Korte samenvatting en begrippen

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 2849 woorden
  • 14 december 2012
  • 6 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
6 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Slim oefenen met Mijn Examenbundel

Wil jij onbeperkt online oefenen met examenopgaven, uitlegvideo's en examentips bekijken en je voortgang bijhouden? Maak snel een gratis account aan op mijnexamenbundel.nl. 

Ontdek Mijn Examenbundel

Trias Politica:

- De uitvoerende macht: de regering (De koningin en de ministers), deze groep zorgt voor openbare orde en verdediging van het land.

- De wetgevende macht: het parlement (Eerste en Tweede Kamer), deze groep maakt de wetten.

- De rechterlijke macht: de onafhankelijke rechters, deze groep overziet en handhaafd de wetten.

Politieke stromingen:

Progressief: gericht op maatschappelijke verandering in de richting van meer sociale gelijkheid en meer democratisering.

Conservatief: gericht op behoud van en/of terugkeer naar traditionele waarden en normen.

Links: progressief, meestal behorend tot de socialistische stroming.

Rechts: conservatief.

Confessioneel: gericht op sterkere doorwerking van christelijke waarden en normen in de samenleving; uitgaan van de denkbeelden van de bijbel.

Ideologisch: gebaseerd op een aantal vaststaande ideeën.

Pragmatisch: op grond van gezond verstand politieke keuzes maken en daarbij afzien van ideologische standpunten.

Confessionalisme:

--> een christen-democratische tak (CDA (Christen Democratisch Appèl))

--> een orthodox-christelijke tak (CU (ChristenUnie) en SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij))

- Gespreide verantwoordelijkheid.

- Verzuiling.

- Rentmeesterschap (de aarde hebben we te leen, we moeten er goed mee om gaan)

- Organische maatschappij (de maatschappij bestaat niet uit individuen, maar uit kleinere of grotere gemeenschappen die met elkaar verbonden zijn en die allen een eigen functie hebben.)

Liberalisme:

- Rationeel liberalisme (vrijheid mag niet zo ver gaan dat het tot egoïsme leidt.)

- Particulier initiatief (burgers moeten zelf initiatieven nemen, niet de staat.)

- Vrijemarkteconomie (de wet van vraag en aanbod bepaalt de prijzen van producten.)

- Waarborgstaat (de overheid zorgt voor een sociaal vangnet voor mensen die in de problemen zitten, maar deze moeten wel zelf initiatiecen nemen om er uit te komen.)

--> VVD (Volkspartij voor Vrijheid en Democratie) en D66 (Democraten 66)

Sociaal-democratie

- Gelijkheid op economisch, sociaal en cultureel gebied.

- Kritiek op de vrijemarkteconomie.

- Democratisering (mensen moeten meer zeggenschap en inspraak krijgen)

- Nivellering.

Sociale grondrechten:

- Bevordering van werkgelegenheid

- Goede bestaanszekerheid voor alle mensen

- Recht op huisvesting

- Recht op onderwijs

- Een gezondheidszorg die adequaat en voor iedereen toegankelijk is.

--> PvdA (Partij van de Arbeid) en SP (Socialistische Partij)

Communisme

- Volledige gelijkheid op economisch, sociaal en cultureel gebied.

- Planeconomie (de overheid leidt het economisch proces en bepaalt welke behoeften tegen welke prijs het eerst bevredigd moeten worden)

- Centralisme (er is één centraal punt waaruit de overheid alle zaken regelt.)

--> NCPN (Nieuwe Communistische Partij Nederland)

Anarchisme

- Streeft naar een geweldloze situatie en een maatschappij waarin mensen zonder machtsuitoefening of autoriteit leven.

Ecologische stroming

- Vindt de economische groei ondergeschikt aan de kwaliteit van het milieu.

--> GroenLinks

Feminisme

- Liberaal feminisme (gelijke rechten)

- Marxistisch feminisme ( mannen en vrouwen worden onderdrukt door het Kapitalistische systeem en vrouwen worden de dupe van de patriarchale samenleving.)

- Radicaal feminisme (gaat er van uit dat sexualiteit en (mannelijk) geweld aan de basis liggen van vrouwenonderdrukking (dus niet wettelijke of economische ongelijkheid))

Rechts-extremisme / facisme

een stroming die denkbeelden verkondigt die veel lijken op die van de nazi's,  waarbij men niet gelooft in gelijkheid, omdat men zichzelf tot het beste ras vindt behoren, waardoor andere rassen minderwaardig zijn.

Pragmatisme

-Partijen die een politiek probleem van geval tot geval bekijken en daarna pas naar een oplossing zoeken

--> D66 (Democraten 66)

Links en rechts.

Links: progressief, socialistisch, veranderingsgezind, radicaal en vooruitstrevend.

Rechts: behoudend, conservatief, weinig veranderingsgezind en (conservatief) liberaal.

SP: veel overheidsbemoeienis, drastisch nivelleren.

GroenLinks: behoorlijk nivelleren, ecologiseren.

PvdD: het recht van de dieren, socialisering

PvdA: eerlijkere en gelijkere inkomensverhoudingen,  minder zwaar nivelleren dan SP en GroenLinks,  gemeenschap staat centraal, individu is hier ondergeschikt aan, niet alles aan de markt over laten.

D66: pragmatisch, staatsrechtelijke vernieuwing, investeren in milieu en onderwijs.

CU: sterk baseren op de bijbel, conservatief/christelijk-sociaal.

CDA: marktwerking met basisvoorzieningen van de overheid, een individu kan alleen tot zijn recht komen in relatie met anderen, financiele voordelen voor families met kinderen.

VVD: geen bemoeienis van de staat in de markt, duidelijke inkomensverschillen voor motivatie om te werken, ethisch en staatsrechtelijk vooruitstrevend

SGP: sterke baserend op de bijbel, andersdenkende moeten zich onderwerpen aan de normen en waarden.

TON: duidelijkheid en daadkracht in de politiek.

PVV: verzorgingsstaat, radicale aanpak van criminaliteit en terrosime, consequent en hard beleid van immigranten en de Islam.

Begrippen:

Politicologie: de wetenschap die zich bezighoudt met de besturing van politiek in de brede zin van het woord.

Geweldsmonopolie: de overheid heeft als enige het recht om geweld in te zetten tegenover haar burgers.

soevereiniteit: mes beschikt over de mogelijkheid om het bestuur waar men ondergeschikt aan is, naar eigen inzicht in te richten.

Rechtsstaat: Een staat waarin de 'spelregels' worden vastegelegd tussen de staat en de burgers. De rechten en plichten die de inwoners tot burgers maken.

Overheid: soevereine macht, die uitgeoefend wordt door een staatshoofd en ministers met behulp van een ambtenarenapparaat.

Formele macht:  macht die iemand op grond van zijn positie heeft.

Informele macht: macht die iemand heeft door zijn uitstraling.

Charismatisch leiderschap: mensen die zo'n persoonlijkheid hebben dat ze het vermogen hebben om andere mensen onmiddelijk van hun gelijk te overtuigen.

Collectieve goederen: zaken die moeilijk via de particuliere markt kunnen worden aangeboden, maar in principe voor iedereen beschikbaar moeten zijn.

Nachtwakersstaat: de overheid doet het hoogstnoodzakelijke.

Verzorgingsstaat: een staat waaron je verzorgd wordt, vanaf je geboorte tot aan je dood.

Zorgzame samenleving: de staat stelt zich garant voor een sociaal vangnet, maar de burgers dienen zelf ook initiatieven te nemen om bijvoorbeeld van hun uitkering af te komen.

Liberaliseren: de nadruk leggen op het individu.

Privatiseren: taken van de rijksoverheid worden overgenomen door het particuliere initiatief.

Decentralisatie: taken overdragen van de rijksoverheid naar een lager overheidsorgaan.

Deregulering: minder regels.

Klassiekegrondrechten: rechten die de vrijheidssfeer van het individu beogente waarborgen tegen inbreuken van de zijde der overheid.

Actief kiesrecht: zelf gaan stemmen.

Passief kiesrecht: jezelf laten kiezen.

Sociale grondrechten: rechten die burgers en groepen in de maatschappij aanspraak op overheidsbemoeienis geven.

Trias Politica: de wetgevende macht, de uitvoerende macht, de rechterlijke macht.

Legaliteitsbeginsel: het bestuur van het land berust op wetten.

Democratie: regeringsvorm waarbij het volk de macht heeft.

Volkssoevereiniteit: alle macht gaat uit van het volk.

Communisme: een systeem waarbij gestreefd werd naar gelijkheid tussen alle mensen op elk gebied.

Volksdemocratie: het volk heeft het echt voor het zeggen middels één partij, namelijk de communistische.

Planeconomie: een economie waarin de staat het economische proces volledig bepaald.

Vrijemarkteconomie: een wisselwerking tussen vraag en aanbod die de prijs van het product bepaald.

Parlementair stelsel:  de regering moet steun krijgen van een meerderheid van de tweede kamer.

Indirecte democratie/Representatiedemocratie: de bevolking regeert niet direct, maar indirect via een gekozen volksvertegenwoordiging (parlement) die bij vrije en geheime verkiezingen wordt gekozen.

Directe democratie: de burgers nemen rechtstreeks de beslissingen die rechtstreek via een referendum (volksraadpleging) over politiek gevoelige zaken.

Constitionele monarchie: een grondwet, waarbij bij erf-opvolging is bepaald wie de opvolger is van de koning.

Ministriële verantwoordelijkhied: politiek is de koning(in) onkwetsbaar en zijn de ministers voor zijn of haar daden verantwoordelijk.

Troonrede: De plannen en voornemens van het komende regeringsjaar staan erin.

Contrasigneren: formeel bekrachtigen het staatshoofd wetten en koninklijke besluiten met een handtekening.

Representatie: een systeem waarin burgers vertegenwoordigers kiezen, die besturen en beleid ontwikkelen dat overeenkomst met de ideeën en wensen van de kiezers.

Representativiteit: de mate waarin standpunten en beleid van gekozen vertegenwoordigers overeenkomsten met wat de kiezers voor ogen staat.

Evenredige vertegenwoordiging: bij dit systeem krijgt een partij als ze 20% van de stemmen haalt, ook 20% van de zetels.

Kiesdeler: alle uitgebrachte, geldige stemmen delen door het aantal beschikbaar zetels.

Kiesdrempel: het aantal stemmen dat partijen moeten halen om in aanmerking te komen voor een zetel.

Restzetels: De zetels diena de toedeling overblijven.

Districtenstelsel: een land wordt ingedeeld in meerdere districten.

Enkelvoudige districten: wanneer per district slecht één persoon wordt afgewaardig.

Meervoudige districten: wanneer er per district meerdere zetels te verdelen zijn.

Meerderheidsstelsel: hierin worden de zetels toegekend aan die kandidaten die een meederheid van de stemmen hebben behaald.

Relatievemeerderheidsstelsel: de zetel gaat naar de kandidaat die de meeste stemmen heeft gehaald.

Absolutemeerderheidsstelsel: een kandidaat krijgt pas de zetel als hij meer dan de helft van de stemmen heeft behaald.

Gemeenteraad: het hoofd van de gemeente.

Burgemeester: voorzitter van de gemeenteraad.

Regering: koningin en ministerraad.

Kabinet: de regering zonder de koningin.

Bestemmingsplan: hierin staat precies waarvoor het grondgebied van de gemeente gebruitk mag worden.

Dualisme: strijd tussen de volksvertegenwoordigers en de regering.

Provinciale Staten: hoofd van de provincie.

Commesaris der Koningin: voorzitter van de Provinciale staten.

College van gedeputeerde Staten: het dagelijkse bestuur van de provincie.

Gedeputeerden: houden zich bezig met de dagelijkse leiding van de provincie.

Senaat: eerste kamer

Streekplannen: hierin dient te staan op welke plekken in de provincie ruimte is voor bijvoorbeeld landbouw, natuur, woningbouw of bedrijfstereinen.

Kabinet: bestaat uit ministers en de staatssecretarissen.

Het recht om wetsvoorstellen te aanvaarden of te verwerpen: wetsvoorstellen worden aangenomen door de Tweede kamer of verworpen.

Budgetrecht: recht om één of meerdere begrotingen te wijzigen of te verwerpen.

Vragenrecht: zowel mondeling als schriftelijk kan men zonder bijzonder verlof vragen aan de minister stellen.

Interpellatierecht: recht dat beide Kamers hebben om een minister naar de kamer ter verantwoordiging te roepen en vragen te stellen over een bepaalde actuele kwestie.

Moties aannemen: een schriftelijk gestelde wens of uitspraak van een van de Kamers die gericht is aan de regering of een van de bewindslieden.

Motie van wantrouwen: een meerderheid van de Tweede Kamer vertrouwt het kabinet niet meer.

Demissionair kabinet: een kabinet, waarvan de koninging heeft gevraagd ontslag 'in beraad heeft genomen' en waaraan zij verzocht heeft de lopende staatszaken te blijven afhandelen.

Enquêterecht: recht dat beide Kamers hebben zelfstandig buiten de regering om een onderzoek in te stelle naar de wijze waarop beleid tot stand is gekomen of is uitgevoerd in een vreemde zaak.

Recht van amendement: recht dat uitsluitend de Tweede Kamer heeft om  wetsvoorstellen te wijzigen.

Portefeuillekwestie: de minister kan dreigen met opstappen.

Initiatiefrecht: exclusief recht van de Tweede Kamer om zelf met een wetsvoorstel te komen.

Coalitiekabinet: een kabinet dat uit twee of meer partijen bestaat die met elkaar regeren.

Informateur: een onderhandelaar die onderzoekt welke politieke partijen een coalitie met elkaar kunnen en willen vormen.

Meerderheidsregering: een regering die kan steunen op een meerderheid van de Tweede Kamer.

Regeerakkoord: een overeenkomst tussen de coalitiepartijen over het te voeren beleid in de regeerperiode van vier jaar.

Formateur: deze gaat het regeerakkoord met de coalitiepartners verder uitwerken, verdeelt de ministeries over de coalitiepartners en zoekt de ministers en staatssecretarrissen die het regeerakkoord gaan uitvoeren.

Constituerend beraad: de eerste bijeenkomst van een nieuw kabinet

Regeringsverklaring: de wijze waarop een nieuwe regering van plan is de komende vier jaar te regeren met als uitgangspunt het regeerakkoord.

Oppositiepartijen: de partijen die niet aan het kabinet deelnemen en het ook niet steunen.

Lobbyen: proberen op informele manier via direct contact met politieke besluitvormers het beleid in een voor hen gunstige richting te beïnvloeden.

Formatieconstructie: de fractievoorzitters van de regeringspartijen maakten tijdens de coalitieperiode afspraken met elkaar in zogenaamd 'goed onderling overleg'.

Overheidsbureaucratie: een hiërarchisch geordend apparaat, waarbinnen mensen volgens vaste regels en procedures regels voorbereiden en uitvoeren onder verantwoordelijkheid van een politieke ambtsdrager.

Adviesorgaan: een college die de regering of de minister schriftelijk adviseren met het oog op het te voeren beleid.

Raad van State: het hoogste adviescollege van de regering in ons land.

AROB-beroep: Administratieve Rechtspraak Overheid beschikking.

SER: 'Sociaal Economisch Raad' advies college met een tripartiete samenstelling van werknemers, werkgevers en kroonleden die de regering adviseren over het sociaal-democratische beleid.

Kroonleden: door de regering benoemde onafhankelijke deskundigen, die geen verantwoording schuldig zijn aan de regering.

WRR: 'Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid'

Gezondsheidszorg: een onafhankelijke adviesorgaan dat als taak heeft ministers en parlement te adviseren op het gebied van de volksgezondheid.

Onderwijsraad: een adviesorgaan voor de regering op het terrein van het onderwijs.

Planbureaus: dit zijn beleidsondersteunde instellingen die kennis en inzichten aanreiken t eonderbouwing van het te voeren regeingsbeleid.

CPB: 'Centraal Planbureau' houdt zich bezig met het maken van onafhankelijke prognoses en analyses, die wetenschappelijk verantwoord en up-to-date zijn.

Centraal Economisch Plan: verschijnt jaarlijks in het eerste kwartaal van dat jaar. Zie Macro-Economische Verkenning.

Macro-Economische Verkenning: een publicatie waarin men voorspellingen doet omtrent de verwacht e economische activiteiten, rekeing houdend met zowel binnelandse als buitenlandse ontwikkelingen.

SCP: 'Sociaal Cultureel Planbureau' een interdepartementaal wetenschappelijk instituut, dat zelfstandig onderzoek doet op sociaal en cultureel gebied en op basis hiervan gevraagd en ongevraagd adviezen uitbrengt.

Informatiefunctie: de massamedia dienen informatie te verstrekken over het overheidsbeleid.

Spreekbuisfunctie: ze geven informatie over maatschappelijke eisen en wensen.

Commentaar- en opiniefunctie: het kritische becommentariëren van beleid en maatschappelijke verschijnselen, waardoor er een bijdrage wordt geleverd aan het publiek debat.

Controlefunctie of waakhondfunctie: de massamedia moeten steeds de eventuele tekortkomingen in het overheidsbeleid en in het functioneren van gezagdragers en politici naar voren brengen.

Onderzoeksfunctie: de journalistiek graaft naae verborgen aspecten van beleid en besluitvorming.

Intermediar: brugfunctie tussen overheid en burger.

Recruterings- en selectiefunctie: politieke partijen werven mensen en dragen hem voor, voor diverse politieke functies.

Articulatiefunctie: het publiekelijk naar voren brengen van eisen en wensen die in de samenleving leven.

Participatiefunctie: politieke partijen proberen staatsburgers te interesseren voor deelname aan politieke besluitvormingprocessen.

Aggregatiefunctie: ze formuleren hun politieke programma's op basis van in de maatschappij levende wensen én de eigen ideologische of levenbeschouwelijke uitgangspunten.

Communicatiefunctie: als intermediair tussen overheid en burger; tussen partij en burgers en kiezer en gekozenen.

Pressiegroep: een groep die het overheidsbeleid probeert te beïnvloeden zonder kandidaten te stellen voor verkiezingen.

Belangengroepen: individuen die gezamelijk optreden om een gemeenschappelijk belang te behartigen.

FNV: Federale Nederlandse Vakvereniging

CNV: Christelijk Nationaal Vakverbond

VNO-NCW: Verbond van Nederlandse Ondernemers-Nederlands Christelijk Werkgeversverbond.

Actiegroepen: organisaties of groepen burgers die zich gedurende een bepaalde tijd inzetten voor een bepaald belang/actiepunt of ideaal.

Sociale bewegingen: het geheel van groepen en organisaties die met elkaar een bepaalde doelstelling gemeenschappelijk hebben, maar van elkaar vershcillen qua strategie en organisatievorm.

Hoorzitting: openbare bijeenkomst waar de bestuurders de meningen van burgers aftasten.

Petitie: een verzoekschrift dat je indient om voor eigen of algemene belangen op te komen bij de bevoegde autoriteiten.

Burgerlijke ongehoorzaamheid: dit betekent dat mensen bewust op grond van hun geweten openlijk de wet overtreden op een geweldloze manier, met als dSYoel een wet ter discussie te stellen en te veranderen.

Politieke Systeem: het geheel van betrekkingen, waardoor opvattingen, verlangens en eisen van individuen, groepen en instellingen in bindende beslissingen worden omgezet.

Politieke proces: de wijze waarop politieke beslissingen tot stand komen.

Poldermodel: door middel van overleg naar tussen oplossing gezocht

Systeemmodel: een aantal fasen onderscheiden (invoer, omzetting, uitvoer en terugkoppeling), waarlangs politieke proces zich voltrekt.

Poortwachters: personen of instellingen die door de positie die zij in de samenleving innemen en door het al dan niet opendraaien van de sluisdeuren/poorten bepalen of bepaalde eisen op de publieke en politieke agenda komen.

Koninklijke besluiten: besluiten die door de Kroon worden medegedeeld.

AMVB: 'Algemene Maatregel van Bestuur' dit zijn maatregelen waar de Raad van State zijn advies aan heeft gegeven, maar waarover de volksvertegenwoordiging niet geraadpleegd hoeft te worden.

Beschikking: een niet-regelend besluit van een administratief orgaan met werking naar buiten, zoals bijvoorbeeld een vergunning, benoeming of een subsidieverlening.

Barrièremodel: een maatschappelijk probleem krijgt aandacht van politieke partijen. Dit leidt tot overheidsbeleid waarbij de uitkomst van een maatschappelijk probleem afhangt van de uitkomst van de strijd tussen mensen en groeperingen met tegengestelde belangen en opvattingen.

Ideologie: een samenhangend geheel van normatieve uitspraken over mens en maatschappij, waarmee een persoon of groepering zijn positie en zijn beleid bepaalt en rechtvaardigt.

Politieke stroming: het geheelvan ideeën, opvattingen en wensen over de inrichting van de samenleving of het betreft een aantal gelijkdenkende mensen die zich verenigd hebben rond bepaald politieke ideeën.

Polarisatie: het op te spits drijven van tegenstellingen

Antithese: de tegenstelling tussen gelovigen en niet-gelovigen.

Ideologische capitulatie: partijen gaan steeds minder hun oorspronkelijke ideologie handhaven, maar men zoekt juist naar zakelijke oplossingen.

Referendum: volksraadpleging

Raadgevend correctief referendum: middels een referendum kan men de bevolking om zijn mening vragen en hoeft de meerderheidswens bij dit referendum door de regering niet te worden uitgevoerd.

Raafgevend correctief bindend wetgevingsreferendum: dit is een bindend referendum waarbij de burger het initiatief neemt, waarbij de besluitvorming moet zijn afgerond en waarbij het gaat over wetgeving.

Burgerinitiatief: dit is een uitgewerkt voorstel om bijvoorbeeld het milieu, onderwijs of openbaar vervoer te verbeteren, of een regel eenvoudiger te maken of zelfs af te schaffen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.