Samenvatting begrippenlijst Maatschappijleer
Thema: MASSAMEDIA
HST 1 SOCIALISTATIE EN CULTUUR
Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen.
Interacties: gesprekken voeren, e-mailen, blikken uitwisselen enz.
Interdependenties: onderlinge afhankelijkheid
Bindingen Affectieve: behoefte aan liefde en vriendschap / nationaal gevoel.
Economische: alle handelingen die we zelf of van anderen doen voor levensonderhoud.
Cognitieve: kennis overdracht
Politieke: een groep die dingen ,die de burger niet kan,doet.
Nature-nurture: een twist over gedrag: is het aanleg of aangeleerd
Onderzoek M. Mead naar agressie: Onderzoek bij 3 primitieve stammen over rolverdeling tussen mannen en vrouwen. Ze kwam tot de conclusie dat gedragingen cultuur bepalend zijn.
Cultuurkenmerken: regels in de cultuur, zoals normen (gedragsregels) en waarden (principes), feestdagen, rood-wit-blauw-(oranje), symbolen, enz. (blz. 67 2e kolom 2e alinea)
Culturen verschillen per plaats, tijd en groep: er zijn verschillen, nu mag iets wat vroeger niet mocht.
Rolgedrag/ rolpatronen: een patroon waardoor het menselijk gedrag min of meer is vastgelegd.
Theorie Erving Goffman: dat iedereen in elk contact met anderen erop gericht om een bepaald persoon te zijn, dia al dan niet samenhangt met de onderlinge verwachtingen.
Presentation of the self: de persoonlijkheid die wij naar buiten toe laten zien
Impression management: We hebben verschillende maskers en per situatie gebruiken we er een. (ook een theorie van Goffman)
Frontstage: speelt voorstelling af
Backstage: je kan daar even je rol laten vallen, geen regels van de frontstage
Dominante cultuur: één cultuurgroep in de samenleving domineert.
Subcultuur: als waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur.
Oorzaken van: Migratie: vb. er waren arbeiders nodig, repatrianten uit Indonesië.
Politieke vluchtelingen: vluchtelingen die door hun mening gevaar lopen
Economische vluchtelingen: vluchtelingen die voor het geld naar een ander land gaan
1e generatie: Mensen die naar Nederland zijn gehaald (Turken en Marokkanen)
2e generatie: mensen 1e generatie haalde kinderen uit eigen land naar Nederland
3e generatie: kinderen van 2e generatie, zijn dus geboren in Nederland
Trendwatcher: iemand die de trends signaleert
Tegencultuur: een cultuur die zich tegen de dominante cultuur verzet.
Bedrijfscultuur: de cultuur die bedrijven handhaven, zoals bijv. aanspraak klanten, kleding
Flower-power: een deels subcultuur en tegencultuur
Hippies: leden van flower power
New-age: moderne variant op flower power, verzamelnaam voor oosterse meditatie
Multiculturele samenleving: een maatschappij waar mensen met verschillende culturele achtergronden naast elkaar leven.
Global village: een werelddorp, omdat de hele wereld te bereiken is, door betere communicatie en vervoer
Jeugdculturen: subculturen onder de jongeren, zoals alto’s, gabbers, hiphoppers
Socialisatie: het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert
Enculteratie: het aanleren van cultuurkenmerken in de samenleving of het milieu waarin men geboren is. Vooral bij kinderen
Acculteratie: het later aanleren van de kenmerken van een cultuur waar men niet oorspronkelijk toe behoort.
Rolconflicten: deze ontstaan op punten waarop culturen niet alleen van elkaar verschillen maar ook tegenstrijdig
Wolfskinderen: kinderen die door wolven zijn opgevoed
Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt, zoals gezin,school, werk, maatschappelijke groeperingen, overheid en media
Sociale controle: de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden.
Vormen van sancties : beloningen en straffen
o Formele positieve sancties: koninklijke onderscheiding
o Formele negatieve sancties: boete
o Informele positieve sancties: applaus
o Informele negatieve sancties: naar de kamer sturen
Opvatting van Judith Rich Harris: ouders hebben niet de macht over het kind.
HST 2 MEDIA EN COMMUNICATIE
Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger
Encoderen: het verpakken van de boodschap in een code (door zender)
Decoderen: vertalen en interpreteren van code (door ontvanger)
Ruis bij communicatie: boodschap komt niet goed over
Feedback: reactie van ontvanger
Lichaamstaal: bewegingen
Oorlog en publieke opinie: als er beelden van een oorlog wordt gemaakt zie je het maar van een kant.
Sociale aspecten van communicatie: de één heeft de ander nodig (is sociaal)
Economische aspecten van communicatie: goed samenwerken en elkaar begrijpen in arbeidsomstandigheden
Soorten communicatie:
o Directe (face-to-face) en indirecte (niet face-to-face)
o Eenzijdige (eenrichtingsverkeer) en meerzijdige (deelnemers zijn ontvanger en zender)
o Verbale (gesproken/geschreven) en non-verbale (lichaamstaal/tekeningen/symbolen)
o massacommunicatie
Massamedia: tv, radio, krant, boeken, aanplakbiljetten en films
Kenmerken:
o informatie is voor groot onbekend publiek
o informatie is openbaar en voor iedereen
o de relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk
o communicatie is meestal eenzijdig. Of reactie is naderhand (indirect)
Functie voor het individu:
o amusement
o nieuws
o meningsvorming
o cultuur
o educatie en onderwijs
Functie voor de samenleving:
o instandhouding van de democratie (politieke functie)
o cultuuroverdracht (socialiserende functie)
o voor vrijetijdsbesteding (recreatieve functie)
Anoniem publiek: onbekend en onpersoonlijk publiek
Modellezer: de ultieme lezer, wordt verhaal aan aangepast
Tv en socialisatie: de tv kan invloed uitoefenen op je educatie
Normen en waarden overdracht door de media : de media laat jou normen en waarden zien
Prime-time en programma’s: op het moment van prime-time (veel kijkers) concurreren de zenders met hun programma’s
HST 3 SOORTEN MEDIA
Kranten: zijn dagbladen met als doel brengen van nieuws + praktische informatie
Landelijk: verschijnt in heel Nederland
Regionaal: alleen in een bepaalde streek
Populaire krant + kenmerken: sensationeel nieuws. Presentatie met vette koppen en grote foto’s. Voorbeelden Telegraaf en AD
Kwaliteits krant + kenmerken: nadruk op politieke ontwikkelingen en achtergronden van het nieuws. Presentatie zonder erg vette koppen en grote foto’s. Voorbeeld NRC
Tijdschriften: zijn periodiek met als doel het brengen van verschillende informatie gericht op een specifieke doelgroep.
Soorten:
o jongerenbladen
o vrouwenbladen
o roddelbladen
o special-interestbladen
o vakbladen
o opiniebladen
o omroepgidsen
Omroepen: een omroep is een zender.
Publieke omroepen: vertegenwoordigen een maatschappelijke stroming
Kenmerken: krijgt het geld van de omroepbijdrage.
Commerciële omroepen: vertegenwoordigen geen maatschappelijke stroming, willen graag de hoogste kijkcijfers.
Regionale en lokale omroepen: een omroep in een provincie en/of gemeente. Wordt ook gefinancierd door subsidies en reclame winst.
Duaal bestel versus publiek bestel: bezwaren duaal bestel:
- vervlakking van het aanbod
- oneerlijke concurrentie van concurrentie zenders
bezwaren publiek bestel:
- geen concurrentie
- geen extra ontspanning om kijkers te trekken
- star bestel – weinig ruimte voor vernieuwing
Nieuwe media: nieuwe digitale informatiebronnen naast gedrukte media, radio, tv
Internet: wereldwijd netwerk. Op internet kun je surfen op het w.w.w., e-mailen, nieuwsgroepen bijwonen.
HST 4 HOE KOMT HET NIEUWS TOT STAND
Objectiviteit in berichtgeving: de beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid
Redactiestatuut: verhouding tussen verantwoordelijkheden van de redactie en directie.
Identiteit van een krant: verschil per krant door:
o de keuze van het onderwerp door de journalist/redactie
o de presentatie van de krant (koppen, foto’s, lengte artikelen, montage (tv))
Nieuwsbronnen: plek waar ze de informatie vandaan halen. Bekende:
o personen en instellingen die zelf informatie willen verstrekken
o nieuwsgaring: journalist gaat zelf op zoek
o persbureaus
Persbureaus: verzamelen op dezelfde manier informatie als hierboven, en verkopen het dan.
Selectie van het nieuws: de media bepaalt wat de consument te zien krijgt.
Off the record-informatie: nieuws dat aan de journalist is gegeven, maar niet gepubliceerd mag worden van de geïnterviewde
Informatie onder embargo: informatie die eerder wordt gegeven en pas na een bepaalde datum mag worden gepubliceerd.
HST 5 DE INVLOED VAN DE MEDIA
Beïnvloedingstheoriën: de manier hoe de media ons de normen en waarden leert
Injectienaaldtheorie: de media werd gezien als een injectienaald die het publiek ‘druppeltje voor druppeltje’ met bepaalde ideeën kon volspuiten.
- Het publiek zou de boodschap klakkeloos overnemen waardoor meningen minder verdeeld raken en de cultuur homogener wordt
Multi-step-flow of communication theorie: werd eerst de two-step-flow theorie (dachten dat de beïnvloeding van de massa uit 2 stappen bestond) genoemd, maar omdat dit toch ingewikkelder was dan men dacht werd het multi-.
Selectieve perceptie: men kiest zelf de informatie die past bij leeftijd, opleidingsniveau en politieke voorkeur en dus in ons referentiekader past
Agenda theorie: mensen bepalen wat ze willen zien, maar is daarbij gebonden aan het aanbod van de media
Indoctrinatie: het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloedt
Manipulatie: het publiek krijgt vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ‘ontvanger’ dit merkt
Voorbeelden politiek, geweld en reclame:
o politiek maakt gebruik van de media om zich te promoten, denk aan Kennedy die samen met Nixon op tv verscheen.
o Geweld op tv zou invloed op kinderen hebben. Dit bleek gering te zijn en op bepaalde kinderen waren vatbaar.
o Bij reclame wordt een product gepromoot
Vooroordelen: een oordeel over iemand dat niet op kennis van zaken berust
Stereotypen: een vaststaan beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven
De angst voor criminaliteit: men wordt door bepaalde programma’s banger gemaakt voor criminaliteit, dan in werkelijkheid is
Stimulans-responstheorie: andere naam voor de injectienaald-theorie. (Zie ook volgende)
Transportbandtheorie: andere naam voor de stimulans-responstheorie. Volgens deze theorie zou de media in staat zijn de mening en het gedrag van het publiek te indoctrineren.
Referentiekader: het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring (raamwerk van verwachtingen)
Verband referentiekader en socialisatie: het gaat beide om de normen en waarden en andere cultuurkenmerken.
SIRE (stichting ideële reclame): stelt bepaalde onderwerpen aan het licht.
HST 6 DE MEDIA EN DE OVERHEID
Uitgangspunten in het mediabeleid:
- Vrijheid van meningsuiting: ieder mens mag zijn eigen mening vormen en daar niet toe vervolgd worden. Maar er moet wel met andere regels van de Nederlands Grondwet rekening worden gehouden
- Pluriformiteit: de verscheidenheid aan kranten, tijdschriften, omroepen en zenders
Vrijemarktprincipe en pluriformiteit: het laten afhangen van de behoefte aan een product en de verscheidenheid die aanwezig moet zijn.
Bedrijfsfonds voor de pers: een fonds die bepaalde dagbladen, met een duidelijke politieke of kerkelijke kleur had, hielp. Opgericht in 1974.
Publiek bestel: het toestaan van de publieke zenders, alleen onder bepaalde voorwaarden (uit Omroepwet later Mediawet).
De mediawet: een wet die aan de media is op gelegd. Enkele bepalingen:
o 150.000 betalende leden
o een eigen identiteit
o een volledig programma (25% amusement, 25% informatie, 20% cultuur, 5% educatie, 25% eigen invulling
o niet gericht op winst maken
o geestelijke en kerkelijke genootschappen en politieke partijen hebben geen bepaald ledental nodig
Commerciële zenders: zijn meestal zenders vanuit het buitenland (RTL 4/5 op SBS 6 na). Verdienen geld door reclame
Coca-cola en de subliminale reclame: Coca-cola had de eerste sluikreclame, getest in een bioscoop. Men liet een paar korte beeldjes met Coca-cola zien en in de pauze kochten mensen meer Coca-cola.
Mediawet en reclame: in de mediawet staan regels voor de publieke en commerciële omroepen uit Nederland over de reclame. Zoals:
o max. 12 min. reclame per uur
o Geen sluikreclame, wel sponsoring (zichtbaar aan het begin of eind)
Verzuiling: alles was opgedeeld in zuilen. De katholieke (KRO, Volkskrant), protestanten (NCRV, Trouw) en socialisten (VARA, het Parool)
Ontzuiling: verzuiling ging kapot in de jaren ’60. Katholieken keken naar de VARA
De toekomst van de media: er zijn ontwikkelingen die de media gaat veranderen.
Persfusies: samen groeperingen van kranten om bepaalde kosten voor technologische veranderingen te kunnen maken (bijvoorbeeld kleurendruk)
Zaterdagkaternen en adverteerders: men kiest onderwerpen waar adverteerders bij passen.
Marktsegmentering: opdeling van de markt in doelgroepen
Macht van het kijkcijfer: het aantal kijkers bepaald wat er uitgezonden wordt (bijvoorbeeld een programma met weinig kijkers gaat van de buis)
Overheid en reclame: overheid maakt sommige reclames verboden.
Concessiewet: moet nog ingevoerd worden. Moet het publieke bestel toegankelijker maken voor nieuwe omroepverenigingen.
REACTIES
1 seconde geleden