Instrumenten
Blaasinstrumenten
Hout
- Dwarsfluit;
- Piccolo;
- Blokfluit;
- Panfluit;
- Hobo;
- Fagot;
- Klarinet;
- Altsaxofoon;
- Tenorsaxofoon.
Koper
- Tuba;
- Hoorn;
- Trombone;
- Trompet.
Overig
- Kerkorgel;
- Accordeon;
- Mondharmonica.
Snaarinstrumenten
Strijkinstrumenten
- Viool;
- Altviool;
- Cello;
- Contrabas.
Tokkelinstrumenten
- Gitaar;
- Harp;
- Sitar.
- Basgitaar;
- Banjo;
- Elektrische gitaar;
- (Klavecimbel).
Aangeslagen
- Vleugel;
- Piano.
Slaginstrumenten
Met vel (membranofoon)
- Pauk (met toonhoogte);
- Bongo’s;
- Conga’s;
- Grote trom;
- Djembé;
- Tamboerijn;
- Timbales.
Hout (idiofoon)
- Xylofoon (met toonhoogte);
- Claves;
- Maracas.
Metaal (idiofoon):
- Cowbell;
- Bekkens;
- Tam Tam;
- Triangel.
Elektronische instrumenten
- Synthesizer/keyboard;
- Hammond orgel;
- Elektrische piano.
Overige begrippen
Akkoord: |
Samenklank van meer dan drie tonen tegelijk gespeeld (op bijv. een piano). |
A capella: |
Hetzelfde als vocaal: alleen muziek maken met stemmen (zonder instrumenten). |
Begeleiding: |
Alle instrumenten die op de achtergrond meespelen. |
Break: |
Een korte pauze in de muziek waarbij alles stopt. |
Bridge: |
Een afwijkend gedeelte in een lied, komt maar één keer voor en heeft een andere melodie dan het couplet en refrein |
Coda: |
Betekent “staart” in het Italiaans. Het is het eindstuk van een muziekstuk. (naspel). |
Compositie: |
Een geschreven muziekstuk. |
Componist: |
Iemand die een muziekstuk bedenkt en schrijft. |
Contrast: |
Tegenstelling, denk aan hoog en laag, zwart en wit, lang en kort etc. |
Couplet: |
Een gedeelte van een lied. Een lied kent altijd meerdere coupletten. Elk couplet heeft dezelfde muziek (melodie) maar een andere tekst. |
Cover: |
Een eigen versie maken van een bestaand liedje. |
Canon: |
Denk aan Vader Jacob, een liedje dat meerstemmig wordt omdat je het na elkaar inzet. |
Dirigent: |
Iemand die de leider is van een orkest. Hij/zij geeft o.a. het tempo, dynamiek etc aan. |
Duet: |
Bijv. een stuk voor dwarsfluit en piano of twee mensen die samen een stuk zingen. Een duet is altijd met zijn tweeën. |
Dynamiek: |
Verschil tussen hard en zacht. |
Dynamische tekens: |
ff = fortissimo = zeer luid; < = crescendo = luider worden; |
Eenstemmig: |
Allemaal dezelfde melodie zingen of spelen. Je hoort maar één partij. Je kunt dus met dertig mensen eenstemmig zingen als je allemaal dezelfde melodie zingt. |
Tweestemmig: |
Twee verschillende partijen die tegelijk worden gespeeld (twee melodieën dus). |
Meerstemmig: |
Meer dan 2 verschillende partijen (melodieën) die tegelijkertijd worden gespeeld. |
Fermate: |
Bij een fermate geeft de dirigent aan hoe lang een noot duurt. |
G-sleutel: |
De sleutel die vooraan een speelstuk staat en aangeeft waar de G zit. |
F-sleutel: |
Een sleutel voor de baspartij. Wordt altijd links (laag) op een piano gespeeld. |
Herhaling: |
Een stuk(je) muziek nog een keer spelen (herhalingsteken = dikke en dunne streep met twee puntjes). |
Herstellingsteken: |
Maakt een kruis of mol ongedaan. |
Improviseren: |
Bepaalde manier van muziek verzinnen. Je verzint ter plekke wat je speelt, terwijl je aan het spelen bent. (onvoorbereid) |
Instrumentaal: |
Alleen met instrumenten spelen (zonder zang). |
Vocaal: |
Alleen met stemmen muziek maken (zonder instrumenten); hetzelfde als a capella |
Interval: |
Hoogteverschil tussen twee tonen. |
Intervallen: |
Priem = één; Zie bijlage voor weergave intervallen op de notenbalk. |
Intro: |
Een beginstukje van een muziekstuk (voorspel). |
Klankkleur: |
Elke stem en elk instrument klinken anders. Denk aan: scherp, helder, donker, hees of nasaal. Dit heeft te maken met bijv. de grootte van een klankkast of de dikte en lengte van een snaar. |
Maatsoort: |
Een maatsoort geeft aan hoeveel tellen er in een maat voorkomen. Bijv. ¾ of 4/4. Nooit in secondes denken!!!! Anders zouden alle liedjes even langzaam gaan ;). |
Maatstreep: |
De strepen om de maten van elkaar te onderscheiden (jullie moeten tijdens de toets maatstrepen kunnen zetten). |
Melodie: |
Is een heel belangrijk onderdeel van de muziek. Een melodie kun je zingen of spelen. Er zit verschil in hoogte tussen een melodie. |
Motief: |
Kort stukje muziek van een paar tonen, dat vaker terugkomt in de muziek. |
Melodisch ostinato: |
Een klein stukje melodie dat de hele tijd achter elkaar wordt herhaald. |
Ritmisch ostinato: |
Een klein stukje ritme dat de hele tijd achter elkaar wordt herhaald. |
Muzikale zin: |
Zoals de tekst van een lied uit zinnen bestaat, zo is de melodie van een lied opgebouwd uit muzikale zinnen, bijv. een voorzin en een nazin. |
Mol: |
Een b voor de noot verlaagt de noot met een halve afstand. Een Bb wordt een bes, enz. |
Naspel: |
Een stukje als afsluitend gedeelte van een lied. |
Nazin: |
Een muzikale zin bestaat vaak uit een voorzin en een nazin. De voorzin gaat daarbij meestal omhoog, de nazin weer naar beneden. Soort vraag en antwoord. |
Opmaat: |
Als de maat niet op de 1e tel begint, maar op de 2e, 3e of 4e tel. De maat is dan dus niet compleet |
Partij : |
Een muziekstuk bestaat uit één of meerdere partijen. Bijv een melodiepartij, een zangpartij of een baspartij |
Partituur: |
In een partituur staan alle partijen van alle instrumenten direct onder elkaar genoteerd. Het is een overzicht van een muziekstuk. |
Ritme: |
Een ritme kun je klappen met je handen, drummen of stampen. Een melodie kun je nazingen, een ritme niet. |
Solo: |
Solo betekent alleen. Een solist is iemand die de solo speelt of zingt. |
Tutti: |
Betekent iedereen. Als er in de muziek “tutti” staat dan speelt iedereen! |
Stem: |
|
Swing: |
Als muziek in swing speelt, is er iets speciaals met het ritme. Je wilt erop dansen! Vaak ligt het accent dan op de afterbeat (2e en 4e tel) |
Symfonie: |
Een meerstemmig instrumentaal muziekstuk, meestal in 4 delen. |
Tegenstem: |
Een tegenstem gaat tegen de melodie in. Deze stem heeft een ander ritme dan de melodie en de toonhoogte is ook duidelijk anders. |
Tempo: |
Snelheid waarmee waarmee een muziekstuk gespeeld wordt. |
Tempoaanduiding: |
Adagio = langzaam; |
Thema |
Een thema is de belangrijkste muzikale zin het is een herkenbaar deel, zoals bij Pirates. In een film hebben belangrijke mensen/rollen vaak een eigen muziekthema. |
Toonduur: |
Een toon kun je lang zingen of spelen, maar ook kort. |
Toonhoogte: |
Het verschil tussen laag en hoog. Je kunt een lage toon zingen of spelen, maar ook een hoge toon. |
Tussenspel: |
Een tussenspel is een (meestal kort en instrumentaal) stukje tussen gezongen delen in, bijv. tussen een refrein een couplet. |
Variatie: |
Een variatie is een kleine verandering. Het lijkt nog steeds veel op het motief, maar is net niet helemaal hetzelfde. Je kunt bijv. de toonhoogte of het ritme een beetje veranderen. |
Vorm: |
Een muziekstuk heeft een bepaalde vorm: een begin (intro), een eind en alles wat daartussen zit. De volgorde van die onderdelen kun je in een bepaalde vorm zetten. Die vorm kun je ook weergeven in een vormschema. |
Deze begrippenlijst (dit blaadje) moet je HELEMAAL kennen/leren!
Daarnaast moet je de volgende onderdelen kennen:
- De binnenkaft van je boek (boek INTRO) helemaal;
- Denk aan: notenoverzicht, rusten, toonduur (hele noot, halve noot etc), toonhoogte, mol (verlaagt de noot), kruis (verhoogt de noot), herstellingsteken, etc.;
- Overzicht van de piano (drie zwarte toetsen, dan weer twee zwarte toetsen);
- De plaatjes van de instrumenten achter in je boek!
REACTIES
1 seconde geleden