De rechtstaat H1 + H 2

Beoordeling 4.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 950 woorden
  • 12 juni 2011
  • 7 keer beoordeeld
Cijfer 4.5
7 keer beoordeeld

Par. 1.1

Machtenscheiding: de macht, in een rechtstaat, van de regering is beperkt. Alle macht ligt niet bij 1 persoon.

 Machtenscheiding:

- Wetgevende macht
- Uitvoerende macht trias politica
- Rechterlijke macht

Het legaliteitsbeginsel: de overheidmoet precies handelen zoals de wet voorschrijft.

Strafbaar gedrag is niet verwijtbaar als:

- De verdachte ontoerekeningsvatbaar is op dat moment. (ontoerekeningsvatbaarheid)
- Dat de verdachte niet anders kon doen dan de strafwet overtreden. (overmacht)
- De verdachte moest geweld gebruiken om zichzelf te verdedigen. (zelfverdediging)

Geweldsmonopolie: de regering mag als enige in het land geweld gebruiken om te zorgen dat de burgers de wetten na komen.

- Politieagenten mogen in extremen situaties burgers neerschieten.

Seponeren: het bewijs tegen de verdachte is niet rond en de Officier van justitie kan besluiten niets met de verdachte te doen.
Schikken: de verdachte krijgt een boete  als je betaald kom je niet voor de rechter.
Vervolgen: de verdachte wordt voor de rechter gebracht en kan een gevangenisstraf krijgen.

Kantonrechter: voor overtredingen
Politierechter: voor lichte misdrijven

‘’meervoudige’’ kamer (3 rechters): voor zware misdrijven.

** de verdachte hoeft tijdens de rechtszitting niet de waarheid te vertellen.

Hoger beroep: naar een hogere rechter gaan als de dader of verdachte het niet eens is met de uitspraak.

Menselijke waardigheid
Leven basiswaarden van de rechtstaat
Gelijkheid
lichamelijke integriteit

deze basiswaarden zijn uitgewerkt in 3 principes van de rechtstaat:

- Machtenscheiding
- Rechtsbescherming
- Rechtshandhaving

Par. 1.2

Voor 1800:

Absolutisme: rechtssysteem zonder machtenscheiding.
Standenmaatschappij: geestelijkheid, adel, gewone burgers.

Rond 1800

Bourgeoisie: rijke industriëlen en handelaren
De verlichting: ieder mens had mensenrechten

- Persoonlijke vrijheid
- Lichamelijke integriteit
- Privébezit
- Geluk nastreven

Montesqieu: bedenker trias politica.

Eind 18e eeuw ( na de revoluties):

1848: nieuwe grondwet
1919: algemeen kiesrecht voor 18+

In de geschiedenis van de rechtstaat zie je steeds het zoeken van de balans in rechten en plichten tussen de overheid en burger.

Par. 1.3

Libertaire staat: vrijheid. De staat mag net zo weinig geweld gebruiken als de burgers onderling.
Totalitaire staat: de overheid mag alle middelen inzetten om haar wil aan de burgers op te leggen.

Rechtse partijen (VVD, PVV): harde rechtstaat, veel nadruk op handhaven rechtsorde.
Linkse partijen (SP, GroenLinks): zachte rechtstaat, veel nadruk op rechtsbescherming. 

Visies op strafrecht:

Rechtse visie: strafrechtverharders
Midden visie: strafrechthervormers
Linkse visie: strafrechtafschaffers

Criminaliseren of decriminaliseren?:

- Criminaliseren: schadelijk gedrag opnemen in de strafwet beide te maken met
- Decriminaliseren: niet met strafwet dreigen ethische kwesties

Strafrechtverharders: vrijheid burgers te groot  duidelijke regels
Strafrechtafschaffers: ethische kwesties zijn persoonlijk. Burger moet zelf die keuzes maken
Strafrechthervormers: burgers vrij in keuze, maar misbruik van vrijheid  strafwet geldig

Big brother is watching you of vrijheid blijheid?:

Strafrechtverharders: preventief strafrecht; politie kan ingrijpen al voordat de misdaad is gepleegd.
Strafrechthervormers: reactief strafrecht; politieoptreden na het delict.
Strafrechtafschaffers: de staat overdrijft de criminaliteit om de burgers naar het gezag te laten luisteren.

Straffen of heropvoeden?:


Strafrechtverharders: afschrikking en beveiliging van de staat zijn de balangrijkste doelen van straf, oog om oog, tand om tand.

Strafrechthervormers: resocialisatie of heropvoeding: belangrijkste doel van de straf. Dader moet leren hoe hij zich moet gedragen in de samenleving. Alternatieve of taakstraf: werken of cursussen volgen die te maken hebben met het gepleegde delict.

Strafrechtafschaffers: dading; schikking tussen dader en slachtoffer waarin de schade word vergoed. De daden van de dader worden afgewezen.

Par. 2.1


Gelijkheidsbeginsel: art. 1 grondwet; ‘’ Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld.’’

Positieve discriminatie: kan helpen om ongelijkheid te verminderen.

Het privé bezit is in NL goed geschermd, het publieke bezit daarentegen minder goed.

Witteboordencriminaliteit: hoge sociale positie, pleegt delict in beroepsfeer en betreft fraude.
Blauweboordencriminaliteit: lage maatschappelijke positie, delict vind plaats in privésfeer en gaat om geweld.

Blauweboordencriminaliteit is verreweg het meest opgespoorde delict.

 Eenvoudiger op te lossen

Witteboordencriminaliteit komt niet veel voor.

 Technisch sepot: onvoldoende bewijs
 Beleidssepot: vervolgen heeft veel nadelen voor het bedrijf

De rechter straft dader- en daadgericht: hij kijkt naar de persoon en naar de misdaad zelf.

Klassenjustitie: hoe hoger de maatschappelijke positie  hoe minder streng strafrecht.

Linkse partijen: mensen met hoge maatschappelijke positie moeten zwaarder gestraft worden:

- Maar de rechter moet wel rekening houden met hun bedrijf: als ze de gevangenis ingaan verliezen ze hun werk, status en inkomen.

- Werklozen, daklozen en verslaafden moeten ook hard worden aangepakt, omdat ze maatschappelijke weinig te verliezen hebben en nooit op legale manier rijk zullen worden.

Toch pakt het strafrecht voor de lagere sociale groepen ongunstig uit.

Par. 2.3

Onafhankelijke rechter: aan niemand verantwoording verschuldigd.

Taken van rechter:

- Bepalen of het gedrag van de verdachte strafbaar is
- De schuld of onschuld van de verdachte bepalen
- De straf voor de dader bepalen.

 De rechter mag zich niet door zijn eigen vooroordelen en emoties laten leiden, maar alleen de wet toepassen. De rechter moet onpartijdig zijn.

Administratief recht: de overheid neemt besluiten bij het uitvoeren(nastreven) van de wetten.
Civiel recht: rechter behandeld zaken waarin mensen of organisaties het oneens zijn over hun onderlinge rechten en plichten.
Strafrecht: een persoon die ervan verdacht wordt een overtreding of een misdrijf gepleegd te hebben, krijgt te maken met het strafrecht.

Eigenrichting: burgers die eigenrechter gaan spelen tegenover verdachten en daders.
Actief burgerschap: het actief deelnemen van mensen aan de samenleving.

Noodweer: voorkomen dat de geschopt, geslagen of beroofd wordt.

Grenzen:

- Bij een acute dreiging mag je je zelf verdedigen
- Zelfverdediging moet proportioneel toegepast worden (proportioneel geweld)
- Noodweerexces: in een paniek situatie bij onmiddellijk gevaar meer geweld gebruiken dan nodig is.

Buurt- of burgerwachten mogen, als iemand op heterdaad betrapt word van een misdrijf, de dader vasthouden. (burgerarrest)

 Preventief bewapenen mag echter niet.

Naming and shading-acties: foto’s ophangen van vrijgelaten dief  verboden dus strafbaar.

Eigenrichting en actief burgerschap:

Linkse partijen (progressief): terughoudend om burgers actief in te schakelen bij het bestrijden van criminaliteit.  overgecontroleerde samenleving.

Rechtse partijen (conservatief): spreken liever van actief burgerschap dan van eigenrichting. De criminaliteit zal terugdringen.

Midden partijen: balans tussen overheid als ordehandhaver en hulp van actieve burgers
daarbij: samenwerking

REACTIES

D.

D.

opzich goede informatie maar t ziet er erg rommelig uit.. je hebt er niets aan tijdverspilling hoor

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.