Begrippenlijst: Werk
Arbeid: Iedere menselijke bezigheid, die verricht wordt 1) met een bepaalde inspanning 2) met gebruik van iemands capaciteiten 3) eventueel met behulp van gereedschappen 4) binneneen maatschappelijk geregelde behoefte 5) met het doel het leveren van een product of een dienst.
Behoeftentheorie van Maslow
Maslow onderscheid vijf belangrijke basisbehoeften van de mens:
1) de lichamelijke behoeften - eten, drinken, onderdak
2) de behoefteaan veiligheid en zekerheid
3) de sociale behoeften, zoals de behoefte om ergens bij te horen
4) de behoefte aan erkenning en waardering
5) de behoefte aan zelfrealisatie - de innerlijke drang om iets zinvols te presteren
Status: de waardering die wordt toegekend aan iemands beroep.
Arbeidsethos: de betekenis die mensen aan arbeid toekennen.
Technische Arbeidsverdeling: het productieproces wordt opgedeeld in deelhandelingen, die door afzonderlijke werknemers worden verricht.
Maatschappelijke Arbeidsverdeling: het gehele productieproces in een samenleving is verdeeld over een verfijnd netwerk van beroepen, functies, bedrijven en arbeidssectoren.
Arbeidsverdeling: de verdeling van de in de maatschappij te verrichten arbeidstaken over individuen en groeperingen.
Maatschappelijke Klasse: omvat een groep mensen die een gelijke maatschappelijke positie inneemt binnen een samenleving.
Maatschappelijke Positie: de plaats die iemand heeft op de maatschappelijke ladder.
Sociale Stratificatie: de verdeling van de samenleving in groepen en lagen waartussen een verhouding van sociale ongelijkheid bestaat.
Maatschappelijke Ongelijkheid: het verschil dat ontstaat door het verschil van beroepen.
Sociale Mobiliteit: de mogelijkheid om te stijgen of te dalen op de maatschappelijke ladder.
Arbeidsvoorwaarden: dit zijn afspraken over de werktijden en het salaris dat geboden wordt.
Arbeidsverhoudingen: de verhoudingen tussen werkgevers en werknemers, zowel op bedrijfsniveau als op nationaal niveau.
Arbeidsomstandigheden: de afspraken over de omstandigheden waarin gewerkt moet worden.
Arbeidsinhoud: de werkzaamheden die iemand verricht.
Arbeidsovereenkomst: voorwaarden waaronder je gaat werken worden hierin vastgelegd.
De ARBO-wet bevat richtlijnen op drie gebieden: -Veiligheid -Gezondheid -Welzijn
Formele verhoudingen: zijn gebaseerdop taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden binnen een bedrijf.
Taken en Functies Formele Verhoudingen: een geeft de leiding en de ander is ondergeschikte.
Formele onderlinge contacten komen onder andere naar voren in:
-Het werkoverleg -De personeelsvergadering -De ondernemingraad
Informele Verhoudingen: persoonlijke verhoudingen op de werkplek.
Ondernemingsraad: een bedrijf met meer dan 50 werknemers, moet een OR hebben, deze raad beslist over zaken die het hele bedrijf aangaan.
Instemmingsbevoegdheid OR: deze bevoegdheid gaat over personele aanlegenheden (vakantieplannen, sollicitatie etc.)
Adviesbevoegdheid OR: deOR heeft adviesbevoegdhedenbij bedrijfeconomische beslissingen zoals fusie, overname en reorganisatie.
ARBO-wet: de minimumeisen waaraan een werksituatie moet voldoen.
Arbeidsbemiddeling: de bemiddeling tussen werkgever & de werknemer.
Netwerken: de contacten die bedrijven hebben in de zakenwereld.
Vakcentrale: een overkoepelende organisatie van een groot aantal vakbonden.
Sociale Partners: werkgevers en werknemers hebben deels dezelfde belangen.
Organisatieraad: het percentage werknemers dat lid is van een vakbond.
Vakbonden: een bond die zorgt dat werknemers in gedoe omstandigheden werken, dus de belangen behartigen van werknemers.
Werkgeversorganisatie: dit was een reactie op de vakbonden, hun doel is het behartigen van de belangen werkgevers.
Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO): een arbeidsovereenkomst voor een gehele bedrijftak of voor een groot bedrijf.
Sociaal-economisch beleid: dit is een beleid waarbij de overheid de economie via allerlei wetten en regelingen stuurt, ook voeren zij onderhandelingen met sociale partners.
Stichting van de Arbeid: hierin wordt door de partijen vooral overlegd over arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, zoals de toelaatbare stijging van de lonen.
Poldermodel: de naam die gegeven wordt aan het consensus model waarin werkgevers, vakbonden en overheid met elkaar aan tafel gaan zitten om afspraken over arbeid te maken.
Arbeidsmarkt: alle situaties waarin sprake is van een ontmoeting tussen de vraag naar arbeidskrachten en het aanbod van arbeidskrachten.
Beroepsbevolking: alle personen tussen 15 en 65 jaar, die beschikbaar zijn voor werk.
Werkgelegenheid: de behoefte aan arbeidskrachten in onze economie.
Werkloosheid: het verschil tussen de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten.
VUT (Vervroegde Uittreding): een regeling die werknemers de mogelijkheid biedt om voor de oorspronkelijke pensioenleeftijd van 65 jaar te stoppen met werken.
Conjunctuur: de golfbeweging in de economie, waarbij de economie het ene moment groeit en het andere moment krimpt.
ATV (Arbeidstijdverkorting): een mogelijkheid om de werkloosheid terug te dringen.
Doelgroepenbeleid: gelijke kansen voor iedereen, er worden maatregelen genomen voor bepaalde groepen in de samenleving.
Emancipatiebeleid: de overheid neemt veel maatregelen om de positie van vrouwen op de Arbeidsmarkt te verbeteren. Het beleid is gericht op het inhalen van achterstanden.
Positieve Actie: dit begrip is hetzelfde als positieve discriminatie, hierbij worden bv. vrouwen sneller aan een baan geholpen omdat het vrouwen.
Flexibele Arbeidsrelaties: mensen met een tijdelijke contract.
Flexwet: deze wet is opgezet om werknemers zo min mogelijk uit te kunnen buiten. Deze wet is vooral voor de uitzendkrachten, ze hebben recht op scholing, pensioen en door betaling bij ziekte.
Vrijemarkteconomie: dit mechanisme van vraag en aanbod zorg ervoor dat de productie van goederen en diensten efficiënt verloopt.
Marginale Arbeidsplaatsen: werk aan de rand of marge van de arbeidsmarkt.
Gemengdemarkteconomie: zowel de overheid als de markt speelt een belangrijke rol.
Collectieve Goederen en Diensten: taken waarover de burgers het eens zijn dat ze belangrijk zijn en die niet (of niet zo goed) door ieder individu zelf geregeld kunnen worden.
Nachtwakersstaat: een staat waarin de overheid zich vooral beperkt tot het handhaven van de rechtsorde.
Loonpolitiek: de regering besliste hoe hoog de lonen mochten zijn.
Verzorgingsstaat: een staat waarin de overheid zich verantwoordelijk stelt voor het welzijn van de burgers.
Sociale Zekerheid: de garantie van de overheid van bestaanszekerheid door een stelsel.
Sociale Verzekeringen: verzekeringen in de letterlijke zin van het woord: mensen betalen premie om zich te verzekeren tegen een bepaald risico.
Werknemersverzekering: premie dat door werknemers en werkgevers gezamenlijk wordt betaald, de uitvoering van de verzekeringen gebeurt meestal ook door werkgevers en werknemers zelf.
Volksverzekeringen: voor iedereen die in Nederland woont of werkt bestemd, deze moeten een premie betalen.
Bezuinigen: het inkortingen van subsidies van de overheid.
Sociale Voorzieningen: regelingen voor situaties waarvoor geen verzekering bestaat.
Loonmatiging: regeling om de verzorgingstaat bestaanbaar te houden.
Privatiseren: het proces waarbij publiek eigendom overgaat in particuliere handen.
Thema: Werk
5.8
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden