Massamedia - Begrippen hoofdstuk 1,2,3
Cultuur= De levenswijze van een groep mensen zoals die op verschillende manieren zich manifesteert en tot uitdrukking komt in waarden, normen, gewoontes, regels, tradities, rituelen, symbolen en kunst.
Immaterieel= Opvattingen van goed en kwaad, van zekere voorspellingen omtrent de meest juist geachte wijze van leven, van overtuigingen en van cultuur als bestaande uit richtijnen voor het gedrag.
Deviant gedrag= Afwijkend gedrag.
Sociale controle= Het middel waarmee mensen of groepen in de maatschappij andere menen zo onderdruk te zetten dat ze zich aan de algemeen geldende normen houden.
Subcultuur= Een cultuur die in bepaalde opzichten afwijkt van de overheersende cultuur, maar op vele punten ingepast is in de overheersende cultuur.
Domiante cultuur= De overheersende cultuur in een samenleving.
Tegen-of contracultuur= Culturen die verzetten tegen de overheerende cultuur.
Normatief= De leden van een samenleving of gemeentschap of groepering behoren zich te gedragen vanwege hun lidmaatscap volgens de voorschriften van hun (sub)cultuur.
Multiculturele samenleving= Samenleving waarin vele verschillende culturen naast elkaar bestaan.
Immigranten= Binnenkomende landverhuizers.
Inburgerings contracten= Buitenlanders zijn verplicht een cursus Nederlands en maatschappijoriëntatie te volgen.
Culturele antropologie= Een wetenschap die zoekt naar kenmerkende verschillen van volkeren en dan vooral de westerse en niet-westerse culturen met elkar vergelijkt.
Etnocentrisme=Het centraal stellen van de eigen cultuur bij de benadering en beoordeling van andere cultuen.
Referentiekader= Het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis, ervaringen, zienswijzen en opvattingen.
Generatieconflict= Jongeren verschillen van mening mer oudere generaties.
Waarden= Oriëntatiepunten voor het gedrag van mensen, die aangeven wat mensen nastrevenswaard en waardevol vinden.
Normen= Wetten, regels en gewoonten, die voortkomen uit waarden en waarvan men aanneemt dat mensen zich eraan behoren te houden.
Gewoonten= Gedragswijznen die mensen er bijna automatich op nahouden.
Socialisatie= Het proces waarbij de waarden, normen, regels, gewoonten, tradities en andere cultuurwaarden van een samenleving worden overgedragen op anderen.
Socialisatoren= Instituties waarmee socialisatie (cultuuroverdracht) in een samenleving plaatsvindt.
Internalisatie (verinnerlijking)= Het zich als zodanig eigen maken van de groepswaarden en -normen, die niet meer als van buitenaf opgelegd worden ervaren.
Interactie= Wisselwerking tussen personen.
Vooroordelen= Een irrationele mening of houding die niet voldoende op feiten en ervaringen is gebaseerd, maar op \'geloven\', \'horen zeggen\' of eenmalige ervaringen.
Stereotypering= beeldvorming van het gedrag en de mentaliteit van leden van een andere groep die sterk generaliserend, vereenvoudignd en vertekenend is.
Self-fulfilling prophecy= Een aanvankelijke onjuiste definitie van de situatie mensen ertoe brengt zich daarnaar te gaan gedragen, zodat de onjuiste defenitie van de situatie tenslotte juist wordt.
Discriminatie= Niet terecht verschillend behandelen van personen of groepen personen op grond van zaken die in een bepaalde situatie niet ter zake doende zijn.
Negatieve discriminatie= Benadelen van mensen.
Positieve discriminatie= Mensen die een achterstand hebben worden bevooroorddeeld.
Racisme= Mensen worden benadeeld ten opzichte van anderen op grond van hun huidskleur.
Doelgroep= De mensen waar je je doelbewust op richt.
Seksisme= Het achterstellen van vrouwen op grond van hun geslacht.
_________________________________________________________________________________
Informatie= -Datgene wat iemand al weet.
-Datgene wat te weten valt (datgene wat wetenswaardig is).
Selectief waarnemen= Mensen zien of horen alleen maar datgenne wat ze ook willen horen of zien.
Informatiemaatschappij= Een maatschappij die bepaald en beheerst wordt door informatie.
Informatieblindgang= Te veel informatie die we toch niet kunnen \'ontvangen\' en interpreteren.
Communicatie= Een bedoeld of onbedoeld proces dat zich afspeelt tussen tenminste twee personen, waarvan een, die we zender noemen, aan de ander, die we ontvanger noemen, een boodschap doet toekomen.
Encoderen= Het pakken van de boodschap in een bepaalde code(vorm).
Decoderen= Het uitpakken van de boodschap door de ontvanger.
Feedback= Een reactie van de ontvanger op de boodschap van de zender.
Eenzijdige communicatie= Een soort van eenrichtingsverkeer.
Meerzijdige communicatie= Tweerichtingsverkeer, waarbij mensen op elkaars boodschappen reageren.
Interactieproces= Onderlinge gedragsbeïnvloeding van mensen door actie en reactie.
Mimiek= Gezichtsuitdrukkingen, gebaren en de lichaamshouding.
Directe communicatie= Hiervan is sprake als mensen rechtstreeks met elkaar communiceren (face-to-face relatie).
Indirecte communicatie= Communicatie die met technische hulpmiddelen (communicatiemedia of kanaal bv. satalieten, lichtgolven, telefoonkabels etc.) of media (medium(=feitelijke drager van boodschap) kranten, brieven, tijdschriften, telegrammen of computerprogramma\'s) geschiedt.
Communicatiestoornis= Ruis.
Verbale communicatie= Communiceren met het gesproken woord (taal).
Non-verbale communicatie=Communicatie waarbij geen gesproken taal worddt gebruikt.
Interersoonlijke communicatie= Communicatie vanuit één persoon/zender en die richt zich op één persoon of enkele personen als ontvangers, meestal in zijn fysieke nabijheid.
Massacommunicatie= Vorm van communicatie waarbij boodschappen openbaar door technische verspreidingsmiddelen (massamedia) indirect en eenzijdig aan een \'verspreid pubiek\' worden overgebracht.
Contentplatform= Een plaats waar je gebruik kunt maken van diverse soorten media-inhoud: literatuur, films, nieuwsberichten, discussies, muziek enz.
Propaganda= Een activiteit om mensen heel bewust voor je te winnen.
Ideële reclame= Hierbij wordt getracht het gedrag en de houding van mensen te veranderen ten opzichte van een bepaalde zaak.
Politieke informatiefunctie= De massamedia dienen informatie te verstrekken over het overheidsbeleid.
Mediacratie= Televisiedemocratie, waarbij de televisie de poitieke dienst uitmaakt en waarbij de politici naar de pijpen van de televisie dansen. Media bepalen hoe mensen over zaken denken.
Agendfunctie of spreekbuisfunctie= Doorsluizen van wensen en eisen van de \'gewone man\' naar de politiek.
Controle of waakhondfunctie= De massamedia moeten steeds de eventuele tekortkomingen in het overheidsbeleid en in het functioneren van gezagdragers en politici naar voren brengen.
Commentaar- en opiniefunctie= Door het verstekken van informatie, achtergrondinformatie, het commntaar en de opinieartiekelen van de massamedia dragen bij tot het politieke debat.
Opinieartiekelen= Hierin kunnen allerlei mensen hun zienswijze op een bepaalde zaak geven.
Redactionele commentaar= Hierin is het de hoofdredactie van een krant die haar commentaar (zienswijze) over een bepaalde kwestie geeft.
Onderzoeks functie= De journalist graaft naar verborgen aspecten van beleid en beleidsvorming.
Educatiefunctie= Via curussen krijgt de lezer, luisteraar of kijker informatie en kennis overgedragen.
Infotainment= De informatie die wordt vertrekt, wordt gecombineerd met amusement of de informatie wordt op een luchtige manier aangedragen.
Sociale cohesie= Een samenhang van een groepering door saamhorigheid van leden, gemeten naar de mate waarin de leden de grenzen van de groepering willen handhaven.
Nieuwsverschraling= Het nieuws dat gepresenteerd wordt, is steeds meer van hetzelfde.
KISS-principe= Keep It Short and Simple.
Nivellering en missificatie= Voor iedereen hetzelfde brengen en in wezen alle mensen worden uitgenodigd om te kijken.
Hypes of mediahyperventilatie= nieuws dat zichzelf versterkt zonder dat zich er nieuwe feiten voordoen.
Mediaframes= Berichtgeving over een onderwerp vanuit hetzelfde perspectief.
Massamedia - Hoofdstuk 1,2,3
6.8
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
A.
A.
Slecht getypt en verwoord. Seksisme is onjuist.
6 jaar geleden
Antwoorden