Begrippenlijst Beeldende Vorming
Abstract, non-figuratief; Zonder herkenbare voorstelling
Affiche; aanplakbiljet voor reclame, bekendmakingen, meestal van groot formaat.
Afsnijding; manier van ruimtesuggestie. Het kader overlapt de vormen.
Arceren; techniek bij het tekenen: een toon maken door vele min of meer evenwijdige lijnen naast elkaar te zetten.
Asymmetrisch; niet symmetrisch.
Atmosferisch perspectief; ruimtesuggestie doordat de kleur en vorm dichter bij de horizon vervagen.
Basisvorm; vierkant, cirkel, driehoek, rechthoek, kubus, bol, kegel, cilinder enz.
Beeldaspect; een van de onderdelen waaruit een beeld is opgebouwd.
Beeldende middelen; alle middelen die men gebruikt om een twee- of driedimensionaal beeld te maken.
Beeldmerk; beeld dat in een oogopslag herkend kan worden en dat kenmerkend is voor bijv. een merk of vereniging.
Boetseren, modelleren; door materiaal, bijv. klei, toe te voegen of te verplaatsen, een vorm in model brengen.
Clair-obscur; tegenstelling met behulp van lichte en donkere kleuren.
Classicistisch; de Griekse en/of Romeinse oudheid navolgend.
Cliché, schema; vereenvoudigde voorstelling.
Collage; techniek waarbij materiaal, zoals papier of textiel, op een ondergrond bevestigd wordt.
Complementair contrast; tegenstelling tussen kleuren die tegenover elkaar in de kleurencirkel liggen.
Compositie, ordening; de manier waarop de belangrijkste, kleurigste en grootste vormen in (een) bepaalde richting(en) zijn geplaatst.
Driedimensionaal; met drie maten: breedte, hoogte en diepte.
Dynamisch; beweeglijk, of de suggestie wekkend dat te zijn.
Eigen schaduw; de schaduw op het voorwerp zelf.
Figuratief; met een herkenbare voorstelling.
Geabstraheerd; uit de concrete werkelijkheid als begrip afleiden
Gedetailleerd-vaag; manier van ruimtesuggestie: vooraan zijn de dingen in detail getekend, verder weg worden ze steeds vager.
Gesloten; vorm waarvan het oppervlak massief is of massief aandoet.
Glamour; betoverende glans, schone schijn
Glimlicht; een ‘witte’ vlek op een voorwerp.
Grafisch ontwerper; degene die de opmaak van teksten en beelden verzorgd.
Hanteringswijze; de manier waarop materiaal en gereedschap gebruikt zijn.
Harmonie; wanneer alle onderdelen met elkaar in evenwicht zijn.
Illusie; droombeeld
Industriële vormgeving; vormgeving van gebruiksvoorwerpen die met een machine in grote hoeveelheden worden gemaakt.
Kader; de begrenzing van het beeldvlak, waarbinnen getekend of geschilderd is.
Kleurenfamilie; een groep kleuren die onderling weinig verschillen of die verwant zijn.
Kleur-tegen-kleurcontrast; tegenstelling tussen verzadigde kleuren.
Koud-warmcontrast; tegenstelling tussen koude en warme kleuren.
Lettervorm;
Lijnperspectief; ruimtesuggestie volgens wiskunde methode, met behulp van lijnen die naar een of meer vluchtpunten op de horizon lopen.
Logo; beeldmerk waarin altijd een woord min of meer herkenbaar is.
Onderbewustzijn (onderbewuste);
Onverzadigde kleuren; kleuren vermengd met wit, zwart of grijs.
Organisch; van planten of dieren afkomstig.
Overlapping; gedeelten van vormen zijn niet te zien omdat er andere vormen vóór staan.
Plasticiteit; de ruimtesuggestie van een oppervlak van een voorwerp, dat je als het ware kunt voelen.
Primaire kleuren; geel, rood en blauw. Ze zijn niet door mening te verkrijgen.
Realistisch; manier van werken waarbij de werkelijkheid zo nauwkeurig en onverbloemd mogelijk wordt weergegeven.
Repoussoir; bijzondere combinatie van overlapping en afsnijding. Geeft het gevoel deel uit te maken van de voorstelling.
Restvorm; de vorm die men niet tekent, maar overblijft of de open ruimte in een vorm of tussen meerdere vormen in.
Romantiseren; iets er overdreven gevoelig uit laten zijn.
Rubbing; techniek waarbij het oppervlak van een voorwerp op papier wordt afgewreven
Schaalvergroting; uitbreiding van omvang
Secundaire kleuren; kleuren die gevormd worden door de primaire kleuren.
Silhouet; schaduw die ontstaat bij tegenlicht.
Slagschaduw; de schaduw van een voorwerp op de grond of een ander voorwerp
Standpunt; gezichtspunt; de plaats vanwaar iets is bekeken en in beeld gebracht.
Statisch; niet bewegend, zonder suggestie van beweging.
Stileren; een bepaalde stijl geven
Stofuitdrukking; zó teken of schilderen dat het materiaal net echt lijkt.
Suggestie; wanneer er op een plat vlak zó geschilderd of getekend is dat men de indruk krijgt dat de voorstelling echt aanwezig is.
Surrealisme; alledaagse voorwerpen worden op een niet-alledaagse manier met elkaar verbonden.
Symmetrisch; wanneer een beeld in twee helften verdeeld kan worden die precies of ongeveer elkaars spiegelbeeld zijn.
Toets; vlek die ontstaat door met een kwast of penseel korte vegen te maken.
Toon, tint; het karakter van een kleur.
Tussenvorm; een beeld dat niet direct herkenbaar is, maar ook niet helemaal non-figuratief.
Tweedimensionaal; met twee maten; breedte en lengte.
Typografie; het samenvoegen van letters tot woorden en zinnen, technieken die betrekking hebben op het drukken, bijvoorbeeld het gebruik van lettertypen.
Verbeelding; in beeld brengen, zichtbaar maken.
Vervreemding;
Verzadigde kleuren; kleuren in hun zuiverste vorm, pure kleuren.
Volume; alles wat ruimte inneemt heeft volume.
Vormgeving; het rangschikken en ordenen van teksten en beelden tot een geheel.
Beeldende Vorming
6.6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden