Vooral elitekunst verdreven door commerciële vrijetijdsbestedingen
Een nieuwe generatie die alleen nog belangstelling heeft voor plat vermaak; die, gericht op snelle bevrediging, haar vrije tijd voor de buis doorbrengt, kijkend naar commerciële televisie die slechts een gelijkmatige brij van soaps, seks, spanning en sensatie voorschotelt. Een intellectuele elite die de skybox verkiest boven de loge van de opera; die hoogstens nog een aan de uitvalsweg gelegen cultiplex bezoekt waar een makkelijk te consumeren multi-entertainment-mix van film, musical, galerie en luxecatering wordt aangeboden. Kunstenaars, kunstinstellingen, overheid en de doodenkele eliteliefhebber zien machteloos toe hoe de cultuur in no time te gronde gaat aan concurrentie met de vrijetijdsindustrie.
De smaak van de elite begint steeds meer op de smaak van de massa te lijken. Dit is een zorgelijk tafereel. Want was het niet ooit zo dat de massa op de elite wilde lijken? De cultuurnota van Van der Ploeg speelt hier nog op in ook. Van der Ploeg komt in zijn cultuurnota namelijk met een nieuwe visie, hij wil “het beste populair maken en het populaire beter”. Maar door deze stelling zal ‘het beste’ genadeloos worden verdreven door ‘het populaire’. De massakunst, als er in sommige gevallen al van kunst sprake is, zal het dan overnemen van de elitekunst. De elite zal de smaak van de massa overnemen en spoedig zal er geen elite meer zijn, alleen nog maar massa. Om dit te voorkomen moet er dus meer aandacht worden besteed aan deze elitekunst.
Elitekunst is niet alleen iets van vroeger, maar is alles wat verder reikt dan louter amusement en waar aanvankelijk inspanning voor nodig is om het te begrijpen.
Verfijnde en concentratie vergende cultuuruitingen kunnen niet op tegen de met veel mediaspektakel omgeven promotiecampagnes, van aanbieders van commerciële vrijetijdsdiensten, waarmee de strijd om de vrije tijd wordt uitgevochten. Dit zet een neergaande spiraal in gang: geleidelijk raakt cultuur in de media ondergesneeuwd, waardoor het uit het gezichtsveld en de belevingswereld van het brede publiek verdwijnt. Dit proces wordt versterkt door het opgroeien van cultureel anders geprogrammeerde generaties, die van jongs af aan op de vrijetijdsindustrie zijn gericht. Uiteindelijk rest slechts een kleine schare cultureel ingewijden.
Dit laatste speelt al een tijdje. Als een jongere allochtoon of autochtoon ervoor uitkomt dat hij geïnteresseerd is in cultuur zal deze door zijn leeftijdgenoten hard worden uitgelachen. Het belang van de overheid speelt hierbij een grote rol. De overheid moet zorgen dat het elitecultuurbesef al van jongs af aan wordt bijgebracht zodat deze jongeren een eigen smaak kunnen ontwikkelen; jongeren vormen toch het publiek van de toekomst. In die zin lijkt het een goede keus dat in het cultuurbeleid meer nadruk wordt gelegd op cultuureducatie. Ook culturele instellingen zélf hebben de taak het publiek dat in beginsel in hun activiteiten geïnteresseerd is ook werkelijk aan te trekken, door ze actief te `marketen'.
Niet alleen de concurrentie speelt een rol bij de achteruitgang van de culturele interesse maar ook het feit dat tegelijk met het opleidingsniveau en het cultuuraanbod het aantal bestedingsmogelijkheden van de vrije tijd groeide. Welvaartsgroei en ontkerkelijking zorgden ervoor dat vroegere financiële, religieuze en sociale restricties op de vrijetijdsbesteding er niet meer waren, waardoor men in de vrije tijd vrijer de eigen voorkeuren kan volgen. Dit gevoegd bij de afbraak van de idee dat cultuur van een kwalitatief andere orde zou zijn, had tot gevolg dat cultuur in een open competitie om de besteding van de vrije tijd verwikkeld raakte.
Dat betekent dat er minder trouwe klanten zijn en dat voortdurend de kans bestaat dat een andere dan een culturele activiteit de voorkeur krijgt. Enerzijds groeide het potentiële cultuurpubliek (meer competentie), anderzijds kwam dat publiek aan meer aanbod bloot te staan (meer competitie). Vanaf nu concurreert cultuur met andere vormen van vrijetijdsbesteding om de vrijblijvende aandacht van de consument. Bevredigen culturele activiteiten niet dan worden ze voor andere ingewisseld.
Meer competentie begunstigt het cultuurbereik, meer competitie belemmert dat bereik.
Dit alles geldt niet alleen voor elitekunst maar voor kunst in zijn algemeen.
Uit onderzoek blijkt telkens opnieuw dat het niet realistisch is een enorme publieksgroei te verwachten. Uiteindelijk ontleent kunst haar waarde ook niet aan het aantal bezoekers dat erop af komt. Juist kwetsbare, experimentele cultuuruitingen verdienen bescherming in een volwaardige democratische samenleving als de onze. De overheid moet schouwburgen, musea, orkesten en dansgezelschappen dan ook in de eerste plaats ondersteunen waar ze goed in zijn: het leveren van kwaliteit. Bij de subsidieverdeling moet dit criterium het belangrijkste criterium zijn. Als hier geen rekening meer mee wordt gehouden zal de elitekunst per definitie verdwijnen. De elitekunst heeft altijd al het kleinste gedeelte van de bevolking getrokken, zoals het er nu uitziet wordt dit gedeelte alleen nog maar kleiner. Aangezien Van der Ploeg elitecultuur meer voor de massa bereikbaar wil maken.
Echter moeten we toch vertrouwen hebben in de burger. Als die zo makkelijk voor de verlokkingen van het snelle vermaak zou zwichten, was dat allang gebeurd. De tv heeft niet geleid tot minder theaterbezoek, de lp en de cd niet tot minder concertgangers en internet niet tot minder museumbezoek. In een tijd van individualisering en ontkerkelijking kan de behoefte aan gezamenlijke culturele ervaringen juist toenemen. Nu de maatschappij sneller en onpersoonlijker wordt, kan het belang van de verdieping die cultuur kan bieden, groeien. In een informatie-samenleving waarin steeds meer reproduceerbaar is, kan de behoefte aan de authentieke ervaring, de confrontatie met de originele cultuuruiting juist groter worden. Het cultuurbezoek is in de jaren ’90 zelfs toegenomen blijkt uit een vrijetijdsonderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit geldt echter niet voor de elitaire kunsten. Ook blijkt uit het onderzoek dat de smaakscheiding tussen hoger- en lager opgeleiden verder is vervaagd in de jaren ’90.
Deze feiten beschouw ik als een serieuze zaak. Dit geeft namelijk aan dat de elitekunst wordt verdreven door de massakunst.
We zitten momenteel nu eenmaal in een neerwaartse spiraal. Die zich niet mag uitbreiden. Het zal zich ook niet uitbreiden. Als ten minste de overheid zich sterk blijft maken voor cultuur en voor het bijbrengen van de liefde voor cultuur, en voorkomt dat er een kloof in de cultuursector ontstaan tussen gesubsidieerde en commerciële cultuur. De cultuursector zelf zal zich ook moeten blijven inspannen mensen te betrekken bij de prachtige dingen die daar gebeuren. Zonder af te doen aan het aanbod of aan het verhaal dat de kunstenaar wil vertellen. Maar waarbij ze helemaal niet vies is in te spelen op behoeftes van het publiek. Zolang de elitekunst maar niet verloren gaat aan de massakunst.
Het moge duidelijk zijn dat het vooral met de elitekunst slecht is gesteld. En als de trend blijft doorgaan zoals hij de afgelopen 20 jaar heeft gedaan zal het niet meer lang duren of er is praktisch niets meer van de elitekunst over. Als het aan Van der Ploeg ligt zal de elitekunst worden opgeslokt door de massakunst. Dat op zijn beurt weer wordt verdreven door goedkoop vertier aangeboden door een of andere commerciële aanbieder, als gevolg van een te luie samenleving, die zich niet meer wil inspannen om uiteindelijk te kunnen genieten van de betreffende culturele verrijking. Als er nu niets gebeurt wanneer dan?
REACTIES
1 seconde geleden
I.
I.
Hai zou je me misschien kunnen mailen waar je deze informatie vandaan hebt? Ik ga ook een betoog over cultuur houden namelijk voor Nederlands, ik zit nu in 5V.
Vast bedankt
xx Imara
19 jaar geleden
Antwoorden