Paragraaf 1 De koloniale invloed in Zuid-oost Azië
Frankrijk: Cambodja, Vietnam en Laos
Engeland: Maleisië, Myanmar, Brunei en Singapore
Nederland: Indonesië
Spanje en de V.S.: Filipijnen.
Portugezen: Oost-Timor
Tijdens de WO II bezet Japan het hele gebied.
Frankrijk
1860-1954: Fransen bezetten het grondgebied.
Vietnam had de grootste potentieel op economisch gebied, er waren veel natuurlijke hulpbronnen. Ze deelden Vietnam op in twee delen: het noorden en het midden-zuiden. In het noordelijke deel werden inheemse wetten behouden en gebruikte men nog onrendabel landbouwsystemen, terwijl in midden- en zuid-Vietnam gebruik werd gemaakt van moderne hulpgoederen en moderne irrigatie technieken. Vietnam was puur een gebied wat de Franse uitbuitte, ze stuurde de grondstoffen terug naar Frankrijk om ze daar te bewerken. Vietnam hield hier geen winst aan over.
1941: tijdens de Japanse bezetting tijdens de WO II werd er in Vietnam een onafhankelijkheidsbeweging opgericht. (communistisch en nationalistisch gezind, TEGEN het kolonialisme) Er ontstaat een communistisch noorden en het zuiden werd geregeerd door meer westers gezinde partijen.
1976: Vietnam is onafhankelijk, de Amerikanen zijn verdreven uit Vietnam.
Laos en Cambodja zijn veroverd eerste instantie omdat de Franse dachten dat deze landen gunstig zouden zijn om via deze route contact met China te kunnen leggen.
1953: Cambodja is onafhankelijk
1954: Laos is onafhankelijk
1975-1979: Rode khmer in Cambodja
Engeland
1824: Engelsen bezetten het grondgebied
Maleisië was een exploitatie kolonie. De tinproductie werd uit Chinese handen gehaald door de Engelsen, ook de rubberproductie was een grote winstgevende productietak. Eerst werden de Chinezen en de Indiërs bevooroordeeld t.o.v. de Maleisiërs. Na de Japanse bezetten werden juist de Maleisische moslims bevooroordeeld.
1963: Maleisië is onafhankelijk
1963: Brunei sluit zicht NIET aan bij Maleisië omdat ze het niet eens werden over de verdeling van de gas- en olievoorraden.
Brunei was een belangrijke Haven totdat andere Europese havens hun belasting omlaag gooide. Brunei was toen minder belangrijk. Pas in 1920 kreeg Engeland weer interesse in Brunei omdat er olie werd gevonden.
1984: Brunei is onafhankelijk
Singapore lag strategisch erg goed, namelijk aan de Straat van Malakka, de belangrijkste handelsroute naar China, daarom werd het in 1867 een Kroonkolonie. Singapore was een belangrijk financieel centrum. 75% Van de bevolking werkte in de dienstensector.
1965: stad kiest voor een afscheiding van Maleisië en werd een zelfstandige stadstaat.
Myanmar (Birma), had voor de Engelsen zowel een strategisch als commercieel belang. Het gebied grensde aan de Franse invloedssfeer. Engeland verdiende veel geld aan de export van: rijst, teakhout en mineralen.
1948: Myanmar is onafhankelijk
1962: Ontstaan militaire coup (door corruptie, economische instabiliteit en inflatie)
Nederlanders
1796: na het failliet van de VOC nam de Nederlandse regering het gezag over.
De Nederlanders namen met grof geweld het grond in bezit. Voordat de Nederlanders het gebied hadden bezet, werkte de bevolking in de zelfvoorzienende landbouw (ook wel voedsel landbouw of bevolkingslandbouw genoemd). Met de komt van de Nederlanders ging dit over in een cultuurstelsel, om de concurrentie met de Engelsen te vergroten. Hiermee verdiende Nederland veel geld, dit geld werd o.a. gestopt in de aanleg van infrastructuur in NEDERLAND, maar er werd ook in de transportsector in Indonesië geïnvesteerd, zoals havens. De zelfvoorzienende landbouw heeft plaats moeten maken voor een meer gedifferentieerde economisch systeem, hier leidde de inheems bevolking onder. Duizenden mensen stierven aan de hongerdood.
1870: cultuurstelsel wordt afgeschaft (cultuurstelsel: de Nederlanders bepaalde wat er verbouwd werd en namen een groot deel in beslag, zonder dat de boeren hier zelf winst aan overhielden)
Toen het land na de afschaffing van het cultuurstelsel opgesteld werd voor buitenlandse bedrijven ontstond er fragmentarische modernisering (modernisering vind slechts in delen van de landbouwsector plaats). Dit leidde weer tot grote verschillen in ontwikkeling tussen verschillende plattelandsgebieden ook wel rurale differentiatie genoemd.
Omdat het Indonesische archipel voornamelijk gefocust was op de export van natuurlijke hulpbronnen was het erg afhankelijk van Nederland geworden.
Na de Japanse bezetting werd het streven naar onafhankelijkheid aangewakkerd. Na WO II werd er nog een bloederige guerilla-oorlog gevoerd.
1949: Indonesië is onafhankelijk
1965: Democratie
Onafhankelijk Thailand, is nooit bezet geweest. Is een absolute monarchie sinds 1938
Paragraaf 2 Zuidoost-Azië vanaf 1970: werkplaats van de wereld
Het industrialisatie proces begon in Japan, na de WO II werd dit land met hulp van de V.S. voortvarend ter hand genomen. Doordat de kosten van de arbeidskrachten in laagwaardige arbeidsintensieve industrieën in Japan te hoog werden verplaatste Multinationals uit het westen en Japanse bedrijven deze bedrijfstakken naar: Zuid-Korea, Singapore, Taiwan en Hongkong.
Zo begon in deze landen de industriële ontwikkeling, mede mogelijk gemaakt door de sterke rol van de staat in deze landen. De vier opkomende landen worden ook wel de Aziatische Tijgers genoemd en behoren tot de NIC’s (Newly Industrializing Countries)
Singapore, was het welvarendste land in deze regio. Doordat de arbeidskosten in Singapore te hoog werden verhuisden weer veel de arbeiskrachten in laagwaardige arbeidintensieve industrieën naar Thailand, Indonesië en Maleisië (tweede generatie NIC’s). Singapore was inmiddels uitgegroeid tot een een stad die zich richt op kennisintensieve Industrieën. Er kwamen steeds meer hoog opgeleiden mensen.
De tweede generatie tijgers kregen op een gegeven moment te maken met een ruilvoetverslechtering, ze verdiende minder met hun export dan dat ze moesten importeren, dit leidde tot een omschakeling van importsubstitutie (maken van laagwaardige producten die anders ingevoerd zouden moeten worden) naar exportgeoriënteerde industrieën (zoals textiel, ICT en elektronica). Dit werkte, het BNP ging omhoog.
De bedrijfstakken met hoge arbeidsintensiviteit verplaatsen zich weer naar andere lagelonenlanden zoals: Vietnam en China.
1997: Azië-Crisis
ASEAN: het samenwerkingsverband van tien Zuidoost-Aziatische landen.
Groep met achterstanden:
Laos, Cambodja en Myanmar.
Myanmar: gebrek aan politieke stabiliteit (onaantrekkelijk voor buitenlandse bedrijven), orkaan Agris heeft veel verwoest. Ook dit leidt tot een achterstand in de economische ontwikkeling.
Cambodja: nog steeds niet hersteld van het extreme regime van de Rode Kher. Moet nu zelfs voedsel importeren en is zeer afhankelijk van buitenlandse hulp. V.a. 2006 is de er verandering gekomen in de gebrekkige wetgeving, de bureaucratie en de besluiteloze regering + er is olie gevonden = meer interesse van buitenaf.
Laos: landlocked positie (nadelig voor handel). Heeft een duale economie: enerzijds het onderontwikkelde platteland met grote achterstand in welvaart en een grote informele sector, en anderzijds de meer ontwikkelde hoofdstad Vientiane.
Paragraaf 3 Verder inzoomen op Zuidoost-Azië
Er is een grote overgang zichtbaar van de primaire sector naar de secundaire sector. Dit komt door de de-agrarisatie of door de agrarische transitie. Op het platteland wordt het meeste gebruik gemaakt van commerciële landbouw en exportgeoriënteerde landbouw. Door gebruik te maken van mechanisatie en nieuwe technologieën, zullen er steeds minder mensen nodig zijn in deze sector.
VN-ontwikkelingsindex: de levensverwachting, het bnp per persoon en alfabetisering in het land bepalen deze waarde. Kleiner dan 0,4 is onderontwikkeld, boven de 0,8 is hoge ontwikkeling
Ook vind er op grote schaal urbanisatie plaats. De stad heeft veel pullfactoren en het platteland veel pushfactoren, combineer deze twee en mensen zullen eerder naar de stad trekken dan op het platteland blijven. Het hoge urbanisatie tempo werkt het ontstaan van grote regionale verschillen in de hand omdat de rest van een land economisch en demografisch gezien sterk achterblijft t.o.v. de primate city in een land.
In veel Zuidoost-Aziatische landen is er een hoog percentage jongeren. Dit kan tot problemen leiden als een land niet genoeg geld heeft voor scholing en het voorzien van werk voor deze grote groep.
Nadelen van de snelle economische groei:
- Arbeidsomstandigheden worden regelmatig uit het oog verloren in ruil voor een hogere winst (kinderarbeid, slechte arbeidsomstandigheden en slecht georganiseerde arbeiders)
- Bepaalde industriële productieprocessen veroorzaken milieuverontreiniging.
- Neokolonialisme
- Benauwend leefklimaat (deel van het sociale- en economische leven wordt foor de staat gecontroleerd en gereguleerd)
REACTIES
1 seconde geleden