Politieke Besluitvorming

Beoordeling 8.2
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas havo | 2164 woorden
  • 21 juni 2008
  • 13 keer beoordeeld
Cijfer 8.2
13 keer beoordeeld

Begrippen politieke besluitvorming

Politiek:
De gezaghebbende toedeling van waarden.
Beleid:
Het kiezen van doelen en het inzetten van middelen in een bepaalde tijdsvolgorde.
Proces van politieke besluitvorming:
De wijze waarop het beleid van de overheid tot stand komt.
Kerntaken van de overheid:
De zorg voor openbare orde en veiligheid. De zorg (samen met anderen) voor sociaal-economische zaken zoals de werkgelegenheid, de sociale zekerheid en goede arbeidsomstandigheden. De zorg voor sociaal-culturele zaken zoals welzijn, onderwijs, kunst en volksgezondheid.
Systeemmodel:
Een schematische voorstelling van zaken die probeert te verklaren via welke fases een bepaald proces altijd verloopt.
Schema politiek systeem:
Invoer  omzetting  uitvoer

Terugkoppeling

Invoer (input):
De eisen en wensen die vanuit de samenleving naar voren worden gebracht.
Sluis-poortwachters:
Mensen die bepalen welke boodschappen (van de burgers) wel of niet Den Haag bereiken.
Omzetting (conversie):
Eisen, wensen en steun van het volk moeten worden vertaald in politieke besluiten.
Beleidsvoorbereiding:
Het verzamelen en analyseren van informatie en het formuleren van adviezen over het te voeren beleid.
Uitvoer (output):
De inhoud van het te voeren beleid krijgt gestalte in concrete besluiten.
Terugkoppeling (feedback):
De wijze waarop op de uitvoer wordt gereageerd.
Barrièremodel:
Dit model is wat minder abstract en wat praktischer. Het gaat ervan uit dat een viertal hobbels (barrières) overwonnen moeten worden voordat een wens uit de samenleving in een concrete daad is omgezet.

Mensen hebben wensen en verlangens

Barrière 1 Herkennen van eisen/wensen (burgers, actiegroepen, enz)

Barrière 2 Vergelijken van eisen/wensen (politieke partijen)

Barrière 3 Beslissen over eisen/wensen (2e kamer, 1ste kamer, kabinet)

Barrière 4 uitvoeren van besluiten (ministers, ambtenaren,
organisaties)
Nieuwe eisen, wensen en verlangens, steun
Grondrechten:
Rechten waarin individuele vrijheden van alle burgers tegenover de overheid gewaarborgd worden.
Referendum:
Volksraadpleging
Indirecte democratie:
De bevolking is niet rechtstreeks betrokken bij belangrijke overheidsbeslissingen, maar slechts indirect via een gekozen volksvertegenwoordiging: het parlement. (wordt ook wel parlementaire of representatieve democratie genoemd)
Sociale beweging:
Diverse actiegroepen die eenzelfde doel nastreven.
Parlementair stelsel:
Een nieuwe regering kan niet regeren zonder het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging.
Constitutionele monarchie:
Het koningsschap is erfelijk, maar de koning is gebonden aan de constitutie (grondwet).
Ministeriële verantwoordelijkheid:
De regering is tegenover het parlement verantwoording schuldig voor het doen en laten van het staatshoofd.
Presidentieel stelsel:
De volksvertegenwoordiging + de president worden rechtstreeks gekozen door het volk (Frankrijk en de VS).
Evenredige vertegenwoordiging:
Het aantal parlementsleden van één partij is evenredig aan het aantal stemmen dat op die partij landelijk is uitgebracht. (kleine partijen hebben zo ook een kans).
Districtenstelsel:
Elk district kan een of meer vertegenwoordigers naar de volksvertegenwoordiging sturen. Mensen die gekozen willen worden stellen zich kandidaat in hun eigen district. (kleine partijen hebben zo geen kans).
Meerderheidsstelsel:
De kandidaten van de twee grootste partijen staan tegenover elkaar in een tweede stemming, omdat er in de eerste stemming geen duidelijke winnaar was. ( GB + VS)
Beperkt districtenstelsel:
Hierbij vaardigt elk district een aantal vertegenwoordigers af en bestaat binnen de districten een systeem van evenredige vertegenwoordiging.
Contrasigneren:
Formeel bekrachtigt het staatshoofd wetten en koninklijke besluiten met een handtekening. Zonder deze handtekeningen zijn ze niet geldig.
Kabinet:
Alle ministers tesamen.
Regering:
Ministers + koningin.
Trias Politica:
Wetgevende macht, uitvoerende macht en de rechtelijke macht.
Staten-Generaal:
Eerste + tweede kamer.
Eerste kamer:
Wordt via een indirecte manier door het volk gekozen. 75 leden.
Tweede kamer:
Wordt door het volk gekozen. 150 leden.
Recht van amendement:
De tweede kamer mag wetsvoorstellen wijzigen.
Recht van initiatief:
De tweede kamer mag wetsvoorstellen indienen.
Recht van interpellatie:
Een van de kamers beslist dan dat een minister in de kamer moet verschijnen om daar vragen van kamerleden over een bepaalde kwestie te beantwoorden.
Motie:
Een op schrift gestelde wens of uitspraak van een van de kamers gericht aan de regering of een van de bewindslieden.
Recht van enquête:
Beide kamers hebben hier recht op. Zij kunnen een onderzoek instellen naar het gevoerde beleid op een bepaald terrein.
Dualisme:
Regering en parlement hebben duidelijk van elkaar te onderscheiden functies.
Monisme:
De balans van de machtsverdeling slaat duidelijk door naar een van beide organen.
Kader- of raamwet:
Een wet waarin slechts de grote lijnen worden geregeld.
Regeerakkoorden:
Een overeenkomst tussen de regering en de regeringspartijen, gemaakt tijdens de formatie, waarin de grote lijnen van het beleid van de komende regeer periode zijn vast gelegd.
Specialist:
Een kamerlid die zich grondig heeft ingewerkt op één bepaald beleidsterrein.
Hiërarchische structuur:
Iedere ambtenaar is verantwoordingschuldig aan een hogere ambtenaar. De hoogste ambtenaren zijn rechtstreeks verantwoording schuldig aan de minister.
Vierde macht:
Trias politica heeft maar drie machten. De ambtenaren worden gezien als de vierde macht. Ambtenaren hebben vaak een zeer specialistische kennis van zaken. Ambtenaren zitten vaak veel langer dan ministers bij een ministerie. Ambtenaren zorgen dus voor de continuïteit.
Adviesorganen:
Niet ambtelijke colleges die tot taak hebben het kabinet of individuele ministers te adviseren over het te voeren beleid. ( zijn er 2 van in Nederland)
Raad van State:
Het hoogste adviescollege in Nederland. Dit adviescollege wordt zo belangrijk gevonden dat in de grondwet staat vastgesteld wie de voorzitter is, namelijk het staatshoofd. De troonopvolger, prins Willem-Alexander, heeft vanaf zijn 18e ook zitting in het college.
Administratieve rechtspraak:
Rechtspraak over geschillen met overheidsbesturen. De procedure voor deze rechtspraak heet AROB-procedure (voorbeeld: een burger en een gemeentebestuur hebben een meningsverschil met elkaar over een bouwvergunning).
Sociaal Economische Raad (SER):
Ander belangrijk adviescollege. Dit college is samengesteld uit vertegenwoordigers van de werkgevers, werknemers en de overheid ( elk 1/3).
Kroonleden:
De vertegenwoordigers van de overheid die in de SER zitten.
Planbureaus:
Wetenschappelijke instellingen die kennis en inzichten moeten aanreiken ter onderbouwing van het te voeren overheidsbeleid. ( zijn er 2 van in Nederland)
Centraal planbureau:
Komen we vaak tegen in de massamedia. Bestudeert vooral de ontwikkelingen op sociaal-economisch gebied en probeert prognoses te geven.
Sociaal-cultureel planbureau:
Doet het zelfde werk maar dan op sociaal-cultureel gebied.
Functies van politieke partijen:
De communicatiefunctie:
Een functie van de politieke partijen. Ze dragen bij aan de communicatie tussen de overheid en de burger, d.m.v. verkiezingscampagnes, etc.
De selectiefunctie:
Een functie van de politieke partijen. Partijen kunnen zelf de plaats bepalen waar je op de lijst komt.
De integratiefunctie:
Een functie van de politieke partijen. Politieke partijen formuleren politieke programma’s op basis van de eigen ideologische uitgangspunten.
De participatiefunctie:
Politieke partijen proberen mensen te interesseren voor deelname aan politieke processen. Daarom organiseren ze lezingen, meetings, congressen, etc. Mensen raken op die manier bij het politieke systeem betrokken.
De articulatiefunctie:
Politieke partijen zijn vaak organen die publiekelijk eisen en wensen die in de samenleving leven naar voren brengen.
Kadervorming:
Politieke partijen proberen leden voor te bereiden op politiek werk door hun actief te maken in de afdelingen en bij te schaven via cursussen en congressen.
Functies van de massamedia:
De informatiefunctie:
De massamedia geven aan de burger informatie over het overheidsbeleid. De massamedia maken voor de burger de output in het politieke systeem zichtbaar.
De opiniërende functie:
De massamedia worden gebruikt door politici om standpunten aan de burger door te geven en omgekeerd.
De commentaarfunctie:
De massamedia leveren commentaar op ontwikkelingen in de politiek. Ze kunnen de mensen aan het denken zetten.
De controlefunctie:
De massamedia hebben de mogelijkheid de politiek door deskundige specialisten te laten volgen. Door zelf op onderzoek uit te gaan controleren ze of politici de juiste informatie verschaffen. De controlefunctie van de massamedia dient, vanwege zijn verstrekkende gevolgen, dan ook heel zorgvuldig te worden uitgevoerd.
De agendafunctie:
Een probleem in de samenleving waaraan veel aandacht wordt besteed komt meestal wel terecht op de politieke agenda.
Actief kiesrecht:
Alle Nederlanders van 18 jaar of ouder kunnen hun stem uitbrengen.
Passief kiesrecht:
Het recht om tot lid van een vertegenwoordigend lichaam te worden gekozen.
Politieke participatie:
Het beïnvloeden van de politieke besluitvorming d.m.v. electorale, conventionele of protestparticipatie.
Electorale participatie:
De burger kan gaan stemmen.
Conventionele vormen van participatie:
In de eerste plaats kunnen burger participeren door lid te zijn van een partij
Protestparticipatie:
Dit zijn bijv. demonstraties, hierbij is sprake van een conflict.
Vormen van politiek protest met een aantal voorbeelden:
Legitiem protest:
Protest via rechter, demonstratie, verzoek aan politicus, bepaalde stakingen, petitie
Non-coöperatie:
Niet stemmen, boycot, afwezig blijven, sommige stakingen
Geweldloze directe actie:
Acties van Martin Luther King, vredeskampen
Burgerlijke ongehoorzaamheid: o
Openlijk weigeren belasting te betalen voor defensiedoeleinden, uit idealisme openlijk materialen van het leger vernietigen
Geweldloze weerbaarheid:
Stelen van voedselbonnen voor onderduikers in de oorlog
Burgerlijk verzet:
Sabotage van spoorlijnen door het verzet in de Tweede Wereldoorlog
Gewapend verzet:
Guerrillastrijd
Rebellie:
Opstand van het leger tegen de machthebber.
Revolutionair verzet:
Gewelddadige machtsovername (zoals in Roemenië in 1989)
Pressiegroepen:
Groeperingen die geen politieke partij of publiekrechtelijk orgaan zijn en die op basis van gemeenschappelijke belangen en/of uitgangspunten invloed trachten uit te oefenen. ( soorten pressiegroepen; belangenorganisaties en actiegroepen).
Belangenorganisaties:
Organisaties die speciaal zijn opgericht om de belangen van bepaalde groepen mensen te behartigen. De organisaties zijn meestal goed georganiseerd het zijn bijna professionele bureaucratische organisaties. De leden zijn vaak niet in staat op een individuele op een effectieve manier voor hun belangen op te komen. Vaak hebben deze organisaties meerdere doelen ze zijn dus blijvend. (vakbonden, werkgevers, ANWB, consumentenbond, enz.)
Actiegroepen:
Organisaties of groepen die zich gedurende een bepaalde tijd inzetten voor een bepaald belang. Als dit doel is behaald dan houd de organisatie op met te bestaan. Deze organisaties zin door hun korte bestaan vaak niet structureel georganiseerd. Vaak wordt het werk binnen deze organisaties gedaan door vrijwilligers.
Sociale beweging:
Soms hebben actiegroepen en belangenorganisaties de zelfde doelen ieder heeft dan wel zijn eigen strategie en organisatie. Als verschillende groeperingen eenzelfde doel hebben dan noemen we ze een sociale beweging. (vb. de vrouwenbeweging, milieubeweging en de derdewereld beweging.)
One-issue-partijen:
De scheidslijn tussen politieke partijen en pressiegroepen is niet altijd even duidelijk te trekken. Er zijn politieke partijen die zich vooral op één beleidsonderdeel richten.

Getuigenispartijen:
Politieke partijen die niet uit zijn op regeringsverantwoordelijkheid. Zij willen hun zetels in het parlement vooral benutten om vanuit hun levensbeschouwelijke of ideologische principes politieke vraagstukken te becommentariëren. Hun getuigenis is belangrijker dan actieve deelname aan het bestuur. (SGP)
De klassieke democratietheorie:
Gaat er vanuit dat de macht in een democratische samenleving in handen is van politieke functionarissen die de macht hebben gekregen via de verkiezingen. Onze grondwet verantwoordt deze visie. Alle politieke machthebbers die erin voorkomen worden, hebben hun macht direct of indirect gekregen via verkiezingen.
De pluralismetheorie:
Gaat er vanuit dat de werkelijke macht gespreis is over de samenleving. Op elk gebied zijn er weer andere machthebbers iedereen heeft wel macht via actiegroepen enz. Niemands macht is doorslaggevend
Elitetheorie:
Gaat er van uit dat er in de staat een machtselite is die sleutelposities inneemt op sociaal-economisch en politiek terrein. Door deze sleutelpositie is alleen zij in staat om te bepalen wat er gebeurd.
Politieke cultuur:
In de samenleving bestaan er veel verschillende opvattingen, normen, waarden, houdingen en verwachtingen ten aanzien van de politiek dit noemen we dan de politieke cultuur. Een politieke cultuur bevat drie elementen: De politieke culturen en de omgangsregels van factoren die in deze structuren een rol vervullen, het politieke proces (bv. Vertrouwen en interesse in de politiek) en de inhoud van het overheidsbeleid

Visies

De liberale visie:
- Vrijheid, onafhankelijkheid van de staat.
- Vrijheid betekent hier individuele vrijheid.
- Het individu staat centraal.
- Ze willen een rechtsstaat ( = een staat die politieke grondrechten van burgers respecteert).
- De staat moet zich zo min mogelijk bezighouden met de economie
- particulier initiatief. Niet de staat moet initiatieven nemen, maar de burger. Als de burgers zelf initiatieven nemen, zijn ze beter gemotiveerd, waardoor sneller succes.

VVD
CDA

De sociaal-democratische visie:
- gemeenschap is belangrijker dan individu. Want wie niet sterk genoeg is zal dan noodzakelijkerwijs het onderspit delven.
- Intensieve overheidsbemoeienis op sociaal-economisch terrein.
- Gelijkwaardigheid bevorderen
- Democratisering

PVDA

De christen-democratische visie:
- Christelijk geloof als inspiratiebron
- De verantwoordelijke samenleving alle groepen in de samenleving dienen met elkaar samen te werken en elkaar moeten steunen (= solidariteit).
- Gespreide verantwoordelijkheid, zowel burger als overheid is verantwoordelijk over de gang van zaken
- Rentmeesterschap dat is iemand die het beheer over de bezittingen van zijn meester voert en verantwoordelijkheid voor dat bezit draagt.
- De rol van de overheid moet groter zijn dan is de visie van de liberalen maar kleiner dan de rol in de visie van de sociaal democraten

CDA

De communistische visie:
- het gemeenschappelijke is belangrijker dan het individuele.
- Ze gaan uit van klassenstrijd
- Staat heeft een grote rol

CPN

De rechts-extremistische visie:
- verzet zich tegen de democratie
- ze keuren het gelijkwaardige af
- centraal leiderschap. alleen een sterke leider kan alle ellende in een land bestijden.
- Nationalisme. Allen het eigen land en volk eerst de rest van de wereld telt niet mee.
- Geweld wordt gezien een middel om idealen te behalen

CP
CD

De ecologische visie:
- het milieu staat centraal
- ecologische waarden moeten belangrijker zijn dan de economische waarden
- via mentaliteitsveranderingen en via overheidsmaatregelen moet de samenleving overstappen op kleinschalige milieuvriendelijke productieprocessen
- de werking van het marktmechanisme moet beperkt worden

Groenlinks

De orthodox-christelijke visie:
- bijbel als grondslag voor het politiek handelen.

SGP
GVP
RPF

De pragmatische visie:
- pragmatisme staat voorop. Ze gaan niet uit van vast omschreven punten maar ze bekijken elk probleem op zich

D’66

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.