Maatschappijleer H3 Politiek Begrippen
Paragraaf 1
*Politiek = De manier waarop een land bestuurd wordt
*Representatieve/vertegenwoordigende democratie = Het volk regeert
*Parlementaire democratie = op landelijk niveau vormen volksvertegenwoordigers het parlement
*Dictatuur = de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht is in handen van een kleine groep mensen
*Één leidersfiguur = persoon die eigenmachtig een regering vormt
*Voormalige koloniën = koloniën na WOII
*Ideologische revolutie = grote verandering van inrichting van de samenleving en ideeën erover
*Indoctrinatie = geestelijke beïnvloeding via de massamedia
*Fundamentalistisch = (leefwijze) opleggen aan het volk
*Macht van velen = macht van de burgers
*Referendum = volksstemming
*Constitutionele monarchie = als het staatshoofd een koning is
*Ontbindingsrecht = het recht om het parlement te ontbinden
Paragraaf 2
*Ideologie = een samenhangend geheel van ideeën over de mens en de gewenste inrichting van de samenleving.
*Normen en waarden = het geheel van goed en kwaad
*Sociaaleconomische verhoudingen = verdeling van welvaart
*Machtsverdeling = verdeling van macht in een land, hoeveel iemand te zeggen heeft
*Vooruitstrevend = progressief, veranderingsgezind en gericht op de toekomst
*Behoudend = conservatief, gericht op het heden en verleden
*Reactionair = achteruitstrevend, streven om oude regels die inmiddels gemoderniseerd zijn, te herstellen.
*Rol van de overheid = invloed van de overheid
*Passief = niet lijdende, heersende, niet actief
*Polarisatie = als links en rechts lijnrecht tegenover elkaar staan
*Politiek midden = niet links of rechts, bendrukken van de gezamenlijke verantwoordelijkheid
*Tolerantie = veel toestaan
*Vrijemarkteconomie = economie waarin vraag en aanbod de prijzen bepalen
*Kerntaken = belangrijkste taken
*Communisten = groep die door revolutie de macht wilt overnemen
*Sociaaldemocraten = groep die verbeteringen langs de parlementaire weg willen bereiken
*Organische staatsopvatting = de samenleving is als het menselijk lichaam, alle onderdelen zijn van elkaar afhankelijk
*Naastenliefde = zorgen voor de kwetsbaren in de samenleving
*Maatschappelijke middenveld = het geheel aan organisaties in de samenleving
*Rechts-extremistische groepen = extreem rechts, neonazi’s
*Vox Populi = de stem van het volk
Paragraaf 3:
*Politieke partij = een groep mensen met globaal dezelfde ideeën over een ideale samenleving
*One-issue partij = een partij die zich richt op één aspect van de samenleving
*Protestpartij = partij die ontstaat uit onvrede met de bestaande politiek
*Integratie van ideeën = de opvattingen van veel mensen worden gebundeld tot één politiek programma
*Participatie = door te informeren en ideeën te laten integreren burgers te interesseren om zelf actief aan de politiek deel te nemen
*De selectie van kandidaten = lijst van kandidaten die verkozen kunnen worden
Paragraaf 4:
*Actief kiesrecht = recht om te kiezen
*Passief kiesrecht = recht om gekozen te worden
*Evenredige vertegenwoordiging = alle uitgebrachte stemmen worden over het beschikte aantal zetels verdeeld
*Kiesdeler = de hoeveelheid stemmen die je nodig hebt om één zetel te krijgen
*Coalitie = een combinatie van verschillende partijen die samen gaan werken op bestuurlijk niveau
*Kiesdrempel = een partij moet een minimumpercentage stemmen halen om mee te delen in de zetels
*Meerderheidsstelsel = het land wordt verdeeld in een aantal districten, de kandidaat met de meeste stemmen van een district wordt afgevaardigd naar het landelijk parlement
*Verkiezingsprogramma = programma met de belangrijkste standpunten van politieke partijen
*Voorkeursstemmen = stem uitgeven met een bepaalde voorkeur (voor bijvoorbeeld vrouwen)
*Kabinet = ministers en staatssecretarissen
*Informateur = onderzoekt of een kabinet kans van slagen heeft
*Regeerakkoord = afspraken van het te voeren beleid van partijen die een kabinet willen vormen
*Formateur = samensteller van het kabinet van ministers
*Miljoenennota = samenvatting van de rijksbegroting
*Algemene beschouwingen = tijd om kritiek te leveren en verzoeken in te dienen na bekendmaking van de plannen
*Voorjaarsnota = de eerste bijstelling na van plannen bekendmaking van de miljoenennota
*Compromissen = Oplossing voor een probleem waarbij alle partijen iets toegeven
*Motie van afkeuring/wantrouwen = als de betrokken minister/staatssecretaris na afwijzing toch aan het afgekeurde beleid vasthoudt
*Hele kabinet = alle ministers en staatssecretarissen
*Demissionair kabinet = de oude ministers blijven na val van het kabinet lopende of spoedeisende zaken afhandelen, maar mogen geen nieuwe plannen bedenken
Paragraaf 5:
*Regering = ministers en de koningin
*Ministerraad = de gezamenlijke vergadering waarin beleidsvoornemens worden besproken
*Minister zonder portefeuille = een minister zonder eigen ministerie
*Ambtenaren = iemand die voor de staat werkt, verricht een deel van de overheidstaken
*Raad van State = het belangrijkste adviesorgaan van de regering
*Novelle = een apart, aanvullend wetsvoorstel waarmee bijv. een wetstechnische fout kan worden rechtgetrokken in het oorspronkelijke wetsvoorstel
*Stemrecht = de tweede kamer beslist of wetsvoorstellen ook wet worden door te stemmen
*Recht van amendement = recht voor de tweedekamer om wetsvoorstellen te wijzigen *Recht van initiatief = recht voor van de tweede kamer om wetsvoorstellen in te mogen dienen
*Budgetrecht = recht voor de tweede kamer om in en tussen de verschillende begrotingsposten te schuiven
*Recht van motie = de tweede kamer doet een uitspraak om een minister om aanvullende stappen te zetten
*Vragenrecht = recht voor de tweede kamer om vragen te stellen
*Recht van interpellatie = als een Kamerlid op korte termijn een specifiek onderwerp wilt bespreken kan hij/zij een interpellatie of spoedbar aanvragen
*Recht van enquête = recht voor de tweede kamer om zelfstandig een onderzoek in te stellen
*Senaat = Eerste Kamer
*Primaat = de politieke afwegingen van de tweede kamer wegen zwaarder omdat de leden ervan rechtstreeks gekozen worden
*Dualisme = bestuurders zoals ministers kunnen geen lid zijn van het orgaan dat het controleert
*Trias Politica = scheiding van machten
*Alle bestuurslagen = wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht
*Poldermodel = bereidheid in de politiek tot overleg en het sluiten van compromissen
Hoofdstuk 3, Parlementaire Democratie
5.9
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
M.
M.
Top!
13 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
de meeste begrippen kloppen niet, maar maakt niet uit
12 jaar geleden
Antwoorden