikaanse schrijver van korte verhalen en romans. Hij had een avontuurlijke geest en monsterde in 1893 aan op een walvisvaarder waarmee hij naar Japan voer. Een aantal jaren later trok hij als gouddelver naar Klondike in Noordwest-Canada, vlakbij de grens met Alaska. De ruige natuur daar inspireerde hem tot het schrijven van diverse verhalen die hij vanaf 1898 publiceerde. London had er direct veel succes mee. Ook publiceerde hij diverse beroemd geworden romans, zoals in 1903 de “Roep van de Wildernis” (“The Call of the Wild”) en in 1906 het onderhavige boek. London was een belezen mens – hij bezat ruim vijftienduizend boeken – en interesseerde zich ook voor sociale en economische problemen. Door zijn onstuimige levensstijl verbraste hij het vele door hem verdiende geld echter. Zijn gezondheid, zowel lichamelijk als geestelijk, leed hier onder. In 1916 stierf London. Men neemt aan dat dat gebeurde door middel van zelfmoord maar er zijn ook geluiden die aangeven dat zijn dood het gevolg was van alcoholmisbruik en nierfalen.
Opvallend zijn de prachtige natuurbeschrijvingen in het boek. Het verhaal speelt in het Noordwesten van Canada. Zoals gezegd kende London die streek uit eigen ervaring. London noemt de Mackenzie Rivier die door dit deel van Canada stroomt en uitmondt in de Noordelijke IJszee. Het is de langste rivier van Canada en is ruim zeventienhonderd kilometer lang. De natuurbeschrijvingen zijn levensecht en en spatten bij wijze van spreken van het papier af. Ik vind het ongelooflijk mooi beschreven. Je waant je als lezer echt midden in die natuur. Aan de andere kant wordt ook duidelijk dat de natuur keihard is. Het is inderdaad de wet van de wildernis – namelijk eten of gegeten worden – die daar alles bepaalt. Dat blijkt ook uit de soms hartverscheurende beschrijvingen van gevechten op leven en dood tussen dieren onderling of tussen dieren en mensen.
Ook opvallend – en in zekere zin gedurfd – is het feit dat een groot deel van het boek verteld wordt vanuit het gezichtspunt van de grijze wolf zelf. Dat is lastig want dan moet je je als schrijver inleven in de positie van een dier zonder dit dier al te menselijke eigenschappen toe te dichten. Ik denk dat London daar goed in is geslaagd. Dat blijkt vooral uit het tweede deel waar London het wolvenjong voor het eerst de wereld laat ontdekken. Dat wordt zo overtuigend en logisch beschreven dat je geen seconde twijfelt aan de juistheid ervan. Het komt niet gekunsteld over. Ik denk dat London de wolf op de een of andere manier nader bestudeerd heeft. Anders zou hij er niet zo natuurlijk over hebben kunnen schrijven.
Er is door diverse geleerden geschreven over hoe je dit boek zou moeten interpreteren. Zo zien sommigen het als een parafrase van de ontwikkeling van de mens, namelijk van een primitief wezen naar een gecultiveerd wezen. Anderen zien er een toepassing in van de theorie van de “survival of the fittest”. Ook wordt er, in navolging van de filosoof Friedrich Nietszche, gerefereerd aan superwezens. Dat zou dan op de wolven moeten slaan. Wat hier van waar is, weet ik niet. Ik vind het aardig verzonnen, maar helemaal overtuigend vind ik het ook niet. Je zou er op die manier ook nog iets van het socialisme in kunnen zien omdat het leven in die streken voor veel mensen zeer hard is.
London kreeg overigens ook kritiek te verduren. Hij werd ervan beschuldigd dieren te veel te “humaniseren”. In het boek worden allerlei puur menselijke emoties en gevoelens op Pit-tah geprojecteerd. London geeft wel duidelijk aan dat de wolf zelf niet kan denken maar ik ben het wel met de kritiek eens dat er erg veel aan het beest toegedacht wordt. Als je Pit-tah door een mens vervangt, merk je het verschil niet en dat klopt in wezen natuurlijk niet.
REACTIES
1 seconde geleden