Accuraat = erg nauwkeurig, stipt
Afnemers = klanten, de mensen die jouw producten kopen
Afpersing = iemand onder bedreigingen dwingen om jou geld te geven
Beschadigen = kwetsen, schenden
Branche = bedrijfstak, bijvoorbeeld kapsalons, garages, verzekeringsm.
Calamiteiten = rampen
De kop in het zand steken = doen alsof iets (een probleem) er niet is
De schuld in de schoenen geschoven = iemand van iets de schuld geven
De touwtjes in handen nemen = de baas zijn en de dingen regelen
Geconfronteerd = in aanraking gekomen met (meestal in ongunstige zin)
Goede raad is duur = het is moeilijk om nog een goede oplossing te vinden
In allerijl = zo vlug mogelijk
Intern = binnen de eigen kring, bijvoorbeeld binnen het eigen bedrijf
Legio = heel direct, zonder erom heen te draaien
Omvangrijk = uitgebreid
Onderschatten = slechter inschatten dan de werkelijkheid
Ondeugdelijk = slecht van kwaliteit, gebrekkig
Onomwonden = heel duidelijk
Openbaarheid = toegankelijkheid voor ieder
Opgedist = voorgezet, opgediend
Over de brug komen = veel geld moeten betalen
Overheden = bestuursorganen van een land, provincie, of gemeente
Reputatie = de manier hoe je over iemand denkt
Simulatie = nagespeelde situatie
Staat of valt = zijn afhankelijk van
Teruggeroepen = teruggehaald
Ton = honderdduizend euro
Traceren = het spoor aanwijzen van
Woordenschat
4.3
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden