Thema A
Absolutisme: de macht berust volledig bij één persoon.
Actief burgerschap: burgers helpen actief bij het bewaken van de rechtsorde.
Agendatheorie: de media bepalen waarover de mensen praten.
Alternatieve straf: werken of cursussen volgen die te maken hebben met het gepleegde delict.
Beleidssepot: seponeren van een strafzaak omdat vervolgen te veel nadelen heeft.
Blauweboordencriminaliteit: criminaliteit, begaan door persoon met een lage maatschappelijke positie.
Burgerarrest: burgers arresteren iemand die op heterdaad betrapt wordt bij het plegen van een misdaad.
Buurtwacht: bewaking van een wijk door burgers.
Criminaliseren: door de overheid schadelijk geacht gedrag opnemen in de strafwet.
Dading: dader en slachtoffer treffen onderling een regeling, eventueel met behulp van vrienden en advocaten, onder leiding van een rechter.
Decriminaliseren: niet de strafwet gebruiken ter voorkoming van schadelijk geacht gedrag.
Eigenrichting: het eigen rechter spelen door burgers.
Geweldsmonopolie: de overheid mag met geweld de rechtsorde handhaven, zodat mensen zich aan de wet houden.
Grondwet: wet waarin de belangrijkste vrijheidsrechten van de burgers ten opzichte van de overheid staan.
Immateriële schade: niet-materiële schade, zoals slecht slapen en concentratieproblemen.
Injectienaaldtheorie: de media kunnen mensen naar believen beïnvloeden; alsof ze een injectienaald in hun hersenen krijgen.
Internationaal Gerechtshof: rechtbank in Den Haag onder gezag van de Verenigde Naties die kan adviseren bij het oplossen van conflicten tussen staten.
Internationaal Strafhof: rechtbank in Den Haag onder gezag van de Verenigde Naties die bindende straffen kan uitdelen aan personen die de mensenrechten op grove wijze hebben geschonden.
Klassenjustitie: selectieve werking van het strafrecht met bevoordeling van maatschappelijk hoger gesitueerden.
Macht hebben: personen kunnen dwingen om te doen wat jij wilt.
Manipulatie: met opzet feiten weglaten of verdraaien.
Noodweer: zelfverdediging bij ernstige bedreiging.
Normen: regels over hoe iemand zich moet gedragen.
Objectieve veiligheid: veiligheid zoals vastgesteld in de statestieken.
Ontlastend bewijs: bewijs dat aantoont dat de verdachte de misdaad niet gepleegd kan hebben.
Opinieleiderstheorie: mensen nemen de mening over van opinieleiders.
Pakkans: kans dat een misdadiger wordt gepakt wordt.
Prestatiecontract: de financiering van de organisatie is afhankelijk van de geleverde prestatie.
Rechtsstaat: staat waarin het recht gehandhaafd wordt en de poltieke macht niet het recht schendt.
Referentiekader: het geheel van eigen normen, waarden, kennis en ervaring.
Resocialisatie: de dader moet leren hoe hij zich moet gedragen in de samenleving.
Schikken: een rechtszaak ‘afkopen’ door het opleggen van een geldboete.
Seponeren: een rechtszaak stopzetten vanwege gebrek aan bewijslast.
Soevereiniteit: zelfstandige beslissingsbevoegdheid van een staat.
Strafkans: de kand dat een misdadiger gestraft wordt.
Strafrechtafschaffers: visie op het strafrecht waarbij de staat zich zeer terughoudend opstelt.
Strafrechthervormers: visie op het strafrecht waarbij de staat beperkt moet ingrijpen.
Strafrechtverharders: visie op het strafrecht waarbij de staat sterk de nadruk legt op de rechtshandhaving.
Subjectieve veiligheid: veiligheid zoals die persoonlijk wordt ervaren.
Taakstraf: werken of cursussen volgen die te maken hebben met het gepleegde delict.
Technisch sepot: het seponeren van een strafzaak vanwege onvoldoende bewijs.
Theorie van de selectieve perseptie: mensen vervormen informatie zodat die binnen hun referentiekader past.
Totalitaire staat: staat waarin de overheid alle middellen inzet om haar wil aan de burgers op te leggen.
Veiligheidsraad: permanente commissie van de Verenigde Naties ter bevordering van de internationale veiligheid.
Verborgen criminaliteit: niet-geregistreerde criminaliteit.
Vervolgen: iemand voor de rechter brengen.
Vetorecht: het recht om een besluit tegen te kunnen houden.
Vrije samenleving: staat waarin de overheid geen rechten heeft om (bijv. door geweld) haar wil op te leggen aan de burgers.
Waarden: ideeën die mensen heel belangrijk vinden bijv. liefde, bezit, vriendschap en respect.
Witteboordencriminaliteit: criminaliteit begaan door personen met een hoge maatschappelijke
positie.
Zitkans: het percentage gevangenen van het totaal aantal gestraften.
Thema B
Amendement: voorstel tot verandering van een wetsvoorstel.
Anarchistische samenleving: samenleving zonder gezag boven de burgers.
Aristocratie: bestuur van het land wordt gevormd door adel en rijke burgerij.
Bureaucratische cultuur: cultuur waarin de nadruk ligt op rechtmatigheid in plaats van doelmatigheid.
Burgerlijke ongehoorzaamheid: illegaal, maar geweldloos verzet van burgers.
Burgerinitiatief: een wettelijk middel om een onderwerp op de politieke agenda te krijgen.
Censuskiesrecht: kiesrecht voor mensen die veel belasting betalen.
Coaltie: samenwerking tussen partijen om een meerderheid te vormen.
Democratie: wijze van besluitvorming waarbij alle brugers stemrecht hebben.
Dictatuur: samenleving waarin één of enkele personen alle beslissingen nemen.
Directe democratie: burgers kunnen via het stemhokje of internet rechtstreeks invloed uitoefenen op politieke beslissingen.
Doelmatigheid: de mate waarin het beleid succesvol is.
Evenredige vertegenwoordiging: verdeling van zetels op basis van de uitgebrachte stemmen.
Federale organisatie: landen staan zeggenschap af aan de organisatie.
Formateur: probeert een kabinet met een regeerakkoord samen te stellen.
Fractiespecialist: lid van de fractie die gespecialiseerd is op een beleidsterrein.
Fractievoorzitter: voorzitter van de fractie van een politieke partij in de Tweede Kamer.
Indirecte democratie: het volk laat een gekozen volksvertegenwoordiging de beslissingen nemen.
Informateur: onderzoekt welke partijen een meerderheid kunnen vormen.
Infotainment: informatie en amusement vloeien in elkaar over.
Intergouvernementele organisatie: deelnemende landen staan geen zeggenschap af.
Kabinetsformatie: de vorming van de regering.
Kabinetscrisis: het kabinet is haar parlementaire steun in de Tweede Kamer kwijtgeraakt.
Kiesdeler: het totale aantal uitgebrachte stemmen wordt gedeeld door 150 zetels.
Legitimiteitscrisis: burgers zien politici niet meer als hun rechtmatige leiders.
Lobbyen: op informele manier praten of schrijven met politici en ambtenaren.
Lijsttrekker: de eerste naam op een kandidatenlijst.
Machtsbron: factor waarop de macht berust.
Machtsmiddel: het instrument dat een groep inzet om haar doel te bereiken.
Mediacratie: samenleving waarin de massamedia grote invloed hebben op de publieke en politieke agenda.
Monarchie: het staatshoofd is door erfopvolging benoemd.
Motierecht: een uitspraak van de Kamer vragen over het beleid.
Motie van wantrouwen: uitspraak waarin de Kamer het beleid van een minister veroordeelt.
Oligarchie: bestuur van een land door de rijken.
Ontzuiling: mensen gaan niet meer leven volgens de regels van de zuil waartoe zij behoorden.
Oppositiepartijen: politieke partijen zonder partijgenoten in de regering.
Overlegdemocratie: politici regeren in voortdurend overleg met maatschappelijke groepringen.
Parlement: de Eerste en Tweede Kamer. (zie ook: volksvertegenwoordiging)
Parlementaire democratie: het parlement beschermt de rechten van alle burgers ten opzichte van de regering.
Persvrijheid: zonder voorafgaand toezicht door de overheid mogen journalisten publiceren wat zij willen.
Politieke agenda: maatschappelijke problemen waar politici zich mee bezighouden.
Politieke cultuur: de manier waarop politici, media en burgers met elkaar omgaan en over elkaar denken.
Politieke partij: groep mensen die zich verenigd hebben omdat ze het algemeen belang op dezelfde wijze invullen.
Politieke participatie: deelname van burgers aan de politieke besluitvorming.
Politiekepartijendemocratie: gekozen politici regeren op basis van een vrij mandaat van de kiezer.
Publieke agenda: wensen van of steun door burgers over sociale problemen.
Rechtmatigheid: de mate waarin het beleid volgens de regels van de wet verloopt.
Recht van enquête: het recht van de Tweede Kamer om zelf een onderzoek in te stellen.
Referendum: volksraadpleging over een bepaald politiek probleem.
Regeerakkoord: afspraken op hoofdlijnen die een nieuwe regering maakt voor de komende vier jaar.
Regering: de ministers die de wetten bedenken, mede moeten goedkeuren en uitvoeren.
Regeringspartijen: politieke partijen met partijgenoten in de regering.
Tv-democratie: politici zijn constant bezig zo goed mogelijk in beeld te komen.
Verzuilde maatschappij: een samenleving waarin groepen met een eigen ideologie gescheiden leven, maar aan de politieke top is er overleg.
Volksvertegenwoordiging: de Eerste en Tweede Kamer. (zie ook: parlement)
Zakenkabinet: een regering van ervaren mensen van buiten de politiek die het vertrouwen hebben van de grote partijen in het parlement.
Thema C
Actieven: mensen die betaald werk verrichten.
Actieve solidaritiet: met veel inspanning andere mensen helpen.
Afhankelijkheidstheorie: het idee dat derde wereldlanden arm worden gehouden door het rijke Westen.
Arbeidsethos: de mate waarin arbeid een belangrijke plaats inneemt in het leven van mensen.
Bedrijfscultuur: manier waarop leiding en personeel met elkaar omgaan.
Beschavingsoffensief: de poging van de elite tussen 1870 en 1945 om de arbeiders een net leven bij te brengen.
Brede verzorgingsstaat: samenleving met een grote collectieve sector.
CAO: collectieve arbeidsovereenkomst in een bedrijfstak tussen werknemers en werkgevers.
Collectieve sector: deel van de economie dat door de overheid gefinancierd wordt.
Conflictdenken: werkgevers en werknemers hebben tegengestelde belangen.
Crisis van de verzorgingsstaat: groot politieke en maatschappelijke onenigheid over de inrichting van de verzorgingsstaat.
Commerciële zenders: omroepen die in particulier bezit zijn.
Denivellering: inkomensverschillen vergroten.
Duaal omroepbestel: bestel met publieke en commerciële tv-zenders.
Formele solidariteit: solidariteit vastgelegd in wetten.
Gemengde economische orde: verhouding tussen de particuliere en collectieve sector.
Gesloten samenleving: samenleving waar iedereen in zijn eigen sociale laag blijft.
Globalisering: mensen, goederen, diensten, geld en informatie stromen steeds sneller en verder over de wereld.
Halfopen samenleving: samenleving waarin de sociale mobiliteit beperkt is.
Harmoniedenken: werkgevers en werknemers hebben gemeenschappelijke belangen.
Individualiseren: mensen willen zo veel mogelijk hun eigen individuele keuze bepalen.
Informele solidariteit: manier waarop mensen zelf hulpbehoevenden helpen.
Koppeling: de uitkeringen en het wettelijk minimumloon stijgen met hetzelfde percentage als de gemiddelde CAO-lonen.
Krimpeconomie: samenleving waarin de totale welvaart daalt of krimpt.
Moderne armoede/stille armoede: langdurig heel sober leven, weinig sociale contacten, slecht zelfbeeld, maar dit alles is niet zo zichtbaar.
Moderniseringstheorie: idee dat derdewereldlanden zelf verantwoordelijk zijn voor de armoede en open moeten staan voor internationale bedrijven om in welvaart te groeien.
Nachtwakersstaat: staat waarin de overheid zich niet met economisch leven bezighoudt.
Niet-actieven: mensen die geen betaalde arbeid verrichten.
Nieuwsselectie: keuze uit gebeurtenissen die door journalisten wordt gemaakt.
Nieuwsweergave: wijze waarop journalisten in beeld, geluid en commentaar over de geselecteerde nieuwsfeiten berichten.
Nivellering: inkomens verschillen verkleinen.
Ontideologisering: mensen hangen geen grote ideeën meer aan over de inrichting van de samenleving en over het geloof.
Open samenleving: samenleving met veel sociale mobiliteit.
Overlegeconomie: werkgevers en werknemers praten veel met elkaar om conflicten op te lossen.
Particuliere sector: deel van de economie dat door commerciële bedrijven gerund wordt.
Passende arbeid: arbeid die aansluit bij de interesse en opleiding van de werklozen.
Passieve solidariteit: zonder veel inspanning andere mensen helpen.
Planeconomie: de staat reguleert de hele economie en alle bedrijven zijn in het bezit van de gemeenschap.
Pluriformiteit: media-aanbod dat bestaat uit kranten en omroepen met elk een verschillende identiteit.
Primaire inkomensverdeling: verdeling van de inkomens voordat de belasting is betaald.
Publieke zenders: zenders die grotendeels gefinancierd worden door de overheid.
Quotering: de overheid verplicht werkgevers om een bepaald percentage langdurig werklozen aan te nemen.
Secundaire inkomensverdeling: verdeling van de inkomens nadat de belasting is betaald.
Selectieve economische groei: stijging van de welvaart die niet ten koste gaat van werknemers en het milieu.
Sluikreclame: verborgen reclame in een tv-programma.
Sociaal minimum: de eerste levensbehoeften die mensen hebben.
Sociale kwestie: de armoede vanaf 1870 door de industrialisatie.
Sociale mobiliteit: het stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder.
Sociale ongelijkheid: mensen verschillen in aanzien, inkomen of macht.
Sociale partners: de werknemers en de werkgevers.
Sociale voorzieningen: uit belastinggeld betaalde uitkeringen voor iedereen die het nodig heeft, zoals de bijstand.
Stelsel van sociale zekerheid: het geheel van uitkeringen.
Sterke werklozen: werklozen die zich goed weten te redden ondanks hun werkloosheid.
Tertiaire inkomensverdeling: verdeling van de inkomens na belastingen en het krijgen van subsidies.
Totaalprogramma: een publieke zender moet informatie, cultuur en amusement uitzenden.
Verzorgingsmaatschappij: samenleving waarin de overheid en maatschappelijke groepen samen de zorg voor de kwetsbare groepen op zich nemen.
Verzorgingsstaat: samenleving met een particuliere marktsector en een overheid die een sociaal minimum garandeert.
Volkverzekeringen: verzekeringen betaald door iedereen, voor iedereen. Bijvoorbeeld AOW.
Vrijemarkteconomie: economie waar de overheid niet ingrijpt in het sociaaleconomische leven.
Waarborgstaat: samenleving waarin en overheid een laag sociaal minimum garandeert voor mensen die niet kunnen werken.
Welzijnsvoorzieningen: door de overheid gefinancierde voorzieningen, zoals onderwijs en zorg.
Werknemersverzekeringen: verzekeringen betaald door werknemers en werkgevers en bestemd voor werknemers in geval van werkloosheid en arbeidsongeschiktheid.
Wettelijk minimum(jeugd)loon: het laagste loon dat mensen kunnen krijgen. De hoogte is bepaald door de overheid.
Winstmaximalisatie: het belangrijkste doel van een onderneming is zoveel mogelijk rendement.
Zwakke werkelozen: werkelozen die door hun werkloosheid in armoede vervallen of in psychische problemen komen.
Thema D
Assimilatie: het volledig aanpassen aan de dominante cultuur van de ontvangende samenleving.
Autochtonen: mensen van inheemse afkomst
Allochtonen: mensen van niet-inheemse afkomst met een andere cultuur
Betekenisgevertheorie: mensen leren via de media om gebeurtenissen op een bepaalde wijze te zien en te verklaren.
Circulatiemigratiebeleid: beleid waarbij de nadruk ligt op het tijdelijk aanwezig zijn van migratie.
Cultuur: het geheel van waarden en normen in een samenleving die mensen zich aanleren.
Cultuurimperialisme: de eenzijdige manier waarop het westen in niet-westerse landen haar cultuur oplegt
Cultuurrelativisme: een cultuur kan alleen vanuit zichzelf beoordeeld worden.
Cultuuruniversalisme: de westerse cultuur is superieur aan niet-westerse culturen.
Derde generatie nieuwkomers: de kleinkinderen van de mensen die naar Nederlands verhuisden.
Discriminatie: het ongelijk behandelen van personen op grond van criteria die in de gegeven situatie niet relevant zijn.
Dominante cultuur: de cultuur die door de meeste inwoners wordt aangehangen.
Eerste generatie nieuwkomers: de mensen die naar Nederland zijn verhuisd.
Emigratie: het wegtrekken van landgenoten naar een ander land.
Etnische onderklasse: een sociale klasse waarin de lage sociaaleconomische kenmerken geconcentreerd zijn bij bepaalde etnische groepen.
Geprofileerde zender: een krant of omroep, waarbij de nadruk ligt op de waarderingscijfers van een klein select publiek en het eigen politieke of religieuze profiel van de journalist.
Gewetensvrijheid: vrij om te denken wat je wilt.
Ik-cultuur: een cultuur waarbij de nadruk ligt op het individu.
Individualisme: de mate waarin de individuele ontplooiing belangrijker is dan de groep waarvan je deel van uitmaakt.
Integratie: een samenleving waarin allochtonen en autochtonen een gelijkwaardige maatschappelijke/politieke positie hebben en de belangrijkste waarden van de omvangende samenleving door omgang met elkaar hebben overgenomen.
Internationale mobiliteit: het verplaatsen van het ene land naar het andere
Marktgerichte zender: een krant of omroep, waarbij de nadruk ligt op het krijgen van zo veel mogelijk lezers en kijkers.
Masculiniteit: de mate waarin mannenrollen van vrouwenrollen te onderscheiden zijn.
Melting-potscenario: integratiebeleid gericht op versmelting van de verschillende subculturen in de dominante cultuur.
Migratiesaldo: verschil in aantal tussen mensen die Nederland binnenkomen en uit Nederland vertrekken.
Minderheidsvorming: groep allochtonen, die sociaaleconomisch een achterstand hebben en cultureel slecht geïntegreerd zijn.
Myceliumtheorie: de dominante waarden en normen van de samenleving bepalen wat de journalisten publiceren.
Mozaïekscenario: integratiebeleid gericht op wederzijdse beïnvloeding van de verschillende culturen
Positietoewijzing: de manier waarop de overheid, maatschappelijke groepen en individuen de verschillen met allochtonen bepalen.
Positiewerving: de capaciteit van en de inspanningen die allochtonen leveren om hun positie te verbeteren..
Positieve actie: voorkeursbeleid voor achtergestelde groepen
Positioneel bepaald gedrag: het gedrag wordt sterk bepaald door de sociale positie die mensen ten opzichte van elkaar nemen.
Pluriforme samenleving: een samenleving waarin burgers een grote culturele vrijheid hebben binnen de (grond)wettelijke regels.
Pullfactoren: aantrekkingsfactoren van een land om daarheen te trekken
Pushfactoren: afstotingsfactoren van een land om daaruit weg te trekken
Racisme: discriminatie van een etnische groep
Regenboogscenario: integratiebeleid gericht op cultuurbehoud van de verschillende culturele groepen en organisaties
Relativerende beelden: groepen worden anders afgebeeld dom de stereotiepe beelden te doorbreken
Remigratie: terugkeren naar het geboorteland
Restrictief migratiebeleid: beleid waarbij de nadruk ligt op een streng toelatingsbeleid van migranten
Ruimhartig migratiebeleid: beleid waarbij de nadruk ligt op een soepel toelatingsbeleid van migranten
Ruimtelijke segregatie: Allochtonen wonen gescheiden van de autochtone bevolking
Segregatie: een samenleving waarin de culturele groepen gescheiden leven
Selffulfilling prophecy: de zichzelf waarmakende voorspelling
Socialisatieproces: het overdragen van cultuur door ouders, school, vrienden en media
Stereotiep beeld: een onbewuste, vaak sterk generaliserende veronderstelling over een groep
Subculturen: groepen in de samenleving die op bepaalde punten afwijken van de dominante cultuur
Trekarbeiders: arbeiders die tijdelijk naar ons land kwamen voor seizoenswerk
Tweede generatie nieuwkomers: de kinderen van de mensen die naar Nederland verhuisden
Uniforme samenleving: een samenleving waarin iedereen dezelfde waarden en normen heeft
Verzuiling: een samenleving waarbij mensen met ieder een verschillende ideologie gescheiden leven
Volmigratie: migranten die in het kade van gezinsvorming en gezinshereniging naar Nederland komen
Volledig behoud eigen cultuur: een samenleving waar iedereen zijn eigen waarden en normen mag hebben
Vooroordelen: bewuste mening over een groep of leden van een groep die niet is gebaseerd op feiten
Wereldcultuur: mensen op de wereld hebben dezelfde normen en waarden
Wij-cultuur: een cultuur waarbij de nadruk ligt op de groep waartoe het individu behoort.
Paragraaf 1.1
Rechten en plichten in een rechtstaat en de bijbehorende waarden.
Waarden:
Recht op menselijke waardigheid: een mens mag niet vernederd worden.
Recht op leven: ieder mens mag er zijn.
Recht op gelijkheid: ieder mens is voor de wet even belangrijk.
Recht op lichamelijke integriteit: zeggenschap hebben over je eigen lichaam.
Kenmerken van een rechtstaat:
Machtenscheiding
Rechtsbescherming tegen de overheid
Rechtshandhaving door de overheid.
Staatsrecht:
Parlement moet wet goedkeuren (art. 87).
Rechter voor het leven benoemd (art. 117).
Regering voert besluiten voor parlement uit (68).
Rechten van burgers:
Burgers hebben recht op:
Privacy (art. 10).
Juridische bijstand (art.18).
Leven in vrijheid (art.15)
Lichamelijke onaantastbaarheid (art. 11).
Mail en telefoon geheim (art. 13).
Bepalen wie je binnenlaat in je woning (art. 12).
Correcte rechtsgang (art. 16).
Plichten van de burgers:
DNA afstaan.
Identificatieplicht.
Meewerken met de politie.
Geen eigen rechter spelen.
Andere helpen in noodsituaties.
De wet kennen en zich eraan houden.
Bloed afstaan bij alcohol controle in het verkeer.
Paragraaf 1.3
De rechtstaat als samenlevingsvorm waarin de rechten en plichten van de burgers “in balans” zijn.
Vrije samenleving Rechtstaat
Totalitaire samenleving
Alleen rechten
vrijheidsrechten en plichten
alleen plichten
In balans
Zachte rechtsstaat
De harde rechtsstaat
Veel nadruk op rechtsbescherming veel nadruk op handhaven rechtsorde
Politiek debat:
Links (progressief) Midden
Rechts (conservatief)
Paragraaf 4.3
De democratie waar de rechten en de plichten van de burgers “in balans” zijn.
Anarchistisch bestuur Democratie Dictatuur
alleen rechten
politieke rechten en plichten
alleen rechten en plichten
in balans
Directe democratie
Indirecte democratie
veel nadruk op zeggenschap
veel nadruk op deskundigheid van
van burgers. Politici.
Politiek debat:
Links (progressief)
Midden
Rechts (conservatief)
Paragraaf 4.1
Waarden en normen in de Nederlandse democratie
Waarden Normen/regels/grondwetsartikelen
Meningsvrijheid Rechten van de burgers
Iedereen mag zeggen en schrijven
- Recht om gekozen te worden (passief kiesrecht) en recht
wat hij wil, zonder anderen te om politici te kiezen (actief kiesrecht) (art. 4).
Schaden.
- Recht om belangengroep of politieke partij op te richten
(art. 8).
- Recht om te vergaderen en te betogen (art. 9).
Tolerantie
-Recht op het aanbieden van een petitie (art. 5).
Het respecteren van elkaars
- Recht om je mening te geven (art. 7).
mening.
- Burger initiatief
Recht op gelijke mogelijkheden om
Plichten van burgers
de besluitvorming te beïnvloeden
- Verboden politici en andersdenkenden te beledigen.
Iedere burger kan de politieke
- Vreedzaam demonstreren.
beslissingen beïnvloeden.
- Politieke besluiten gehoorzamen.
- Politici niet hinderen in het uitoefenen van hun taak.
Paragraaf 7.3
Verschillende visies op de juiste economische orde.
Planeconomie Verzorgingsstaat Vrijemarkteconomie
alleen plichten
sociale rechten en plichten alleen rechten
in balans
Uitgebreide verzorgingsstaat
Beperkte verzorgingsstaat
Veel nadruk op sociale gelijkheid/
veel nadruk op eigen
Solidariteit.
verantwoordelijkheid/zelfredzaamheid
Politieke debat:
Links (progressief) Midden
Rechts (conservatief)
Paragraaf 7.1
De rechten en plichten in de verzorgingsstaat komen voort uit de onderliggende waarden van de verzorgingsstaat.
Waarden |
Kenmerken verzorgingsstaat |
Normen/regels/grondwetsartikelen |
- Solidariteit = mensen helpen die niet voor zichzelf kunnen zorgen. - Gelijke kansen = ieder mens moet zijn talenten kunnen ontwikkelen. - Wederkerigheid = mensen die van een ander iets krijgen, moeten daar wat voor terug doen. - Eigen verantwoordelijkheid = mensen moeten aangesproken worden om voor zichzelf te zorgen. - Recht op eigendom = mensen mogen privé bezit hebben. |
- Gemengde economie. - Publieke voorzieningen. - Arbeidswetgeving. - Stelsel voor sociale zekerheid. |
Rechten - Recht op bevordering werkgelegenheid, goede arbeidsomstandigheden, vrije keuze arbeid (art. 19). - Recht op juridische bijstand (art. 18). - Recht op sociale zekerheid (art. 20). - Recht op milieubescherming en goede woonomgeving (art. 21). - Recht op gezondheidszorg, voldoende woningen en culturele ontplooiing (art. 22). - Recht op financiering goed onderwijs (art. 23) Plichten - Belasting en sociale premies betalen. - Solliciteren als je een uitkering hebt. - Veilig werken. - Natuurlijk milieu niet aantasten. - Leerplicht. - Onderhoudsplicht door ouders van kinderen en andersom. |
Paragraaf 10.3
In een pluriforme samenleving is er een balans in culturele rechten en plichten.
Behoud eigen cultuur
Pluriforme samenleving
Uniforme samenleving
samenleving
culturele rechten en plichten
alleen plichten
alleen rechten
in balans
Verzoening tussen culturen
Confrontatie tussen culturen
veel nadruk op culturele vrijheid/
veel nadruk op aanpassen/
open stellen. conformeren.
Politiek debat
Links (progressief) Midden Rechts(conservatief
REACTIES
1 seconde geleden