*Kunst geschiedenis
Voorstellingsaspect: Iedere voorstelling heeft een aantal opvallende aspecten of kenmerken. Soms hebben ze te maken met de manier van vormgeven in een bepaalde periode of stijl. Voorstellingsaspecten kunnen o.a. zijn de weergave van:
-personen: houding, gebaar,gezichtsuitdrukking, kijkrichting, kleding of haardracht, stofuitdrukking, het interieur, achtergrond enz.
-Tradities: conventies, symbolen, attributen, genres
-Overige voorstellingsaspecten: Statisch/dynamisch, thematisch/verhalend, figuratief/non-figuratief, impessionistisch/expressief
Het gebruik van beeldapsecten als kleurm compostitie, vorm enz versterkt doorgaans de voorstelling.
*Figuratief = duidelijke overeenkomst vertoont met de zichtbare werkelijkheid
*Non-figuratief = kunst dat voorstellingloos is.
*stofuitdrukking= je kunt bijvoorbeeld zien van welke stof de kleding is gemaakt.
*expressief = de innerlijke beleving van de maker speelt een grote rol. Gevoelens als blijdschap, afkeer of verdriet bepalen de vormgeving van het beeld.
*Impessionistisch= Impessie betekent INDRUK. Een impressie komt naar de waarneming tot stand. Een impressie maakt een vluchtige, niet gedetaileerde indruk.
Vormgevingsaspect: Soms vallen enkele kenmerken in de vormgeving van een beeld meteen op. Afzonderlijke kenmerken, zoals de lijnvoering, kleurgebruik, plasticiteit, detaillering of compostie noemt men vormgevingsaspecten (ook beeldende aspecten).
-Beeldende middelen -> Dat zijn middelen waarmee een beeld zijn uiteindelijke zichtbare gestalte krijgt. Men onderscheidt 2 hoofdgroepen:
1 Het materiaal en hanteringwijze
2 de beeldende aspecten of vormgevingsaspecten, zoals vorm, lichtval, kleur, ruimte en compositie. Deze aspecten worden in dit boek afzonderlijk besproken. Door beeldende middelen op een speciale manier te gebruiken, proberen vormgevers en kunstenaars bepaalde effecten te bereiken. De sterkste effecten komen tot stand wanneer beeldende middelen contrasteren(tegen elkaar af steken)
Vanitas: Deze stillevens verwijzen naar de tijdelijkheid van het bestaan. Ze hebben daarom een moraliserende functie: hecht niet te veel waarde aan de mooie dingen in het leven. In vanitas-stillevens ziet met dan ook meestal een combinatie van objecten die met de dood te maken hebben (schedel, gedoofde kaars, zandloper) en dingen die het leven veraangenamen (muziek, sieraden enz) In de Barok was het vanitas-stilleven een geliefd thema.
Genre: In genreschilderijen uit de renaissance en barok worden onderwerpen uit het dagelijks leven van verschillende maatschappelijke standen verbeeld. In de 16e en 17e eeuw zijn in Nederland veel genrestukken geschilderd. Men onderscheid het hoofse, het burgerlijke en het boeren genre. Bekend zijn genreschilderijen van Jan Steen.
Thematisch: Een thema is een onderwerp dat regelmatig in verschillende tijden en stijlen is uitgebeeld. Bij een thematisch of verhalende voorstelling moet men kunnen zien welk verhaal is uitgebeeld. De voorstelling van een thema is meestal figuratief vormgegeven. Bekende thema’s zijn:
- Portret, zelfportret, groepsportret, kniestuk
-Mensfiguur, figuurstudie, naakt, odalisk
-landschap, zeezicht, stadsgezicht
-stilleven, bloemstilleven, vanitasstilleven
-interieur
-allegorie
Een thema kan ook ontleend zijn aan de literatuur( sagen, legenden, bijbel, mythologie) of geschiedenis (historiestukken)
Ruimtelijkheid: Op een plat beeldvlak kan geen sprake zijn van echte ruimtelijkheid. Ruimtelijkheid wordt daarom gesuggereerd, het is dus schijn. Er zijn verschillende (eenvoudige en gecompliceerde) middelen om ruimtelijkheid (ruimte of dieptesuggestie) op een plat vlak te verbeelden zoals:
-groot/klein
-overlapping
-voor en achtergrond
-plans
-coulissen
-repoussoir
-afsnijding
-aanzichten
-projectiemethoden: -centraal perspectief
- lijnperspectief
-kikvorsperspectief
-vogelvluchtperspectief
-atmosferische perspectief
-kleurperspectief
-ruimte en standpunt
-licht en schaduweffecten.
*Ruimte of dieptesuggestie = Vanaf de renaissance wilden schilders door middel van ruimtesuggestie een zo ruimtelijk mogelijke voorstelling geven. De ruimtelijke weergave van een object in het vlak is tevens een compositieprobleem. Ruimtesuggestie is mogelijk door o.a. omklapping, licht/donker, groot/klein en perspectief.
*Plans=De indeling in plans is een compositorische indeling van het beeldvlak. De indeling is horizontaal, Met de plans ontstaat ruimtesuggestie of dieptewerking. Meestal zijn er 3 plans:Voorplan (voorgrond) Middenplan en achterplan (achtergrond). Het achterplan ligt het hoogst op het vlak en stelt datgene voor wat het verst weg ligt. Hierbij worden de dingen die dichtbij staan groter afgebeeld dan de dingen ver weg. Ook gebruikte men overlappingen.
*Cullissen = Door middel van coulissen ontstaat de ruimtesuggestie van een soort kijkdoos. De elkaar gedeeltelijk overlappende vlakken opzij van de voorstelling liggen op een steeds verder liggend plan. Coullissenwerking is te vergelijken met een ruimtesuggestie door middel van plans.
Omklapping = Het probleem van aanzichten weer te geven die even belangrijk zijn, word opgelost door sommige onderdelen om te klappen alsof het een uitslag betreft. Daarbij worden bijvoorbeeld vormen die rechtop zouden moeten staan (bomen) horizontaal omgeklapt. Omklapping komt voor in kindertekeningen, primitieve kunst en in werk cab kubisten.
Plastisch: Plasticiteit is een vorm van ruimtelijkheid die vooral van belang is bij een realistische weergave. De (schijnbare) plasticiteit in de voorstelling op een vlak (ruimtesuggestie) word vooral veroorzaakt door licht en schaduw werking. (eigen schaduw, slagschaduw, belichte plekken enz)
Repoussoir: Repoussoir is een bijzondere vorm van ruimtesuggestie, waardoor de toeschouwer nadrukkelijk bij de voorstelling word betrokken. Repoussoir ontstaat bijv. wanneer op de voorgrond een donkere vorm is afgebeeld die afsteekt tegen een lichte achtergrond. De blik v/d kijker word naar de diepte van de voorstelling getrokken.
Kleurcontrasten: Als kleuren tegen elkaar afsteken, is er sprake van kleurencontrast. Er zijn verschillende soorten kleurencontrasten:
-kleur/kleurencontrast -> Bij kleur/kleurcontrast zie je verschil tussen 2 naast elkaar gebruikte kleuren. Het gaat hierbij om het contrast tussen 2 kleursoorten. Bij elk contrast tussen 2 kleuren is er spraken van kleur/kleurcontrast.
-Complementair contrast: In de kleurencirkel liggen primaire en secundaire kleuren recht tegenover elkaar zoals: rood - groen, blauw - oranje, geel - paars.
Als ze direct naast elkaar gebruikt worden, leveren deze kleuren een sterk contrast op. Bovendien versterken ze elkaar werking: Rood lijkt roder naast groen, dan naast oranje. Dure sinaasappels worden daarom per stuk verpakt in een donderblauw papiertje. Om het vlees op zijn schalen gezonder te laten lijken versiert de slager de vitrine meer groene strookjes.
-licht/donker contrast: Bij het licht/donker contrast gaat het om het contrast in helderheid. Lichte en donkere kleuren steken duidelijk tegen elkaar af. De mate van het contrast tussen een lichte eb donkere kleur is per kleurenpaar verschillend.
-Kwaliteitscontrast: Bij het kwaliteitscontrast (kwaliteit is gehalte) gaat het om het contrast in zuiverheid of verzadiging tussen 2 kleuren van dezelfde kleursoort.
-Kwantiteitscontrast: Bij een kwantiteitscontrast (kwantiteit = hoeveelheid) gaat het om de tegenstelling in grootte van de oppervlakken, die 2 verschillende kleuren vullen.
-Warm/koudcontrast: Oranje en rode kleuren lijken in het algemeen warmer dan blauwe. Het als warm of koud ervaren van een kleur is echter persoonlijk. Wanneer warme en koude kleuren naast elkaar gebruikt zijn, wordt er gesproken van een warm/koudcontrast.
-Simultaancontrast:Kleuren die naast elkaar gebruikt zijn, beïnvloeden elkaar. Die werking treedt o.a. op bij complementaire kleurencontrasten. Dat gebeurt ook bij licht/donkercontrasten: een kleur op een lichte achtergrond lijkt donkerder dan op een donkere achtergrond. De wederzijdse beïnvloeding van kleuren, die tegelijkertijd ons netvlies raken, word simultaancontrast (simultaan = tegelijkertijd) genoemd.
Tonale kleuren: Kleuren die maar weinig van elkaar verschillen, behoren tot 1 kleurenfamilie. Wanneer er overwegend gebruik is gemaakt van de kleuren uit 1 kleuren familie, bijvoorbeeld allemaal blauw en groenachtige, spreekt men van tonaal kleurgebruik. Door kleuren te gebruikenvaan 1 kleurenfamilie wordt de eenheid van het geheel vergroot.
Clair-obscur:Bij clair-obscur is er sprake van een manier van schilderen die opvalt door het sterkte contrast tussen licht en donker. Claire-obscure ontstond in Italië in de 16e eeuw en werd later overgenomen door o.a de Hollandse meesters (rembrand). Door middel an de clair-obscure word een dramatisch effect bereikt.
Compositie: zie blz. 66/67 beeldende begrippen.
Centraalperspectief: Het oog v/d tekenaar neemt hierbij een vaste (centrale) positie in. Vanuit het oog projecteert hij rechte lijnen naar objecten die getekend moeten worden. Op de plaats waar de lijnen het beeldvlak snijden, word de voortelling geprojecteerd. Zo ontstaat een tekening in centraal perspectief. Evenwijdige, horizontale lijnen komen daarbij samen in vlucht of verdwijnpunten op de horizon. Verdwijnpunten kunnen ook buiten het kader van het beeldvlak liggen.Ze hoeven ook niet altijd op de horizon te liggen. Brunelleschi beschreef circa 1420 hoe het centraalperspectief geometrisch kon worden geconstrueerd. Vanaf de renaissance is het centraalperspectief algemeen toegepast.
REACTIES
1 seconde geleden
H.
H.
Mooi gedaan!
11 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
letterlijk overgenomen van kunstgeschiedenis.jouwweb.nl
De persoon die dit gemaakt heeft zal nooit ver komen in het leven, jouw bestaan is een schande.
8 jaar geleden
Antwoorden