Literaire middelen

Beoordeling 6.4
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 1038 woorden
  • 29 januari 2004
  • 62 keer beoordeeld
Cijfer 6.4
62 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Overweeg jij een maatschappelijke studie? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Sociologie of Antropologie dan wel iets voor jou! Bij beide opleidingen ga je aan de slag met maatschappelijke vraagstukken. Wil jij erachter komen welke bachelor bij je past? Stel al je vragen aan studenten Romy of Marie!

Meld je aan!

Begrippen heel literaire middelen
Er staat achter het begrip uit wel hoofdstuk het komt.
Alliteratie 2 = rijm op eerste onbeklemde lettergrepen, ook wel beginrijm
Anapest 2 = soort metrum met de vorm (vv-) v = onbeklemtoond en - = beklemtoond
Assonantie 2 = alleen de klinkerklanken van laatste lettergrepen rijmen (druiven- luiken), ook wel klinkerrijm
Auctoriale verteller 1 = een persoon die niet meedoet met de acties in het verhaal, maar vanaf een afstandje commentaar of uitleg geeft, ook wel alwetende verteller
Auditieve poëzie 2 = poëzie waarbij de rijm en maat belangrijk zijn
Binnenrijm 2 = woorden rijmen binnen een versregel op elkaar
Bijpersonen 1 = personen die niet zo belangrijk zijn
Chronologisch 1 = alle gebeurtenissen verlopen in goede volgorde
Cliché 2 = woorden of beweringen die ‘versleten’ zijn, omdat ze al heel vaak gezegd zijn
Climax 2 = onderdelen van de opsomming worden steeds krachtiger
Concrete poëzie 2 = poëzie waarbij de vormgeving belangrijk is
Creatieve poëzie 2 = hoe de dichter de inhoud van het gedicht onder woorden wil brengen
Criticus 1 = ander woord voor recensent
Dactylus 2 = soort metrum met de vorm (-vv) v = onbeklemtoond en - = beklemtoond
Distichon 2 = tweeregelig gedicht of strofe
Eindrijm 2 = woorden aan het eind van de versregels rijmen
Enjambement 2 = een te lange zin wordt over meerdere regels verspreid (in een gedicht)
Epiek 2 = een verhaal waarbij gebeurtenissen, personages en tijdsverloop een rol spelen
Epos 2 = een heldendicht
Eufemisme 2 = als je een boodschap wil verzachten
Expressionisme 2 = schrijver geeft spontaan aan wat hij op het moment voelt
Fabel 2 = gefantaseerd verhaal met dieren in hoofdrol, vaak gebruikt om levensles te leren
Fantasy 2 = als het fantastische in het verhaal overheerst
Fictionele teksten 2 = verzonnen teksten
Flashbacks 1 = terugblikken in het verleden
Gebroken rijm 2 = gedicht met rijmschema : abcb
Gekruist rijm 2 = gedicht met rijmschema : abab
Gepaard rijm 2 = gedicht met rijmschema : aa bb cc
Gesloten einde 1 = dat alles duidelijk is als je het boek uit hebt
Haiku 2 = een gedicht bestaande uit 17 lettergrepen en drie regels: regel 1,3 hebben 5 lettergrepen en regel 2 heeft er 7.
Heldendicht 2 = ander woord voor epos
Herhaling 2 = woorden steeds herhalen
Hoofdpersonen 1 = personen die belangrijke rol spelen in het verhaal
Hoorspel 2 = een toneelspel dat voor de radio opgevoerd wordt
Humoreske 2 = als het bij een verhaal om een humoristische gebeurtenis gaat
Hyperbool 2 = iets zo opblazen dat het belachelijk lijkt (van een vlieg een olifant maken)
Ik-verteller 1 = een verhaal geschreven vanuit het ik- perspectief
Impressionisme 2 = uiting van een persoonlijke indruk
In medias res 1 = het boek begint in het midden van het verhaal
Ironie 2 = de spot met iemand drijven, maar degene niet al te erg kwetsen
Jambe 2 = soort metrum met de vorm (v-) v = onbeklemtoond en - = beklemtoond
Karakter 1 = schrijver gaat dieper in op het innerlijk van de persoon
Kitsch 2 = heeft iets te maken met slechte smaak en vals gevoel
Klinkerrijm 2 = hetzelfde als assonantie
Klucht 2 = een toneelstuk alleen om mensen aan het lachen te maken
Komedie 2 = blijspel, fouten of gebreken van de mens worden op een grappige manier bespot
Kwatrijn 2 = gedicht of strofe bestaande uit 4 versregels
Leerdicht 2 = onderwerp is vaak de ideale samenleving en mens
Legende 2 = godsdienstig verhaal over heilige personen, vaak om een les te leren
Liefdeslied 2 = vorm van lyriek
Limerick 2 = gedicht met 5 versregels, rijmschema aabba, eerste regel eindigt op een plaatsnaam, laatste regel bevat verrassende wending
Lyriek 2 = gezongen teksten, betekent letterlijk gevoelsuitstorting
Massaliteratuur 1 = Een soort droomwereld om de werkelijkheid te ontvluchten en er worden vaak clichés gebruikt ,ook wel triviaalliteratuur
Metafoor 2 = als alleen een beeld genoemd wordt, zodat je zelf moet raden waar het op slaat
Metonymia 2 = je noemt iets anders dan je in het echt bedoelt, maar wat er wel mee temaken heeft (bijv Ik lust nog wel een glas: je bedoelt dat je nog iets te drinken wilt)
Metrum 2 = regelmatige afwisseling van beklemtoonde en onbeklemtoonde lettergrepen
Motief 1 = terugkerend element in een verhaal
Motto 1 = een klein stukje tekst, citaat of deel van een gedicht dat van toepassing is op het verhaal
Mythe 2 = gefantaseerd verhaal om natuurgebeurtenis te verklaren (door goden de schuld te geven)
Novelle 2 = kort verhaal waar niet zoveel personen in meespelen en een eenvoudige verhaallijn heeft
Octaaf 2 = twee kwatrijnen samen (8 versregels)
Omarmend rijm 2 = gedicht met rijmschema : abba
Ondertitel 1 = nadere verwijzing naar het thema
Open einde 1 = als er na afloop van een verhaal nog veel te raden over blijft
Opsomming 2 = opsomming van woorden, zodat deze onder de aandacht gebracht worden
Parabel 2 = gefantaseerd verhaal met mensen in hoofdrol, godsdienstige of zedelijke levensles leren
Paradox 2 = tegenstelling die geen tegenstelling blijkt te zijn (bijv arm, en toch rijk)
Performances 2 = optredens
Personale verteller 1 = lezer volgt de gebeurtenissen door de ogen van de hij/zij- figuur
Personificatie 2 = als er aan iets wat levenloos is eigenschappen van een persoon worden toegekend
Proza 2 = als een tekst min of meer aaneengesloten op een pagina staat
Realisme 2 = schrijver beschrijft letterlijk de werkelijkheid
Recensie 1 = een bespreking en beoordeling van een boek
Retorische vraag 2 = vraag waar je het antwoord al op weet
Rijm 2 = overeenkomst in klank tussen beklemtoonde lettergrepen die niet ver van elkaar staan
Ritme 2 = woorden in een bepaalde volgorde zetten (zodat er een soort ritme ontstaat)
Roman 2 = langer verhaal waar meer personen in meespelen en een ingewikkeldere verhaallijn heeft
Sage 2 = mondeling overgeleverde volkvertelling, is vaak fantasie rondom een echte gebeurtenis
Sarcasme 2 = iets zeggen met de bedoeling iemand te kwetsen
Schets 2 = verhaal waarin schrijver alleen beschrijving van iets wilt geven
Secundaire literatuur 1 = alles wat over een bepaalde tekst geschreven is
Seriewerk 1 = verhalen die volgens hetzelfde patroon zijn opgebouwd, met dezelfde personen en zo
Sextet 2 = twee terzinen samen
Sonnet 2 = bestaat uit een octaaf en een sextet, na het octaaf komt meestal een wending
Smartlappen 2 = eenvoudig van vorm, gevoelens zijn voor iedereen herkenbaar en de woordkeus en rijm zijn afgezaagd
Speaking names 1 = namen die een extra betekenis hebben
Speelfilm 2 = een populaire vorm van toneel
Spindiagram 1 = een visueel schema om de thema’s en motieven te verduidelijken
Sprookje 2 = gefantaseerd verhaaltje, waarin wonderlijke dingen gebeuren, belangrijk zijn de tegenstellingen (bijv arm en rijk, goed en slecht)
Strofen 2 = combinaties van versregels die bij elkaar horen
Surrealisme 2 = schrijver zoekt naar wat zich achter de zichtbare werkelijkheid vindt
Synesthesie 2 = indrukken van zintuigen die niet bij elkaar horen samen gebruiken, bijv donkerbruine mannenstemmen (gezicht en gehoor) en zoetelijke melodie (smaak en gehoor)
Tegenstelling 2 = iets wat in 1 gedicht zit, maar echt niet bij elkaar past
Televisiespel 2 = toneel op de tv
Terzine 2 = drieregelig gedicht of strofe
Thema 1 = waar het eigenlijk over gaat in een verhaal
Titel 1 = verwijst vaak naar iets uit het boek
Tragedie 2 = treurspel, held gaat dood in strijd tegen hogere machten
Triviaalliteratuur 1 = ander woord voor massaliteratuur
Trochee 2 = soort metrum met de vorm (-v) v = onbeklemtoond en - = beklemtoond
Type 1 = schrijver geeft enkele typerende uiterlijke kenmerken, zonder dat hij het innerlijk beschrijft
Verhaalanalyse 1 = nagaan op welke wijze de schrijver een verhaal vorm heeft gegeven
Vertelde tijd 1 = hoeveel tijd er verloopt in het boek
Verteltijd 1 = hoelang het zou duren om het boek op te lezen
Volrijm 2 = vanaf laatste beklemtoonde klinker zijn alle klanken hetzelfde (lopen- kopen)
Vorm 2 = hoe een tekst eruitziet
Wending 2 = de schrijver gaat wat de inhoud betreft een andere richting op

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.