1 Politiek: Manier waarop een land wordt bestuurd.
Algemeen belang: bijv. openbare orde en veiligheid, buitenlandse betrekkingen, infrastructuur, welvaart, welzijn en onderwijs.
Democratie: Staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.
Parlementaire democratie: Parlement neemt belangrijkste beslissingen.
Grondwet met regels als:
- Politieke grondrechten
- Politieke besluitvorming
- Vrije media
Dictatuur: Macht in handen van één persoon.
Autocratie: Macht in handen van een kleine groep mensen.
Fascisten: Zeer nationalistisch en zijn tegen democratie.
Dictatuur met “regels” als:
- Politieke macht
- Grondrechten worden niet beschermd
- Geen vrije pers
- Oppositiepartijen zijn verboden
- Grote rol militairen
- Verkiezingsfraude
2 Ideologie: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Ideeën zoals:
- Waarden en normen
- Sociaaleconomische verhoudingen
- Machtsverdeling in de samenleving
Progressief = vooruitstrevend
Conservatief = behoudend
Reactionair = regels van vroeger terug
Rechts: Eigen verantwoordelijkheid en vrijheid – passief (VVD)
Links: Gelijkwaardigheid en gelijke kansen – actief (GroenLinks)
Politiek midden: Met linkse en rechtse standpunten (D66)
Liberalisme: Persoonlijke en economische vrijheid (tegen belastingen)
Liberalen nu: Vrijemarkteconomie en beperken tot kerntaken
Socialisme: gelijkheid, gericht op de arbeiders.
Communisten: Arbeiders door revolutie alle macht overnemen.
Sociaaldemocraten: Verkiezingen houden, zodat goede wetten gemaakt werden – verzorgingsstaat.
Confessionalisme: Gebaseerd op geloof, vooral de bijbel.
Christendemocraten nu: Harmonie, Gespreide verantwoordelijkheid, naastenliefde en rentmeesterschap.
3 Politieke partij: Een groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze samenleving het beste bestuurd kan worden.
Actiegroepen: Één bepaalde doelstelling. (Milieudefensie)
Belangenorganisaties: Behartigen belangen bepaalde groep mensen. (ANWB) Soorten partijen:
- Ideologie
- One-issuepartijen (Partij voor de Dieren)
- Protestpartijen (D66)
- Populistische partijen (PVV)
- Niet – democratische partijen (Denk aan de WO2)
Functies partijen:
- Integratiefunctie
- Informatiefunctie
- Participatiefunctie
- Selectiefunctie
4 Actief kiesrecht: Kiezen na je achttiende.
Passief kiesrecht: Het recht om je verkiesbaar te stellen.
Verkiezingsprogramma: Standpunten partij – leus – lijsttrekker
Welke partij?:
- Standpunten
- Jouw belangen
- Strategisch
- Lijsttrekker
Evenredige vertegenwoordiging: Elke partij het aantal zetels krijgt dat in verhouding is met het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen.
Spindoctors: Communicatiedeskundigen die de partij en de lijsttrekker adviseren.
Zwevende kiezers: Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.
5 Regering = de koning en de ministers
Kabinet = ministers met staatssecretarissen
Meerderheid in de kamer = 76
Coalitie = samenwerkingsverband van twee of meer partijen.
Regeerakkoord met alle hoofdlijnen voor het beleid
Constitutionele monarchie = staatsvorm waarin taken en bevoegdheden van staatshoofd grondwettelijk zijn vastgelegd.
Taken van ministers (controle):
- Opstellen wetsvoorstellen
- Uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten
- Jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en aanbieden aan parlement
Portefeuille = beleidsterrein
Minister heeft staatssecretarissen = verantwoordelijk beleidsterrein
Kabinet zit vier jaar
Te veel problemen: Kabinetscrisis:
- Oneens een of meer kwesties
- Wanneer meerderheid van de Tweede kamer kabinet niet meer steunt.
Lijdt tot vervroegde verkiezingen
Oude kabinet blijft maar wordt demissionair kabinet
6 Politieke cultuur = manier waarop regering en parlement met elkaar omgaan
Nederlandse politieke cultuur = poldermodel (overleg en compromissen)
Eerste (Senaat) + Tweede kamer = Staten generaal
Fractie = groep vertegenwoordigers va politieke partij in gekozen orgaan
Oppositiepartijen = partijen die niet in regering zitten
Rechten beide kamers:
- Stemrecht bij wetsontwerpen
- Budgetrecht (rijksbegroting wel/niet goedkeuren)
Tweede kamer wel en eerste niet:
- Recht van initiatief
- Recht van amendement (wijzigingen wetsvoorstellen)
Kamers recht op informatie:
- Schriftelijke vragen stellen
- Recht van interpellatie
- Parlementaire enquête
- Motie (verzoek iets/niet doen)
- Afkeuring = beleid minister afgekeurd
- Wantrouwen = vertrouwen minister opgezegd
REACTIES
1 seconde geleden