Parlementaire Democratie

Beoordeling 3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 543 woorden
  • 11 juni 2016
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 3
2 keer beoordeeld

1 Politiek: Manier waarop een land wordt bestuurd.

Algemeen belang: bijv. openbare orde en veiligheid, buitenlandse betrekkingen, infrastructuur, welvaart, welzijn en onderwijs.

Democratie: Staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Parlementaire democratie: Parlement neemt belangrijkste beslissingen.

Grondwet met regels als:

  • Politieke grondrechten
  • Politieke besluitvorming
  • Vrije media

Dictatuur: Macht in handen van één persoon.

Autocratie: Macht in handen van een kleine groep mensen.

Fascisten: Zeer nationalistisch en zijn tegen democratie.

Dictatuur met “regels” als:

  • Politieke macht
  • Grondrechten worden niet beschermd
  • Geen vrije pers
  • Oppositiepartijen zijn verboden
  • Grote rol militairen
  • Verkiezingsfraude

2 Ideologie: een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving. Ideeën zoals:

  • Waarden en normen
  • Sociaaleconomische verhoudingen
  • Machtsverdeling in de samenleving

Progressief = vooruitstrevend

Conservatief = behoudend

Reactionair = regels van vroeger terug

Rechts: Eigen verantwoordelijkheid en vrijheid – passief (VVD)

Links: Gelijkwaardigheid en gelijke kansen – actief (GroenLinks)

Politiek midden: Met linkse en rechtse standpunten (D66)

Liberalisme: Persoonlijke en economische vrijheid (tegen belastingen)

Liberalen nu: Vrijemarkteconomie en beperken tot kerntaken

Socialisme: gelijkheid, gericht op de arbeiders.

Communisten: Arbeiders door revolutie alle macht overnemen.

Sociaaldemocraten: Verkiezingen houden, zodat goede wetten gemaakt werden – verzorgingsstaat.

Confessionalisme: Gebaseerd op geloof, vooral de bijbel.

Christendemocraten nu: Harmonie, Gespreide verantwoordelijkheid, naastenliefde en rentmeesterschap.

3 Politieke partij: Een groep mensen met dezelfde ideeën over de manier waarop onze samenleving het beste bestuurd kan worden.

Actiegroepen: Één bepaalde doelstelling. (Milieudefensie)

Belangenorganisaties: Behartigen belangen bepaalde groep mensen. (ANWB) Soorten partijen:   

  • Ideologie
  • One-issuepartijen (Partij voor de Dieren)
  • Protestpartijen (D66)
  • Populistische partijen (PVV)
  • Niet – democratische partijen (Denk aan de WO2)

Functies partijen:  

  • Integratiefunctie
  • Informatiefunctie
  • Participatiefunctie
  • Selectiefunctie

4 Actief kiesrecht: Kiezen na je achttiende.

Passief kiesrecht: Het recht om je verkiesbaar te stellen.

Verkiezingsprogramma: Standpunten partij – leus – lijsttrekker

Welke partij?:

  • Standpunten
  • Jouw belangen
  • Strategisch
  • Lijsttrekker

Evenredige vertegenwoordiging: Elke partij het aantal zetels krijgt dat in verhouding is met het totaal aantal geldig uitgebrachte stemmen.

Spindoctors: Communicatiedeskundigen die de partij en de lijsttrekker adviseren.

Zwevende kiezers: Kiezers die niet bij elke verkiezing op dezelfde partij stemmen.

5 Regering = de koning en de ministers

Kabinet = ministers met staatssecretarissen

Meerderheid in de kamer = 76

Coalitie = samenwerkingsverband van twee of meer partijen.

Regeerakkoord met alle hoofdlijnen voor het beleid

Constitutionele monarchie = staatsvorm waarin taken en bevoegdheden van staatshoofd grondwettelijk zijn vastgelegd.

Taken van ministers (controle):

  • Opstellen wetsvoorstellen
  • Uitvoeren van eenmaal aangenomen wetten
  • Jaarlijks opstellen van de rijksbegroting en aanbieden aan parlement

Portefeuille = beleidsterrein

Minister heeft staatssecretarissen = verantwoordelijk beleidsterrein

Kabinet zit vier jaar

Te veel problemen: Kabinetscrisis:

  • Oneens een of meer kwesties
  • Wanneer meerderheid van de Tweede kamer kabinet niet meer steunt.

Lijdt tot vervroegde verkiezingen

Oude kabinet blijft maar wordt demissionair kabinet

6 Politieke cultuur = manier waarop regering en parlement met elkaar omgaan

Nederlandse politieke cultuur = poldermodel (overleg en compromissen)

Eerste (Senaat) + Tweede kamer = Staten generaal

Fractie = groep vertegenwoordigers va politieke partij in gekozen orgaan

Oppositiepartijen = partijen die niet in regering zitten

Rechten beide kamers:

  • Stemrecht bij wetsontwerpen
  • Budgetrecht (rijksbegroting wel/niet goedkeuren)

Tweede kamer wel en eerste niet:

  • Recht van initiatief
  • Recht van amendement (wijzigingen wetsvoorstellen)

Kamers recht op informatie:

  • Schriftelijke vragen stellen
  • Recht van interpellatie
  • Parlementaire enquête
  • Motie (verzoek iets/niet doen)
    • Afkeuring = beleid minister afgekeurd
    • Wantrouwen = vertrouwen minister opgezegd

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.