Advocaat = een helper in juridische aangelegenheden. Een advocaat verdedigt de verdachte of slachtoffer.
Beeldvorming = het proces van beïnvloeding waarin het beeld wordt gevormd dat iemand heeft van (een bepaald onderdeel van) de maatschappelijke werkelijkheid.
Criminaliteit = door de overheid in een bepaald land in een bepaalde tijd strafbaar gesteld gedrag.
Daderstrafrecht = strafrecht waarbij de rechter bij zijn vonnis rekening houdt met de omstandigheden en de persoon van de verdachte. Er zijn per delict wel maximumstraffen, maar geen minimumstraffen.
Delict = wettelijk strafbaar gestelde handeling, onderverdeeld in overtredingen en misdrijven.
Dwangmiddelen = wettelijke bevoegdheden van de politie om delicten te onderzoeken.
Gedogen = bewust afzien van strafvervolging van handelingen die wettelijk strafbaar zijn.
Gelijke rechten = iedereen heeft dezelfde rechten.
Gezag = macht die als redelijk en juist wordt aanvaard.
Globalisering = het proces waarbij delen van de wereld op economisch, sociaal, politiek en cultureel terrein steeds meer bij elkaar betrokken raken.
Grondrechten = mensenrechten.
Grondwet = de belangrijkste wet van een land, met de grondrechten en de hoofdlijnen van de staatsinstellingen.
Klassenjustitie = benadeling van mensen uit de lagere sociale klassen of bevoordeling van mensen uit hogere sociale klassen in het rechtssysteem.
Legaliteitsbeginsel = het beginsel dat iemand alleen gestraft kan worden voor een delict dat wettelijk strafbaar was op het moment van het delict.
Legitimiteit = het geloof of de overtuiging dat de (overheids)macht rechtmatig en juist is.
Machtenscheiding (trias politica) = verdeling van de overheidsmacht over drie machten: de wetgevende, de uitvoerende en de rechterlijke macht.
Mensenrechten = grondrechten.
Klassieke mensenrechten = grondrechten die de (individuele) burgers beschermen tegen willekeurig ingrijpen van de staat, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst.
Sociale mensenrechten = grondrechten als recht op eten, werk, huisvesting, onderwijs en gezondheidszorg, waarvoor de staat zich moet inspannen om die rechten zoveel mogelijk voor iedereen te verwezenlijken.
Misdrijf = zwaar delict. Een veroordeelde krijgt een strafblad.
Officier van justitie = een vertegenwoordiger van het Openbaar Ministerie.
Openbaar Ministerie = een organisatie die verantwoordelijk is voor het opsporen en vervolgen van strafbare feiten.
Overtreding = licht delict. Een veroordeelde krijgt geen strafblad.
Plichten = iets wat je moet doen, datgene dat aan een ander toebehoort en moet worden vervuld.
Politie = 1) mensen die werken voor de overheid en erop letten dat iedereen zich aan de wet houdt.
2) De handhaving van publieke orde en veiligheid van personen en eigendommen.
Preventie = de straf moet mensen afschrikken om iets (opnieuw) te doen.
Rechter = Onafhankelijk ambtsdrager die op grond van wettelijke bepalingen recht spreekt.
Rechtsstaat = een staat waar burgers en overheid zich aan de wet houden, waar gelijke rechten, machtenscheiding en legaliteitsbeginsel bestaan en waar de grondrechten zijn gewaarborgd.
Resocialisatie = de straf moet terugkeer in de samenleving mogelijk maken.
Liberale rechtsstaat = een rechtsstaat waarin persoonlijke vrijheid en bescherming tegen willekeurig overheidsoptreden centraal staan.
Democratische rechtsstaat = een rechtsstaat waarin alle volwassen burgers kiesrecht hebben.
Sociale rechtsstaat = een rechtsstaat waar de overheid veel taken op sociaal gebied op zich heeft genomen.
Seponeren = afzien van iedere vorm van strafvervolging door de officier van justitie.
TBS = de rechter kan bepalen dat een psychisch gestoorde veroordeelde naar een inrichting moet om daar een behandeling te ondergaan. Dit kan alleen als de veiligheid in het geding is.
Terrorisme = gebruik van geweld tegen willekeurige groepen mensen om hen angst aan te jagen en de samenleving te ontwrichten.
Transactie = schikking bij niet-ernstige delicten tussen de officier van justitie en een verdachte, waarbij de verdachte een geldbedrag betaalt, maar niet wordt veroordeeld.
Veiligheid = toestand waarin iemand of iets vrij is van gevaar of schade.
Vergelding = de dader moet boeten voor wat hij heeft misdaan.
Voorkomen van eigenrichting = de overheid wil met het opleggen van straffen voorkomen dat slachtoffers zelf wraak nemen.
Wetboek van Strafrecht = wetboek met regels waarin is vastgelegd welke handelingen strafbaar zijn gesteld en wat de maximumstraf hiervoor is.
Wetboek van Strafvordering = wetboek met regels die de politie, het OM en de rechters in acht moeten nemen bij de opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten.
Kernelementen van de rechtsstaat: bescherming tegen willekeur van de overheid, rechtszekerheid en gelijke rechten.
hoofdstuk 2
7.2
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden